Base description which applies to whole site

3.4. Financieel overzicht gemeenten 2011

3.4.1. Samenvatting

Uit de analyse van de gemeentefinanciën volgens de vaste methode van het Financieel Overzicht Gemeenten (FOG) blijkt dat de afgelopen periode – gecorrigeerd voor taakmutaties, areaal- en prijsontwikkeling – gekenmerkt is door een flinke stijging van inkomsten en uitgaven op de gemeentelijke beleidsterreinen. De komende jaren krijgen gemeenten naar verwachting te maken met een daling van de financiële ruimte, die voor een belangrijk deel voortkomt uit de verwachte achterblijvende ontwikkeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds bij de areaal- en prijsontwikkeling.

Deze analyse is gebaseerd op een aantal aannames en ramingen die de uitkomsten onzeker maken. Desalniettemin wijst het FOG op de noodzaak voor gemeenten om zich te bezinnen op hun budgettaire beleid voor de komende jaren. In het perspectief van de ruime inkomstenontwikkeling in de afgelopen periode wordt de opgave die uit deze analyse blijkt voor gemeenten realiseerbaar geacht.

3.4.2. Terugblik

In onderstaande tabel wordt teruggekeken naar de financiële positie van gemeenten in de jaren 2007–2011. In de analyse is gebruik gemaakt van de gemeentelijke begrotingscijfers die door het CBS zijn opgesteld. Het gaat daarbij steeds om de netto-uitgaven: de lasten zijn verminderd met de taakgebonden baten, zoals ontvangen specifieke uitkeringen en de opbrengst van heffingen. De verschillen tussen 2007 en 2011 zijn gecorrigeerd voor de effecten van veranderingen in het gemeentelijke takenpakket (taakmutaties), van prijsontwikkeling en van de groei van inwoners, woningen en andere gemeentelijke ontwikkelingen (areaalontwikkeling). De uitkomsten geven volgens deze aanpak een zo goed mogelijke benadering van de gevolgen van gemeentelijke keuzes. In het Periodiek Onderhoudsrapport gemeentefonds, dat als bijlage is bijgevoegd, is een analyse gemaakt van de begrotingsgegevens zonder dat de genoemde correcties zijn aangebracht.

Tabel 3.4.1: Ontwikkeling inkomsten en uitgaven 2007–2011 (cumulatief; x € 1 miljoen)
 

2007

2008

2009

2010

2011

Uitgavenclusters

         

Werk en inkomen

213

271

354

601

446

Maatschappelijke zorg

– 5

37

122

– 330

– 128

Educatie

108

100

149

94

159

Kunst en ontspanning

78

108

294

293

214

Groen

45

67

188

178

108

VHROSV

– 11

27

128

119

– 30

Oudheid

25

50

67

73

62

Riolering

– 19

– 35

– 46

– 55

– 75

Reiniging

– 26

– 54

– 31

– 43

– 52

Wegen en water

115

279

421

467

268

Openbare orde en veiligheid

– 264

– 145

– 16

– 111

94

Fysiek milieu

6

– 36

0

– 28

– 32

Bevolkingszaken

19

11

70

82

61

Bestuursorganen

42

57

86

82

84

Totaal uitgavenstijging

324

737

1 786

1 421

991

Inkomstenclusters

         

Algemene uitkering

– 19

110

1 078

648

632

OZB

19

19

125

153

161

Overige eigen middelen

281

481

440

510

287

Totaal inkomstenstijging

280

611

1 642

1 310

1 081

In de jaren 2007–2011 zijn de gemeentelijke inkomsten toegenomen, waarmee de gemeenten op nagenoeg alle uitgavenclusters hebben geïntensiveerd. Cumulatief bedraagt de stijging van de gemeentelijke inkomsten € 0,8 miljard. De stijging is ontstaan in de jaren 2007, 2008 en 2009. De stijging doet zich bij alle drie de inkomstenbronnen voor, hoewel de Overige eigen middelen in 2011 sterk dalen door met name lagere ramingen bij de bouwgrondexploitatie. De stijging van de gemeentelijke uitgaven bedraagt cumulatief € 0,7 miljard. De grootste uitgavenstijging doet zich voor in het cluster Werk en inkomen, gevolgd door het cluster Openbare orde en veiligheid en het cluster Wegen en water.

Op de gemeentelijke inkomsten uit specifieke uitkeringen en uit rechten en heffingen wordt in de paragrafen 3.5 en 3.6 ingegaan. In beginsel staan tegenover de ontwikkelingen in die inkomsten vergelijkbare ontwikkelingen bij de uitgaven. Zodoende werken zij neutraal door in de analyse.

3.4.3. Vooruitblik

In onderstaande tabel is een beeld gegeven van de financiële ruimte van de gemeenten voor de jaren 2012 tot en met 2016. De basis wordt ontleend aan gegevens uit de Onderhoudsrapportage specifieke uitkeringen 2011, gemeentelijke begrotingsgegevens over 2011 en de meicirculaire gemeentefonds 2011. De ontwikkeling van jaar op jaar bestaat uit correcties voor taakmutaties, prijsontwikkeling en areaalontwikkeling. De feitelijke uitkomsten zijn erg onzeker. Onderdeel van de OEM is het grondbedrijf van gemeenten waarvoor onduidelijk is hoe dit zich de komende jaren na de crisis zal ontwikkelen. De ramingen in de vooruitblik zijn beduidend lager dan de ontwikkeling in de terugblik.

Tabel 3.4.2: Ontwikkeling inkomsten en uitgaven 2012–2016 (cumulatief; x € 1 miljoen)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Kostenontwikkeling

153

894

1 755

2 407

3 576

Algemene middelen

         

Taakmutaties

– 471

– 426

– 493

– 905

– 787

Areaal

178

300

485

706

917

Prijzen

526

985

1 413

1 815

2 218

Specifieke middelen

         

Taakmutaties

– 408

– 408

– 410

– 410

– 410

Areaal

134

81

239

531

821

Prijzen

194

363

521

670

818

           

Inkomstenontwikkeling

– 166

261

959

1 257

2 378

Gemeentefonds

         

Accres

91

211

511

630

1 054

Taakmutaties

– 339

– 291

– 351

– 754

– 635

OZB

88

169

247

322

395

Overige eigen middelen

74

136

202

269

335

Specifieke uitkeringen

– 80

36

350

791

1 229

Financiële ruimte

– 319

– 633

– 796

– 1 149

– 1 198

Volgens de analyse ontstaat er de komende jaren een negatieve financiële ruimte. Dit wordt met name veroorzaakt doordat, onder de gehanteerde veronderstellingen, de ontwikkeling van het gemeentefonds kleiner is dan de prijs- en areaalontwikkelingen in deze jaren. De omvang van het gemeentefonds beweegt immers via de normeringssystematiek mee met de uitgaven van het Rijk. De stijging van het areaal is voor een groot deel toe te schrijven aan de geraamde groei van het aantal bijstandsontvangers (stand meicirculaire gemeentefonds 2011).

3.4.4. Ontwikkeling vermogenspositie

In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van de vermogenspositie van gemeenten aangegeven voor de periode 2003 tot en met 2009 op basis van de rekeningen.

Tabel 3.4.3: Ontwikkeling eigen en vreemd vermogen en voorzieningen 2003–2009 (x € miljard)
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Eigen vermogen

25,4

24,2

25,3

27,5

28,2

30,0

34,3

waarvan algemene reserve

5,3

7,1

9,7

10,4

10,8

11,3

11,7

waarvan bestemmingsreserve

20,1

17,0

14,6

15,7

16,0

17,7

21,1

waarvan resultaat

0,0

0,1

1,0

1,5

1,3

1,0

1,6

               

Vreemd vermogen

40,6

41,9

40,1

38,8

37,1

44,0

45,1

Voorzieningen

6,7

9,3

10,3

11,4

10,6

7,0

7,0

Bron: CBS

Het eigen vermogen is in de periode 2003 tot en met 2009 toegenomen van € 25,4 miljard tot € 34,3 miljard. Het overgrote deel van deze stijging komt vanuit de groei van de algemene reserve. Tegenover de daling van de bestemmingsreserves in de periode 2003–2006 staat een stijging van de voorzieningen in diezelfde periode. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een definitieverandering van de begrippen voorzieningen en bestemmingsreserves in het kader van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in 2004.

De gegevens in de tabel laten zien dat het niveau van het vreemd vermogen over de periode 2003–2009 eerst in lichte mate is gestegen. Vanaf 2005 is een daling waarneembaar, om in 2008 weer te stijgen. Het totaal aan vreemd vermogen is in 2009 € 45,1 miljard. De post voorzieningen laat in de periode 2003–2009 een stijging zien van € 0,3 miljard.

In vorige gemeentefondsbegrotingen is gewaarschuwd voor overhaaste conclusies op basis van de tabel. Die waarschuwing is nog steeds van kracht. Een eerste kanttekening betreft het gegeven dat in de praktijk verschillen in de wijze van boekhouding bestaan. Daarnaast is bij de interpretatie van de omvang van het eigen vermogen van belang welke risico’s daar tegenover staan. Een deel van de risico’s wordt afgedekt door verzekeringen en voor een deel moeten verplicht voorzieningen worden gevormd. Voor de resterende risico’s dient vooral de algemene reserve als buffer. Voorts betreffen de hier gepresenteerde cijfers een macrobeeld. Gemeenten verschillen sterk in de omvang van de vermogenspositie. Ten slotte gebruikt een aantal gemeenten het eigen vermogen om bespaarde rente toe te voegen aan de exploitatie. De verhouding tussen eigen vermogen ten behoeve van de exploitatie (geblokkeerde eigen vermogen) en vrij aanwendbaar eigen vermogen ligt per gemeente anders, zodat alleen op gemeentelijk niveau een uitspraak mogelijk is of incidentele tegenvallers met reserves zijn op te vangen.

Licence