Base description which applies to whole site

2.2: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het sociaal minimum en het maximum dagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Bestrijden van schijnconstructies

    Het kabinet ziet de laatste jaren risico’s toenemen dat via schijnconstructies wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsvoorwaarden wordt ontdoken. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, verdringing van werknemers, onderbetaling en uitbuiting en is daarom ongewenst. Voortvloeiend uit afspraken in het sociaal akkoord zijn tijdelijk extra middelen beschikbaar gesteld om schijnconstructies intensiever aan te pakken. Met een hierop gericht actieplan wordt daartegen de strijd aangebonden. Zie hiervoor ook de beleidsagenda.

  • Aanpak psychosociale arbeidsbelasting

    In 2014 starten de activiteiten zoals opgenomen in het plan van aanpak psychosociale arbeidsbelasting, dat eind 2013 gereed zal zijn. Dit plan van aanpak is aangekondigd in de reactie op het SER-advies «Stelsel voor gezond en veilig werken» dat naar de Tweede Kamer is gestuurd2. Doelstelling is het bewustmaken van de risico’s van psychosociale arbeidsbelasting en het stimuleren van werkgevers en werknemers tot het nemen van maatregelen.

  • Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg

    In 2014 brengt de SER advies uit over de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg in reactie op de adviesaanvraag van juli 2013. Het achterliggend doel van de adviesaanvraag is om een aantal eerder geconstateerde knelpunten in de bedrijfsgezondheidszorg zoveel mogelijk weg te nemen. Dit betreft ondermeer de onafhankelijkheid en toegankelijkheid van de bedrijfsarts, maar daarnaast ook de samenwerking met de reguliere zorg en het gebrek aan kennis over de factor arbeid in de reguliere zorg. Naar aanleiding van het advies wordt in 2014 een kabinetsreactie opgesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

18.043

19.687

21.679

22.824

22.824

22.824

Uitgaven

15.037

18.149

19.665

21.757

22.824

22.824

22.824

waarvan juridisch verplicht (%)

   

46%

       
               

Subsidies

4.632

4.041

6.165

5.040

5.039

5.039

5.039

Subsidies

4.632

4.041

6.165

5.040

5.039

5.039

5.039

               

Opdrachten

10.202

13.825

12.035

11.641

12.679

12.679

12.679

Opdrachten

10.202

13.825

12.035

11.641

12.679

12.679

12.679

               

Bekostiging

203

203

203

203

203

203

203

Bekostiging

203

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

80

1.262

4.873

4.903

4.903

4.903

Economische zaken

0

0

190

3.950

3.950

3.950

3.950

Overig

0

80

1.072

923

953

953

953

               

Ontvangsten

29.422

37.755

39.039

38.830

42.799

43.191

43.191

Budgetflexibiliteit

Subsidies:

De subsidies zijn voor 25% juridisch verplicht. Het juridisch verplichte deel betreft voornamelijk financiering van tot en met 2013 aangegane verplichtingen. Voor 50% bestaan de subsidies uit regelingen op het gebied van arbeidsveiligheid en gezondheid op de werkplek.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel van het beschikbare bedrag voor opdrachten bedraagt 50%. Dit betreft, naast financiering van tot en met 2013 aangegane verplichtingen, onder andere de jaarlijkse bijdragen aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).

Bekostiging:

Het bedrag voor bekostiging is voor 100% juridisch verplicht en betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA).

Bijdragen aan andere begrotingen:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft voornamelijk de jaarlijkse bijdragen aan de Gezondheidsraad en het college voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

A. Subsidies

Toelichting financiële instrumenten

Door middel van het verstrekken van een beperkt aantal subsidies ondersteunt de Minister initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, duurzame inzetbaarheid en goede arbeidsverhoudingen.

In het actieplan Gezond Bedrijf worden in samenwerking met het Ministerie van VWS activiteiten uitgevoerd om de gezondheid van werknemers te bevorderen zodat ze vitaal en productief werkzaam kunnen blijven tot de pensioenleeftijd. Het actieplan richt zich op het ondersteunen van met name mkb-bedrijven, waarbij de primaire aandacht uitgaat naar het beperken van psychische en fysieke (over)belasting, het bevorderen van zelfredzaamheid en het stimuleren van een gezonde leefstijl. Naast een sectorale benadering zal ook sprake zijn van een regionale benadering (in totaal € 2 miljoen, waarvan € 0,5 miljoen geraamd is onder opdrachten).

Voor het programma Arbo2020/Zelfregulering (€ 1,5 miljoen) wordt het budget ingezet voor het (financieel) ondersteunen van branches en (groepen) bedrijven bij het ontwikkelen en/of implementeren van (duurzame) instrumenten van zelfregulering op het terrein van gezond en veilig werken. Deze activiteiten zijn erop gericht een beweging te starten waarbij maatschappelijke partijen in het domein van gezond en veilig werken (meer dan nu) zelf het initiatief nemen om veilig en gezond werken in Nederland te verhogen. In 2014 ligt de focus op het identificeren van goede praktijken en het verbreden hiervan naar andere branches en bedrijven en het uitvoeren van pilots gericht op de ontwikkeling en implementatie van kansrijke nieuwe instrumenten van zelfregulering.

In 2014 wordt gestart met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in het plan van aanpak psychosociale arbeidsbelasting. Dit plan van aanpak is aangekondigd in de reactie op het SER-advies «Stelsel voor gezond en veilig werken» dat in 2013 naar de Tweede Kamer is gestuurd3. In zijn reactie geeft het kabinet aan dat de aanpak van psychosociale arbeidsrisico’s in bedrijven een van de onderwerpen is waaraan in de komende jaren speciale aandacht gegeven zal worden. Hiervoor is in 2014 een bedrag van € 0,3 miljoen beschikbaar.

De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een structurele regeling (€ 0,5 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

B. Opdrachten

Het budget voor opdrachten is bestemd voor onderzoek en voorlichting. Een belangrijke onderdeel hiervan (circa € 3,5 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het RIVM voor het programma gezond en veilig werken. Tevens is een bedrag van € 0,75 miljoen beschikbaar voor de jaarlijkse bijdrage aan het NCvB.

Een bedrag van € 0,7 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Het Arboportaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Doel is om werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers te informeren over gezond en veilig werken en door te verwijzen naar andere relevante bronnen.

Een bedrag van in totaal € 1 miljoen is bestemd voor het doen van onderzoek in het kader van het actieplan Gezond Bedrijf en het programma Arbo2020/Zelfregulering (elk voor respectievelijk € 0,5 miljoen). Zie ook hierboven onder subsidies.

Een substantieel deel van het budget is bestemd voor de financiering van in vorige jaren aangegane verplichtingen (ca. € 1,5 miljoen).

C. Bekostiging

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de CKA. Deze SER-commissie is ingesteld om een goede toepassing en naleving te bevorderen van de Wet op de medische keuringen (Wmk) en het Besluit aanstellingskeuringen.

D. Bijdrage aan andere begrotingen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Ministerie van EZ ten behoeve van het maatschappelijk programma arbeidsomstandigheden dat door TNO wordt uitgevoerd. De bijdrage voor 2014 is in 2013 reeds overgeheveld. Meerjarig staat hiervoor op de SZW-begroting een bedrag gereserveerd. Daarnaast wordt voor een bedrag van € 0,25 miljoen bijgedragen in de financiering van het Ctgb.

De bijdragen aan andere departementen bestaat voornamelijk uit een jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van VWS van € 0,9 miljoen in de kosten van de Gezondheidsraad.

E. Ontvangsten

De Inspectie SZW houdt onder andere toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Warenwet. De Inspectie SZW kan aan een natuurlijk- en/of een rechtspersoon een bestuurlijke boete opleggen als deze een of meer van voornoemde wetten overtreedt.

Gezond en veilig werken4

Kerncijfers

Het percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft is met 0,2% gedaald van 3,2% in 2010 tot 3,0% in 2012. Ten opzichte van 2011 doet zich een lichte stijging voor. Het percentage ziekteverzuim is licht gedaald van 4,2% in 2011 naar 4% in 2012. Het aantal ongevallen met gevaarlijke stoffen schommelt de laatste jaren tussen de 1 en 3.

De naleving zorgplicht Arbowet geeft een beeld van de naleving van de Arbowet op de werkvloer en is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft1

3,2

2,9

3,0

Percentage ziekteverzuim2

4,2

4,2

4,0

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen3

1

2

3

Naleving zorgplicht Arbowet (%)4

77

78

78

1

TNO/CBS, nationale enquête arbeidsomstandigheden

2

CBS, kwartaal enquête ziekteverzuim

3

Inspectie SZW administratie

4

SZW-berekening op basis van informatie van Inspectie SZW. De vermelde percentages voor 2010 en 2011 wijken af van de in de begroting 2013 opgenomen percentages over die jaren. Tot en met 2013 werden slechts bedrijven meegeteld waarbij in het kader van de monitor Arbo in bedrijf werd vastgesteld dat een arbeidsrisico aanwezig was. Vanaf de begroting 2014 worden alle bedrijven meegerekend.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2013 € 1.477,80 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2014 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd.

Het (bruto) maximum dagloon bedraagt per 1 juli 2013 € 195,96 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de crisis, de onzekere economische verwachtingen en de ruimte op de arbeidsmarkt is de laatste jaren een lager aantal cao’s afgesloten. Het aantal tewerkstellingsvergunningen is onder andere afhankelijk van de krapte op de arbeidsmarkt.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000)

6.372

6.129

6.003

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s1 (x 1.000)

5.528

5.400

5.501

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring1 (x 1.000)

844

729

502

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) 2 (x 1.000)

14

12

11

1

SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

2

UWV, jaarverslag

Handhaving

Het toezicht van de Inspectie SZW op gezond en veilig werken is risicogericht en vindt vooral daar plaats waar de arbeidsuitval hoger en naleving van wet- en regelgeving slechter is.

De Inspectie SZW pakt in het domein arbeidsmarkt illegale arbeid, onderbetaling, pseudo-zzp’ers en misbruik van de notificatieregeling aan om zo verdringing op de arbeidsmarkt en oneerlijke concurrentie te bestrijden. Insteek is het verbeteren van de naleving in bedrijfstakken waar werkgevers de Wav, de WML en de Waadi meer dan gemiddeld overtreden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen bedrijfstakgerichte aandachtsgebieden, interventieteams en overstijgende thema’s.

Voor het bestrijden van schijnconstructies is in 2014 een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is opgenomen op artikel 96. Hiermee zal de opsporing en de aanpak van schijnconstructies geïntensiveerd worden. Dat betekent concreet meer handhaving door het inzetten van extra inspecteurs en verbetering van de handhaving door middel van informatie-uitwisseling en samenwerking. In 2014 komen er 15 extra inspecteurs bij voor dit onderwerp.

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden

19.696 2

18.218

17.500

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het besluit risico’s en zware ongevallen 1999

512

448

445

Aantal inspecties Wav, Waadi en/of WML

7.160

5.600

5.300

Inspecties waarbij overtreding Wav, Waadi en/of WML is vastgesteld (in %)

21

25

27

1

Jaarverslag Inspectie SZW (2012); zie artikel 98 voor een toelichting op de raming 2013–2014

2

Dit getal is aangepast t.o.v. jaarverslag 2012 omdat de reactieve onderzoeken ook zijn meegeteld

Budgettair belang buiten de begroting

Mobiliteitsbonus uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar en arbeidsgehandicapten:

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan, zijn er mobiliteitsbonussen voor het in dienst houden en in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten ouder dan 50 jaar.

Scholingsdrempel:

De drempel voor de persoongebonden aftrek van scholingsuitgaven wordt in de inkomstenbelasting gehalveerd van € 500 naar € 250. De bedoeling is om hiermee scholing extra te stimuleren.

Overgangsregeling voor de levensloopregeling:

De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022 voor deelnemers die minimaal € 3.000 hebben gespaard en hun tegoed nog niet opnemen. Deze deelnemers kunnen doorsparen tot 1 januari 2022. Hiervoor is een budget beschikbaar van € 15 miljoen.

Premievrijstellling oudere werknemers:

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 2009 afgebouwd en is vervangen door een premiekortingsregeling.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid:

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen mag de stap naar ondernemerschap niet fiscaal belemmerd worden. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Afdrachtsvermindering onderwijs:

Indien werknemers onderwijs volgen kan er voor deze werknemers gebruik worden gemaakt van de regeling afdrachtvermindering loonbelasting onderwijs. De werkgever betaalt dan voor deze werknemers minder loonbelasting en premie volksverzekeringen. Per 1 januari 2014 komt deze afdrachtvermindering te vervallen. De regeling krijgt een vervolg in de vorm van een subsidieregeling van het Ministerie van OCW.

Ouderschapsverlofkorting:

Ouderschapsverlof is een regeling waar een werknemer op eigen kosten gebruik van kan maken. De uren welke de werknemer hiervoor opneemt in de periode van het ouderschapsverlof worden in principe niet door de werkgever betaald. Om hier in te compenseren is er onder bepaalde voorwaarden recht op de zogeheten ouderschapsverlofkorting. De ouderschapsverlofkorting zal per 1 januari 2015 vervallen.

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Mobiliteitsbonus: uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar en arbeidsgehandicapten

178

211

390

459

525

590

655

Scholingsdrempel

0

0

40

40

40

40

40

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

0

0

15

15

15

15

15

Premievrijstelling oudere werknemers

487

254

157

50

0

0

0

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

1

2

2

2

2

2

2

Afdrachtsvermindering onderwijs

382

383

0

0

0

0

0

Ouderschapsverlofkorting

109

112

114

0

0

0

0

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie te bieden. Ook faciliteert de overheid via de sociale werkvoorziening de arbeidsparticipatie van mensen die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met het verstrekken van het participatiebudget aan gemeenten. De Minister financiert de inkomensondersteuning met uitkeringsregelingen. De Minister 5 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening vanuit de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • Het verdelen van een taakstellend aantal Wsw-arbeidsplaatsen en bijbehorende middelen onder gemeenten voor de uitvoering van de Wsw en het bevorderen van uitstroom naar werk;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen over gemeenten voor de Wet participatiebudget;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet gerealiseerde plekken in de Wsw;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget vast om de WWB-uitkeringen te betalen. Dit budget wordt, evenals het participatiebudget en het Wsw-budget, zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de WWB kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de WWB of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de WWB, de Wet participatiebudget, de Wsw en aan genoemde wetten verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • WWB

    In 2014 treden volgens planning de wetswijzigingen in de WWB in werking die voorvloeien uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Enkele belangrijke wijzigingen betreffen de invoering van de kostendelersnorm, intensivering van het armoedebeleid, aanscherpingen op het gebied van de aan bijstand verbonden verplichtingen en de algehele arbeids- en re-integratieplicht. Volgens planning treedt het wetsvoorstel op 1 juli 2014 in werking.

  • Intensivering armoede- en schuldenbeleid

    Het kabinet wil, ook in deze economisch moeilijke tijden, dat niemand als gevolg van armoede buiten de boot valt. Daartoe heeft het kabinet in 2013 reeds een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar gesteld. De komende jaren gaat het kabinet het armoede- en schuldenbeleid verder intensiveren en stelt daartoe in 2014 € 80 miljoen en voor 2015 en latere jaren € 100 miljoen extra ter beschikking. Een groot deel van deze middelen zal beschikbaar gesteld worden aan gemeenten die primair verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid. Circa € 5 miljoen is, o.a. voor verhoging van de Sportimpuls, toegevoegd aan de begroting van het Ministerie van VWS. Naast het beschikbaar stellen van extra middelen zal het kabinet gemeenten en andere betrokken partijen ook op andere wijze ondersteunen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van business cases integrale aanpak schuldhulpverlening.

  • Toevoegen van de MKOB aan de uitzonderingen op de middelentoets in de bijstand

    Sinds 1 januari 2012 is de koopkrachttegemoetkoming op grond van de MKOB niet langer uitgezonderd van de middelentoets in de algemene bijstand voor ouderen, de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO). Dit betekent dat de MKOB in mindering wordt gebracht op de AIO-uitkering die ouderen kunnen ontvangen als zij onvoldoende AOW-rechten hebben opgebouwd en geen of onvoldoende eigen middelen hebben. In het regeerakkoord heeft het kabinet besloten om ouderen met een algemene bijstandsuitkering financieel voordeel te laten hebben van de MKOB, door met ingang van 1 juli 2014 de MKOB weer uit te zonderen van de middelentoets.

  • Wijziging verdeelsystematiek inkomensdeel WWB en gebundeld participatiebudget

    Er wordt naar gestreefd met ingang van 2015 de verdeelsystematiek van het inkomensdeel van de WWB en van het te vormen gebundelde participatiebudget (W-deel, WSW en gedeeltelijk de re-integratiemiddelen Wajong) aan te passen. In 2014 wordt de uitwerking van varianten voor deze verdelingen afgerond, bestuurlijk afgestemd en in regelgeving geformaliseerd. Volgens planning worden in september 2014 de (voorlopige) budgetverdelingen voor 2015 bekend gemaakt op basis van de in 2014 aangepaste verdeelsystematiek.

  • Sectorplannen

    Zoals in de beleidsagenda is aangegeven heeft het kabinet in het sociaal akkoord met de sociale partners afspraken gemaakt over een mix van maatregelen om economisch herstel op korte termijn te stimuleren en de arbeidsmarkt aan te passen aan de wensen en eisen van de 21e eeuw. Daarbij wordt gekozen voor een actievere aanpak om werkloosheid te voorkomen en mensen van werk naar werk te helpen. Met deze sectorplannen geven de sociale partners uitvoering aan het sociaal akkoord en het kabinet stelt in verband hiermee € 600 miljoen beschikbaar. De sectorplannen richten zich op de arbeidsinstroom en begeleiding van jongeren, het behoud van oudere werknemers, arbeidsinstroom van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, mobiliteit en duurzame inzetbaarheid van werknemers, scholing van werknemers, begeleiding van-werk-naar-werk van werknemers en goed werkgeverschap en goed werknemerschap. In het sociaal akkoord is tevens een afspraak gemaakt over het vanaf 2014 extra aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking (zie ook tabel 2.11).

  • Aanpak jeugdwerkloosheid

    De afgelopen maanden is de werkloosheid, ook onder jongeren, fors verder opgelopen. De gevolgen van werkloosheid aan de start van de loopbaan kunnen jongeren lang met zich meedragen en zijn ook van invloed op keuzes met betrekking tot huisvesting en gezinsvorming. Het kabinet hecht er aan dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren tot 27 jaar beschikbaar komen. Om (de gevolgen van) de oplopende jeugdwerkloosheid te bestrijden en te voorkomen heeft het kabinet diverse maatregelen genomen6. Het kabinet heeft in 2013 extra middelen voor de aanpak van jeugdwerkloosheid in de arbeidsmarktregio’s beschikbaar gesteld. Daarbij wordt ook de inzet van sociale partners verwacht om jongeren stage-, leerwerk- en arbeidsmogelijkheden te bieden. De aanpak jeugdwerkloosheid is tevens een speerpunt in de hiervoor genoemde sectorale aanpak. Daarnaast is voor de aanpak van jeugdwerkloosheid een ambassadeur aangesteld voor de duur van twee jaar. De ambassadeur heeft voornamelijk als taak om ervoor te zorgen dat de regionale en de sectorale aanpak elkaar versterken en om te stimuleren dat een match ontstaat tussen de vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen die werkgevers beschikbaar stellen en de jongeren. Zie ook de beleidsagenda.

  • Participatiewet

    In het sociaal akkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt over hervorming van de WWB, de WSW en de Wajong vanaf 2015. Zie voor een toelichting hierop de beleidsagenda.

  • Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

    In 2014 wordt € 70 miljoen ingezet voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% sociaal minimum, dit is inclusief uitvoeringskosten. Er komt hiervoor een wettelijke regeling die zal worden uitgevoerd door gemeenten.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

9.781.222

10.578.380

10.241.479

10.201.044

10.370.998

10.526.440

Uitgaven

9.129.770

9.781.916

10.578.354

10.241.479

10.201.044

10.370.998

10.526.440

waarvan juridisch verplicht (%)

   

98%

       
               

Inkomensoverdrachten

9.120.650

9.736.187

10.194.899

9.830.678

10.084.482

10.254.436

10.409.628

Bundeling Uitkeringen

4.964.814

5.667.195

6.226.760

6.125.746

6.531.440

6.868.170

7.159.438

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)1

             

Bijstand zelfstandigen

90.886

69.825

51.362

49.783

49.783

49.783

49.783

Participatiebudget

994.553

865.788

689.425

668.425

693.425

707.425

741.425

WSW

2.371.638

2.384.842

2.382.220

2.278.220

2.105.219

1.937.220

1.781.220

TW

482.882

532.657

542.526

473.045

463.552

445.299

427.182

AIO

213.000

213.324

229.547

232.029

237.980

243.527

247.495

Bijstand buitenland

1.723

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

0

0

70.000

0

0

0

0

Onderstand (Caribisch Nederland)

743

956

999

1.045

1.098

1.152

1.225

Re-integratie (Caribisch Nederland)

411

0

460

785

385

260

260

               

Garanties

1.005

1.105

480

470

460

460

460

Garanties

1.005

1.105

480

470

460

460

460

               

Subsidies

0

10.238

283.900

296.370

90

0

0

Sectorplannen

0

10.238

283.900

296.370

90

0

0

               

Opdrachten

7.811

34.082

98.771

113.657

115.708

115.798

116.048

Opdrachten

7.811

34.082

98.771

113.657

115.708

115.798

116.048

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Nibud

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

337.745

109.956

53.853

53.853

53.853

53.853

53.853

1

Inclusief Bijstand overig (zie tabel 2.2)

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen (gemeenten, UWV en SVB) worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Voor zover de uitkeringsrechten worden gedeclareerd, zijn deze vastgelegd in wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Garanties:

De garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft garanties in het kader van de borgstellingregeling Bbz.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. Het betreft subsidies in het kader van de sectorplannen. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 3% juridisch verplicht. Het betreft met name implementatiekosten Participatiewet. 76% is bestuurlijk gebonden voor intensivering armoede- en schuldenbeleid.

Bekostiging:

Het budget voor 2014 is 100% juridisch verplicht. Het betreft een instellingssubsidie voor het Nibud.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet BUIG zijn vanaf 2010 de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van de WWB (inkomensdeel), IOAW, IOAZ en de Bbz (alleen het onderdeel tijdelijke uitkeringen levensonderhoud voor startende ondernemers; de overige Bbz-onderdelen worden onder A2 toegelicht) samengevoegd. Hierdoor ontvangen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de genoemde wetten. Voor 2014 wordt het macrobudget geraamd op € 6.227 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 28 miljoen gereserveerd voor de in 2014 uit te keren incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen (IAU/MAU) over het jaar 2012. De IAU en de MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen onder voorwaarden voor gemeenten die tekort komen op hun inkomensdeel WWB. De uitgaven naar wet worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht BUIG (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

BUIG

4.964.8141

5.667.1952

6.226.760

6.125.746

6.531.440

6.868.170

7.159.438

WWB-inkomensdeel

4.770.1571

5.425.5102

5.969.081

5.857.903

6.257.618

6.587.828

6.873.183

IOAW

143.199

189.116

204.707

214.366

219.175

224.223

228.817

IOAZ

22.932

24.168

24.572

25.077

26.247

27.720

29.038

Bbz-levensonderhoud startende ondernemers

28.526

28.400

28.400

28.400

28.400

28.400

28.400

1

In 2012 was er sprake van een andere begrotingstructuur. De toenmalige post «Bijstand overig» is nu opgenomen in het WWB-inkomensdeel, omdat deze post niet in de nieuwe begrotingstructuur bestaat.

2

In 2013 is voor de incidentele aanvullende uitkering buiten het macrobudget om een aanvullend bedrag van € 9 miljoen beschikbaar. Dit is opgenomen in tabel 2.2 in de reeks WWB-inkomensdeel.

Wet werk en bijstand (WWB)

De WWB voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. De WWB bestaat uit een inkomensdeel en een werkdeel. Het inkomensdeel maakt onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2). Hieruit worden de bijstanduitkeringen betaald. Het werkdeel maakt onderdeel uit van het participatiebudget (zie tabel 2.10). Hieruit wordt de re-integratieondersteuning betaald.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

Tabel 2.3 Netto bijstandsnormen inclusief vakantietoeslag per 1 juli 2013

Gehuwd / samenwonend

€ 1.323,53

Alleenstaande ouder

€ 926,47

Alleenstaande

€ 661,77

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van het budget van het inkomensdeel van de WWB van 2013 op 2014 wordt met name veroorzaakt door de verwachte verdere oploop van de werkloosheid en de doorwerking daarvan op de WWB (€ 498 miljoen). Daarnaast treedt in 2014 een aantal wetswijzigingen in de WWB in werking (€ – 3 miljoen in 2014). Zie voor een toelichting onder «beleidswijzigingen».

De meerjarige oploop van de uitgaven op het inkomensdeel van de WWB hangt verder samen met de invoering van de Participatiewet vanaf 2015. De relatief kleine daling van de uitgaven in 2015 wordt voornamelijk veroorzaakt door de invoering van de kostendelersnorm en het verdwijnen van de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders als onderdeel van de hervorming van de kindregelingen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.4 Kerncijfers WWB
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 1

319

355

393

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, ultimo)1

325

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur < 1 jaar2

70

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur 1–5 jaar2

138

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur > 5 jaar2

118

nvt

nvt

Instroom WWB (x1.000)2

116

nvt

nvt

Uitstroom WWB (x1.000)2

104

nvt

nvt

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

2

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

nvt: deze cijfers worden niet geraamd

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Het benadelingsbedrag is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven.

Tabel 2.5 Kerncijfers WWB (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

Kennis van de verplichtingen (%)

90

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

11

13

15 3

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

53

67

643

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

2

SZW-berekeningen op basis van CBS-informatie

3

Berekend op basis van voorlopige cijfers

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Anders dan bij de WWB hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden 50 jaar zijn, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Tabel 2.6 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.452,82

Alleenstaande ouder

€ 1.388,29

Alleenstaande

€ 1.114,78

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW- en IOAZ-uitgaven nemen de komende jaren toe als gevolg van de verwachte oploop van de werkloosheid.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.7 Kerncijfers IOAW en IOAZ 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens)

10

13

14

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens)

1,4

1,5

1,5

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

A2. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstand zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskapitaal (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in tabel 2.8 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast aan de mutatie van het prijsindexcijfer.

Tabel 2.8 Bbz-normen kredietverlening (maxima) 1 januari 2013

Startende zelfstandige

€ 34.816

Gevestigde zelfstandige

€ 189.110

Budgettaire ontwikkelingen

De kosten van tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (€ 28 miljoen structureel) maken onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskapitaal en de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1 Bijstand zelfstandigen). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG. De uitgavenraming voor de niet-gebundelde uitgaven bedraagt voor 2014 € 51 miljoen. Dit is een voortzetting van de daling van eerdere jaren, die wordt veroorzaakt door verlening van gemiddeld kleinere kredieten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers Bbz 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens)

3,6

3,6

3,6

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

A3. Participatiebudget

In het participatiebudget zijn het re-integratiebudget (Ministerie van SZW), het budget voor inburgering (Ministerie van BZK) en het budget voor volwasseneneducatie (Ministerie van OCW) samengevoegd. Met de overkomst van de inburgeringsmiddelen van BZK naar SZW in 2013 zijn deze middelen in 2013 als SZW-middelen opgenomen. De bestedingsmogelijkheden van het participatiebudget veranderen hier niet door.

Het participatiebudget wordt jaarlijks volgens een objectieve verdeelsystematiek over de gemeenten verdeeld. Vanaf 2014 worden geen inburgeringsmiddelen meer over gemeenten verdeeld.

Tabel 2.10 Extracomptabel overzicht participatiebudget (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Participatiebudget

994.553

865.788

689.425

668.425

693.425

707.425

741.425

Re-integratie

722.944

812.435

636.072

615.072

640.072

654.072

688.072

BZK

160.005

0

0

0

0

0

0

OCW

111.604

53.353

53.353

53.353

53.353

53.353

53.353

Wie komt ervoor in aanmerking?

De gemeenten hebben van de wetgever een grote beleidsvrijheid gekregen ten aanzien van de keuze hoe en aan wie de middelen uit het participatiebudget worden besteed. Gemeenten leggen dit in een gemeentelijke verordening vast.

Budgettaire ontwikkelingen

Het participatiebudget toont per saldo vanaf 2016 een stijgend verloop. Het kabinet heeft enerzijds in het regeerakkoord besloten tot een vanaf 2014 oplopende doelmatigheidskorting van de middelen voor re-integratie. Anderzijds worden er middelen vanuit het huidige re-integratiebudget Wajong (beleidsartikel 4) overgeheveld naar het gemeentelijke participatiebudget. Dit houdt verband met het beperken van de Wajong tot personen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Personen die niet meer de Wajong kunnen instromen zullen behoren tot de gemeentelijke doelgroep.

Beleidsrelevante kerncijfers

In het sociaal akkoord van 11 april 2013 heeft het kabinet met de sociale partners een afspraak gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich garant voor 2.500 extra banen in 2014, 5.000 extra banen in 2015 en oplopend met 1.000 banen per jaar naar 10.000 extra per jaar in 2020, tot in 2026 een aantal van 100.000 is bereikt. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 2.500 extra banen per jaar vanaf 2014, tot een maximum is bereikt van 25.000 banen. In tabel 2.11 zijn de afspraken over de te realiseren aantallen per kalenderjaar opgenomen.

Tabel 2.11 Kerncijfers baangarantie 1
 

Verwachting 2014

Verwachting 2015

Streefwaarde 2016

Extra banen arbeidsgehandicapten marktsector

2.500

7.500

13.500

Extra banen arbeidsgehandicapten overheid

2.500

5.000

7.500

1

Berekeningen SZW op basis van sociaal akkoord

Om het aantal gerealiseerde extra banen te kunnen meten, wordt in 2013 een nulmeting uitgevoerd van het aantal werkende mensen uit de doelgroep op peildatum 1 januari 2013. Hiermee wordt het reeds werkzame deel van de doelgroep vastgesteld. Vervolgens wordt jaarlijks het aantal werkenden uit de doelgroepen gemonitord. Uit deze monitoring blijkt het extra aantal gerealiseerde banen.

In het sociaal akkoord is tevens afgesproken dat als werkgevers de afspraken niet realiseren, na overleg met sociale partners en gemeenten een quotumverplichting wordt geactiveerd. Met ingang van 2016 wordt jaarlijks gekeken of activering van deze wettelijke verplichting nodig is.

Tabel 2.12 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Trajecten beëindigd in verslagperiode (x 1.000) 1

96

108

106

Trajecten lopend aan einde verslagperiode (x 1.000)1

248

228

207

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie2

69

68

63

1

CBS, statistiek re-integratie gemeenten

2

CBS, aan het werk met re-integratieondersteuning, viermeting uitstroom naar werk

A4. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn en hiervoor een Wsw-indicatie hebben gekregen. Verder moeten zij de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.

Hoe hoog is de WSW?

Het subsidiebedrag per arbeidsplek bedraagt voor 2014 € 26.003. Het loon binnen de sw-sector wordt bepaald door de Wsw-cao, die afgesloten wordt tussen werkgevers en werknemers. Hierin is het Rijk geen partij.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven in 2014 bestaan uit een budget van € 2,361 miljard voor het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep welke past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dit is de zogenaamde landelijke taakstelling, die wordt uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijd Wsw-werkplekken). De landelijke taakstelling voor het jaar 2014 bedraagt 90.804 arbeidsjaren en is ongewijzigd. Daarnaast wordt conform afspraak met de sociale partners € 2,8 miljoen van de bijdrage aan de sw-sector bestemd voor de stichting Beheer Collectieve Middelen en is er een bedrag beschikbaar voor de stimuleringsuitkering begeleid werken (€ 18 miljoen).

Ten aanzien van 2015 en verder geldt dat het Wsw-budget een dalend verloop toont. Dit is het gevolg van het sociaal akkoord waarin is voorzien dat de instroom in de sociale werkvoorziening met ingang van 1 januari 2015 wordt afgesloten. Gemeenten krijgen alternatieve instrumenten om mensen met een arbeidshandicap te ondersteunen. Ook wordt er een efficiencykorting ingevoerd per 1 januari 2015.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.13 Kerncijfers Wsw 1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Werknemersbestand (aantal personen x 1.000 per ultimo)

103

102

102

Wachtlijst (aantal personen x 1.000 per ultimo)

22

21

16

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst ultimo kalenderjaar (maanden)

15

18

23

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

25

25

27

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

5,6

6,1

6,2

1

Research voor Beleid, Wsw monitor

A5. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen aan tot het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar niet meer loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het minimumloon;

  • een alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 90% van het minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering aan tot het (netto) normbedrag. De hoogte van de toeslag is het verschil tussen het normbedrag en het inkomen zonder toeslag. De bruto normbedragen zijn hoger dan vorig jaar door de invoering van de Wet uniformering loonbegrip per 1-1-2013. Doordat de netto normbedragen gekoppeld zijn aan het netto minimumloon leidt de stijging van het tarief van de eerste belastingschijf tot hogere bruto normbedragen.

Tabel 2.14 Normbedragen TW per 1 juli 2013 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.477,80

Alleenstaande ouder

€ 1.388,30

Alleenstaande van 23 jaar en ouder

€ 1.114,91

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven worden bepaald door volumeontwikkelingen in de moederwetten. De TW-uitgaven stijgen in 2014 ten opzichte van 2013 maar dalen in de jaren daarna. De oorzaak is een forse stijging van het geraamde WW-volume, waardoor meer WW-gerechtigden aanspraak maken op de TW. Vanaf 2015 dalen de TW-uitgaven. De voornaamste oorzaak is de voorgenomen verlaging van het normbedrag voor alleenstaande ouders naar het niveau van een alleenstaande. Daarnaast zal als gevolg van de voorgenomen Participatiewet de toeslag voor Wajong-gerechtigden vervallen. Ook stijgt het sociale minimum minder snel door de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon. Hierdoor is minder aanvulling vanuit de TW nodig.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers TW 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

195

198

203

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.475

2.629

2.557

1

UWV, jaarverslag

Handhaving

Voor de TW is het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven.

Tabel 2.16 Kerncijfers TW (fraude en handhaving) 1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,1

2,3

2,0

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,3

5,2

4,8

1

UWV, jaarverslag

A6. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen.

Tabel 2.17 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag
 

Gehuwden / samenwonend

€ 1.329,03

Alleenstaande

€ 965,56

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de AIO nemen toe als gevolg van de toename van het aantal AOW-gerechtigden (zie ook de toelichting bij de AOW, beleidsartikel 8). Deze stijging wordt afgevlakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd die in 2013 is ingezet.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers AIO 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Jaarvolume AIO (ultimo, x 1.000 huishoudens)

40

43

46

1

CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag zijn in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven.

Tabel 2.19 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie 1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

57

Kennis van de verplichtingen (%)

92

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

< 0,1

< 0,1

< 0,1

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

0,4

1,4

1,4

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

2

SVB, jaarverslag

A7. Bijstand buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gevallen meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

Er zijn geen noemenswaardige budgettaire ontwikkelingen ten aanzien van bijstand buitenland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.20 Kerncijfers bijstand buitenland 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume bijstand buitenland (x 1.000 huishoudens)

0,2

0,2

0,2

1

SVB, jaarverslag

A8. Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

In 2014 wordt € 70 miljoen ingezet voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% sociaal minimum, dit is inclusief uitvoeringskosten. Er komt hiervoor een wettelijke regeling die zal worden uitgevoerd door gemeenten.

A9. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Onderstand wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van bijvoorbeeld de Onderstand langer door. De verhoging van de uitkeringslasten Onderstand vanaf 2013 wordt verklaard door een verhoging van de toeslag voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten binnen de Onderstand en door verruiming van de mogelijkheden tot het verlenen van bijzondere Onderstand.

De komende jaren is een wisselend budget beschikbaar voor de aanpak van de sociaaleconomische problematiek op de eilanden (re-integratie Caribisch Nederland). De middelen die hiervoor beschikbaar waren voor 2013, zijn overgeheveld naar het BES-fonds.

Tabel 2.21 Kerncijfers Caribisch Nederland 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN

B. Garanties

De pilot borgstellingregeling is een gesloten regeling. De uitstaande garanties lopen af en daarmee ook de claims.

C. Subsidies

Voor subsidie (cofinanciering) bij de uitvoering van de sectorplannen is € 590 miljoen beschikbaar. Hiertoe is de regeling cofinanciering sectorplannen in goed overleg met de sociale partners tot stand gekomen. Naar verwachting zal reeds in 2013 subsidie worden verleend en eerste voorschotten worden verstrekt. De looptijd van de sectorplannen is maximaal twee jaar en afhankelijk van de voortgang worden aanvullende voorschotten verstrekt.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn grotendeels bestemd voor armoede- en schuldhulpverlening. Daartoe heeft het kabinet in 2013 reeds een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar gesteld. De komende jaren gaat het kabinet het armoede- en schuldenbeleid verder intensiveren (zie beleidswijzigingen). In 2014 is € 74,75 miljoen extra beschikbaar voor het armoede- en schuldenbeleid. Het overgrote deel daarvan zal beschikbaar gesteld worden aan gemeenten. Verder zijn deze middelen bestemd voor bevorderen ondernemerschap, aanpak jeugdwerkloosheid en implementatie ondersteuning bij de invoering van de Participatiewet.

E. Bekostiging

Een bedrag van € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

F. Ontvangsten

De bijdrage van het Ministerie van OCW aan het participatiebudget wordt als ontvangst op de begroting van SZW geboekt. In tabel 2.10 is de bijdrage meerjarig zichtbaar gemaakt.

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Per 1 januari 2014 wordt de werkgeverspremie voor vangnetters in de WGA en de ZW verdergaand gedifferentieerd.

  • Om het financiële risico als gevolg van rechtsprocedures over het niet exporteren van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten niet verder te laten oplopen, heeft het kabinet besloten om die tegemoetkoming exporteerbaar te maken. Daarnaast zal een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten met terugwerkende kracht aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland worden verstrekt. De tegemoetkoming wordt in 2014 verlaagd.

  • Op 11 juni is het onderzoek «Duurzaam niet-duurzaam» door de Minister aangeboden aan de Tweede Kamer 7. Het onderzoek laat zien dat de groep WGA 80–100 naar verwachting ook in de toekomst de grootste groep blijft. Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek dat de groep niet statisch is. Het merendeel van de groep WGA 80–100 blijkt te beschikken over benutbare mogelijkheden. In het sociaal akkoord zijn afspraken gemaakt om de instroom in de WIA verder te beperken. Sociale partners zullen maatregelen nemen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Om sociale partners te helpen tot concrete maatregelen te komen zal vervolgonderzoek plaatsvinden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

616

649

683

723

765

819

Uitgaven

562

616

649

683

723

765

819

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

562

616

649

683

723

765

819

Ongevallenverzekering

562

616

649

683

723

765

819

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

9.068.219

9.196.655

9.149.333

9.225.653

9.389.124

9.577.305

9.758.450

               

Inkomensoverdrachten

8.974.219

9.093.382

8.921.285

8.852.829

8.908.401

9.005.741

9.093.324

IVA

789.000

980.309

1.138.438

1.314.117

1.506.219

1.706.746

1.897.664

WGA

1.639.219

1.734.203

1.970.142

2.176.904

2.388.144

2.575.893

2.727.079

WGA eigen-risicodragers

-

280.801

332.616

379.494

426.619

476.274

529.741

WAO

6.294.000

5.869.612

5.283.620

4.808.899

4.432.501

4.105.923

3.808.092

WAZ

252.000

228.457

196.469

173.415

154.918

140.905

130.748

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

94.000

103.273

117.250

111.123

108.044

105.957

105.921

Re-integratie WIA/WAO/WAZ

94.000

103.273

117.250

111.123

108.044

105.957

105.921

               

Nominaal

0

0

110.798

261.701

372.679

465.607

559.205

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de OV wordt verklaard door verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van bijvoorbeeld de ongevallenverzekering langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2013 € 195,96, dat is € 4.262 bruto per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.197 bruto per maand. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte die tenminste 35% arbeidsongeschikt is met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • Ook bij de WGA-uitkering geldt het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De komende jaren stijgen de uitkeringslasten WIA inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met ruim € 0,4 miljard per jaar. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een regeling in opbouw is. De latere pensioenleeftijd (AOW) heeft als consequentie dat WIA-uitkeringen langer doorlopen.

De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.2. Vanaf 2014 wordt deze geëxporteerd. Voor de periode 2009–2013 wordt met terugwerkende kracht een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten uitgekeerd aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland. Om dit voor de tegemoetkoming over het jaar 2013 en de jaren daarna budgetneutraal vorm te geven is de hoogte van de tegemoetkoming per 1 juli 2013 verlaagd van € 350 naar € 342 netto per jaar. In 2014 gaat de tegemoetkoming omlaag van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-leeftijd. Derhalve zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die voor 1 januari 2004 de wachttijd voor de WAO hadden doorlopen of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden er nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt per 1 juli 2013 maximaal € 3.197 bruto per maand. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

Er worden nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijk worden er elk jaar ongeveer 30.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen, met € 1 miljard tussen 2013 en 2015. In latere jaren gaat de daling minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer doorlopen als gevolg van de AOW-leeftijdsverhoging.

Tabel 3.4 Kerncijfers WAO, IVA en WGA 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

WAO, IVA en WGA

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x1.000)

568

560

554

– waarvan WAO

406

372

341

– waarvan IVA

43

51

59

– waarvan WGA

119

137

154

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

7,8

7,7

       

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

39

39

40

– waarvan WAO

2,3 2

1,3

1,0

– waarvan IVA

7,32

7,6

8,1

– waarvan WGA

292

30

31

Instroomkans (%)

0,5

0,5

0,6

       

Uitstroom uit uitkeringen (x1.000)

55

47

46

– waarvan WAO

432

35

33

– waarvan IVA

3,72

4,0

4,7

– waarvan WGA

7,82

7,8

8,9

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

3,8

4,3

5,0

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

8,8

8,3

8,3

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

46

nvt

nvt

1

UWV, jaarverslag

2

Dit is het berekende 12-maandscijfer. In het UWV-jaarverslag is een 11,5 maandcijfer opgenomen.

nvt: het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag zijn sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt doordat UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

Tabel 3.5 Kerncijfers WAO, IVA en WGA (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie 1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

73

Kennis van de verplichtingen (%)

91

90

Opsporing 2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,4

1,5

1,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

6,4

8,0

9,2

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

2

UWV, jaarverslag

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2013 € 1.108,35. Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ blijft er enige instroom bestaan doordat er sprake is van herleving van uitkeringen, bijvoorbeeld wanneer een zelfstandige na herstel wederom met dezelfde klachten uitvalt. Het bereiken van de AOW-leeftijd is de voornaamste reden waarom WAZ-uitkeringen eindigen. De latere AOW-leeftijd heeft als consequentie dat WAZ-uitkeringen langer doorlopen. Omdat de uitstroom de instroom ruim overstijgt, vertonen de uitgaven een daling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ 1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1.000)

23

20

18

1

UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. Het UWV beschikt over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief jonggehandicapten). Deze budgetten zijn samen met de re-integratiebudgetten Wajong opgenomen in tabel 4.3. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Op basis van het regeerakkoord Rutte/Asscher is op de re-integratiemiddelen WIA/WAO/WAZ/ZW een korting doorgevoerd.

4. Jonggehandicapten

Artikel

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

Algemene doelstelling

De overheid heeft als doel de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen. Voor jonggehandicapten die perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat het recht op arbeidsondersteuning centraal. Zij komen in de zogeheten werkregeling van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. Mensen die als gevolg van ziekte om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief hebben op een baan, ook niet met ondersteuning, hebben recht op de uitkeringsregeling Wajong. Voor hen staat inkomensbescherming voorop.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning met de uitkeringsregeling (de Wajong). Hij 8 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Om het financiële risico als gevolg van rechtsprocedures over het niet exporteren van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten niet verder te laten oplopen, heeft het kabinet besloten om die tegemoetkoming exporteerbaar te maken. Daarnaast zal een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten met terugwerkende kracht aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland worden verstrekt. De tegemoetkoming wordt in 2014 verlaagd.

  • In het sociaal akkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt over hervorming van de WWB, de WSW en de Wajong vanaf 2015. Zie voor een toelichting hierop de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

2.702.845

2.952.962

3.009.899

2.779.035

2.499.630

2.239.267

Uitgaven

2.465.446

2.702.845

2.952.962

3.009.899

2.779.035

2.499.630

2.239.267

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.313.856

2.544.224

2.803.717

2.882.485

2.683.237

2.425.993

2.186.671

Wajong

2.313.856

2.544.224

2.803.717

2.882.485

2.683.237

2.425.993

2.186.671

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

151.590

158.621

149.245

127.414

95.798

73.637

52.596

Re-integratie Wajong

151.590

158.621

149.245

127.414

95.798

73.637

52.596

               

Ontvangsten

50.542

13.775

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor jonggehandicapten op grond van de Wajong.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie (gedeeltelijk of volledig) arbeidsongeschikt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajongregeling zijn ingestroomd (vóór 2010) en volledig arbeidsongeschikt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2013 is de uitkering € 1.108,35 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is dit percentage afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong (vanaf 2010) zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Jonggehandicapten in de nieuwe Wajong die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

  • De uitkeringslasten Wajong stijgen in 2014 ten opzichte van 2013. Dit heeft twee oorzaken:

    • De instroom is hoger dan de uitstroom, waardoor het aantal uitkeringsgerechtigden toeneemt, met hogere uitkeringslasten tot gevolg. Dat komt doordat nog relatief weinig mensen met een Wajong-uitkering met pensioen gaan, omdat de regeling voor jonggehandicapten pas vanaf 1976 bestaat.

    • Een kasschuif van € 200 miljoen van 2013 naar 2012 heeft ervoor gezorgd dat de uitkeringslasten in 2013 incidenteel € 200 miljoen lager waren.

  • De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten Wajong in tabel 4.1. Vanaf 2014 wordt deze geëxporteerd. Voor de periode 2009–2013 wordt met terugwerkende kracht een bedrag ter hoogte van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten uitgekeerd aan uitkeringsgerechtigden WAO, WIA, WAZ of Wajong in het buitenland. Om dit voor de tegemoetkoming over het jaar 2013 en de jaren erna budgetneutraal vorm te geven is de hoogte van de tegemoetkoming per 1 juli 2013 verlaagd van € 350 naar € 342 netto per jaar. In 2014 gaat de tegemoetkoming omlaag van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

  • Na 2015 dalen de uitgaven als gevolg van de maatregelen uit het regeerakkoord Rutte/Asscher en het sociaal akkoord. Het voornemen is dat de Wajong vanaf 2015 wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Ook mensen met arbeidsvermogen die al in de Wajong zaten, zullen geleidelijk hun recht op een Wajonguitkering verliezen en eventueel een beroep kunnen doen op de Participatiewet.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
     

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Wajong totaal (ultimo, x 1.000 personen) 1

227

237

247

 

– waarvan Wajong tot 2010

190

186

182

 

– waarvan Wajong met ingang van 2010

37

51

65

   

o waarvan werkregeling (%)

67

66

64

   

o waarvan studieregeling (%)

23

21

19

   

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9

13

17

Instroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

16 2

17

17

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

5,42

6,3

6,6

Aandeel werkenden in de Wajong (%) 3

24

24

24

1

UWV, jaarverslag

2

Dit is het berekende 12-maandscijfer. In het UWV-jaarverslag is een 11,5-maandscijfer opgenomen

3

UWV administratie

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtedingen is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt doordat UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

62

Kennis van de verplichtingen (%)

90

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,8

1,1

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,8

2,6

3,1

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

2

UWV, jaarverslag

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten, voorzieningen en voor de financiering van de REA-instituten. Voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de nieuwe Wajong (vanaf 2010) geldt een re-integratieplicht.

Het UWV beschikt voor de uitvoering van zijn wettelijke re-integratietaak over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van alle gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Deze budgetten (opgenomen in tabel 4.4) worden gevormd uit de middelen voor re-integratie Wajong (tabel 4.1) en re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW (tabel 3.2) en worden door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Naast de budgetten voor trajecten en voorzieningen worden ook middelen ingezet voor overige re-integratieactiviteiten zoals de REA-instituten.

Tabel 4.4 Extracomptabel overzicht taakstellende budgetten re-integratietrajecten en voorzieningen (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Re-integratie trajecten

105.000

109.000

116.000

103.000

87.000

76.000

66.000

Re-integratie voorzieningen

144.000

134.000

137.000

122.000

102.000

89.000

78.000

Budgettaire ontwikkelingen

Op basis van het regeerakkoord Rutte/Asscher is op de re-integratiemiddelen Wajong een korting doorgevoerd. Het dalende verloop wordt verder veroorzaakt door de beperking van de Wajong tot personen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben als gevolg van de maatregelen van het regeerakkoord en het sociaal akkoord.Ook mensen met arbeidsvermogen die al in de Wajong zitten, zullen geleidelijk hun recht op een Wajong-uitkering verliezen en eventueel een beroep kunnen doen op de nieuw te vormen Participatiewet. Ten aanzien van deze maatregelen geldt dat er budgetneutraal middelen worden overgeheveld van het re-integratiebudget Wajong naar het gemeentelijke re-integratiebudget.

5. Werkloosheid

Artikel

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

Algemene doelstelling

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht en het passend werkaanbod wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Calamiteitenregeling:

    In 2014 wordt de calamiteitenregeling ingevoerd. Deze regeling vervangt de onwerkbaarweerregeling in de WW en de werktijdverkortingsregeling (WTV). De calamiteitenregeling voorziet in het verstrekken van WW-uitkeringen in geval van winterse omstandigheden (vorst, sneeuw of ijzel) of andere buitengewone niet-economische omstandigheden.

  • Verlenging IOW:

    In het sociaal akkoord is afgesproken dat de toegang tot de IOW wordt verlengd zodat mensen van 60 jaar of ouder die werkloos zijn geworden voor 1 januari 2020 in aanmerking komen voor een IOW-uitkering. In 2020 volgt een evaluatie van de IOW. De overige hervormingen op de arbeidsmarkt die in het sociaal akkoord zijn afgesproken worden ingevoerd met ingang van 2016 en hebben daarom nog geen gevolgen voor het begrotingsjaar 2014. Zie voor meer toelichting op deze hervormingen de beleidsagenda.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

15.649

32.444

35.771

34.010

44.427

58.655

Uitgaven

7.079

15.649

32.444

35.771

34.010

44.427

58.655

waarvan juridisch verplicht (%)

   

73%

       
               

Inkomensoverdrachten

7.079

14.649

21.444

23.271

30.510

44.427

58.655

IOW

7.000

13.685

21.280

23.107

30.346

44.263

58.491

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

79

164

164

164

164

164

164

Compensatieregeling musici en artiesten

0

800

0

0

0

0

0

               

Subsidies

0

1.000

11.000

12.500

3.500

0

0

Subsidies

0

1.000

11.000

12.500

3.500

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW, uitkeringslasten Cessantiawet Caribisch Nederland en compensatieregeling musici en artiesten.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

5.314.000

7.059.390

8.412.126

9.400.984

9.504.497

9.108.648

8.740.593

               

Inkomensoverdrachten

5.310.000

7.059.390

8.235.924

9.041.144

9.027.184

8.547.721

8.112.517

WW

5.310.000

7.059.390

8.235.924

9.041.144

9.027.184

8.547.721

8.112.517

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

4.000

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WW

4.000

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

176.202

359.840

477.313

560.927

628.076

               

Ontvangsten

299.004

360.060

432.992

454.246

459.441

464.344

469.301

UFO

299.004

360.060

424.376

435.457

435.457

435.457

435.457

Nominaal

0

0

8.616

18.789

23.984

28.887

33.844

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Werklozen die werkloos zijn geworden tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011, die op dat moment 60 jaar of ouder waren en die recht hadden op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW-uitkering. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW te verlengen zodat oudere werklozen in aanmerking komen voor een IOW-uitkering als zij voor 1 januari 2020 werkloos zijn geworden.

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Ook voor deze groep wordt de toegang tot de IOW verlengd.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2013 € 1.034,46 bruto per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW nemen vanaf 2014 toe vanwege de eerder genoemde verlenging van deze voorziening. Verder stijgen de uitgaven vanwege de stijging van de AOW-leeftijd en de stijging van de WW-uitstroom.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

0,7

1,3

2,1

1

UWV, jaarverslag

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een constant uitgavenpatroon verondersteld.

A3. Compensatieregeling musici en artiesten

Per juni 2013 zijn de uitzonderingen voor musici en artiesten in de regels voor werkloosheid- en arbeidsongeschiktheiduitkeringen vervallen. De tijdelijke compensatieregeling voor musici en artiesten compenseert musici en artiesten hiervoor tot en met 31 december 2013. Dit geeft de culturele sector meer tijd om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Cessantiawet (x 1.000 personen)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN

A4. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden, afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld maximaal 10 maanden recht op een WW-uitkering. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden krijgt men 75% van het laatstverdiende loon, daarna 70%. De hoogte is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2013 maximaal € 3.197 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 2.983.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van de werkloosheid zet zich naar verwachting in 2014 voort. Hierdoor nemen de uitgaven aan de WW ten opzichte van 2013 toe met € 1,2 miljard (circa 65.000 uitkeringsjaren).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het WW-volume in tabel 5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het totaal aan WW-uitkeringen uitgedrukt in volledige jaaruitkeringen.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

262

343

409

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

502

650

704

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

432

557

660

1

UWV, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is in 2012 ten opzichte van 2011 afgenomen. De inzet op handhaving is efficiënter geworden. Dat blijkt uit het gemiddeld aantal dagen dat de geconstateerde fraude duurde. In 2012 is het aantal zogenaamde fraudedagen vergeleken met 2011 met bijna 10% afgenomen. Hierdoor is het benadelingsbedrag gemiddeld ook lager.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

781

Kennis van de verplichtingen (%)

932

981

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

19

30

29

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

30

45

35

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

2

Onderzoek TNS NIPO UWV Handhaving rechten en plichten

3

UWV, jaarverslag

B. Subsidies

Het UWV heeft op verzoek van de Minister van SZW een plan opgesteld dat nader uitwerking geeft aan de voornemens van het kabinet om de werkloosheid onder ouderen tegen te gaan. Het plan bevat als maatregelen het organiseren van netwerkbijeenkomsten en inspiratiedagen voor werkloze ouderen. Voorts komt er een subsidieregeling waarmee 55-plussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. Met de subsidieregeling is gedurende de jaren 2013–2016 € 28 miljoen gemoeid.

C. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt daarvoor de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

Algemene doelstelling

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Invoering premiedifferentiatie ZW

    In 2014 wordt premiedifferentiatie ingevoerd in de financiering van ZW-uitkeringslasten. Dit zorgt voor meer prikkels bij werkgevers om ziekteverzuim te voorkomen en te beperken.

  • Afschaffing arbeidsverledeneis ZW

    In het sociaal akkoord is opgenomen dat de arbeidsverledeneis die per 2014 zou worden ingevoerd in de ZW geen doorgang vindt. Dit betekent dat de ZW niet langer opgedeeld wordt in een loongerelateerde en een minimumloongerelateerde periode op basis van arbeidsverleden. Tevens is afgesproken dat de sociale partners innovatieve werkwijzen gaan ontwikkelen die de re-integratie van vangnetters bevorderen. Deze werkwijzen worden vanaf 2014 geïmplementeerd.

  • Uitbreiding TAS met asbestose

    Met ingang van 2014 wordt de regeling TAS uitgebreid zodat mensen die als gevolg van het werken met asbest de ziekte asbestose hebben opgelopen ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

5.741

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

Uitgaven

5.458

5.741

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

5.458

5.741

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

TAS

3.773

3.692

4.858

4.275

4.275

4.275

4.275

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

1.685

2.049

1.947

2.050

2.170

2.294

2.459

               

Ontvangsten

0

298

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

2.704.398

2.766.895

2.732.985

2.736.725

2.762.669

2.784.233

2.807.084

               

Inkomensoverdrachten

2.704.398

2.766.895

2.678.707

2.623.603

2.618.170

2.610.137

2.603.137

ZW

1.594.000

1.603.765

1.473.747

1.376.099

1.370.666

1.362.633

1.355.633

ZW eigen-risicodragers

-

42.562

61.901

81.503

81.503

81.503

81.503

Wazo

1.110.398

1.120.568

1.143.059

1.166.001

1.166.001

1.166.001

1.166.001

               

Nominaal

0

0

54.278

113.122

144.499

174.096

203.947

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • Bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 18.907.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2013 € 18.907. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege de uitbreiding van de TAS met asbestose nemen de uitkeringslasten toe. Er worden enkele tientallen extra aanvragen per jaar verwacht. In het eerste jaar van de aangepaste regeling, 2014, wordt een piek van het aantal aanvragen verwacht. Dit komt doordat al eerder met asbestose gediagnosticeerde werknemers ook een TAS-aanvraag kunnen doen. Asbestose is namelijk niet per definitie op korte termijn dodelijk zoals dit bij maligne mesothelioom wel het geval is.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,3

0,4

0,5

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,2

0,2

Aantal toekenningen bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

87

87

87

1

SVB, jaarverslag

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenstijging van de ZV wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van bijvoorbeeld de ziekteverzekering langer door. In 2013 zijn de uitgaven incidenteel hoger door nabetalingen over eerdere jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Ziekteverzekering

0,2

0,2

0,2

1

SZW unit RCN

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten die zij veroorzaken.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden. De werkgever hoeft dan niet het loon door te betalen, maar de betreffende persoon ontvangt een ZW-uitkering (no-riskpolis).

Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2013 gemaximeerd op € 195,96 per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 2.983 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.262 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De ZW-uitkeringslasten nemen in 2014 af vanwege een daling van het uitkeringsvolume bij uitzendkrachten en personen met een contract dat afloopt tijdens ziekte. De daling van het uitkeringsvolume bij uitzendkrachten heeft te maken met een verdere verslechtering van de conjunctuur en een stijging van het aantal eigenrisicodragers in de uitzendsector. Daarnaast dalen de ZW-uitkeringslasten als gevolg van maatregelen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters9, zoals de invoering van premiedifferentiatie en de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid na afloop van het eerste ziektejaar.

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers nemen in 2014 en volgende jaren toe vanwege de doorwerking die de overstap van twee grote uitzendbedrijven naar eigenrisicodragerschap in 2013 met zich meebrengt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume ZW (gemiddeld, x 1.000 uitkeringen)

100

100

93

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

260

nvt

nvt

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

347

nvt

nvt

1

UWV, jaarverslag

nvt: in- en uitstroom worden niet geraamd

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 gedaald. Ook het totale benadelingsbedrag is in 2012 afgenomen. Het UWV is verantwoordelijk voor de selectie uit de ontvangen signalen van overtredingen. Als gevolg hiervan varieert het aantal geconstateerde overtredingen en het schadebedrag per overtreding.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

Kennis van de verplichtingen (%)

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,5

2,4

1,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,7

3,3

2,4

1

De preventiecijfers van de ZW zijn niet eerder gemeten

2

UWV, jaarverslag

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). De WAZO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2013 gelijk aan € 4.262 bruto per maand. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (€ 1.477,80 bruto per maand).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de WAZO stijgen vanaf 2013 licht vanwege de verhoging van het maximumdagloon. Daarnaast stijgen de uitkeringslasten naar verwachting tot 2015 licht door de toename van het aantal uren dat vrouwen participeren in het arbeidsproces.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000)

144

143

143

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000)

134

134

134

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000)

9,9 2

9,0

9,0

1

UWV, jaarverslag

2

Cijfer is op kasbasis: ca 1.200 gevallen hebben betrekking op het jaar 2011.

7. Kinderopvang

Artikel

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

Algemene doelstelling

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het kabinet streeft ernaar om in het laatste kwartaal van 2014 de Wko te wijzigen op het punt van het klachtrecht en oudercommissies. Eén van de belangrijkste wijzigingen is dat alle ouders en oudercommissies recht krijgen op een bindende uitspraak van een geschilleninstantie. Ook wordt het adviesrecht van de oudercommissies op kwaliteit verruimd en vervalt het adviesrecht op prijs10.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

-

2.370.283

2.402.197

2.435.298

2.476.818

2.545.946

2.596.082

Uitgaven

2.723.087

2.370.795

2.402.197

2.435.298

2.476.818

2.545.946

2.596.082

waarvan juridisch verplicht (%)

100%

               

Inkomensoverdrachten

2.706.733

2.357.774

2.383.815

2.418.039

2.461.983

2.526.811

2.581.247

Kinderopvangtoeslag

2.706.733

2.357.774

2.383.815

2.418.039

2.461.983

2.526.811

2.581.247

               

Subsidies

8.492

3.436

7.559

7.559

7.559

11.859

7.559

Kinderopvang subsidies

8.492

3.436

7.559

7.559

7.559

11.859

7.559

               

Opdrachten

7.862

9.585

4.948

4.125

2.276

7.276

7.276

Opdrachten

7.862

9.585

4.948

4.125

2.276

7.276

7.276

               

Bijdrage aan agentschappen

0

0

5.875

5.575

5.000

0

0

DUO

0

0

5.600

5.300

5.000

0

0

Justis

0

0

275

275

0

0

0

               

Ontvangsten

1.419.269

1.442.137

1.413.397

1.388.714

1.399.416

1.373.781

1.378.985

Ontvangsten algemeen

400.749

363.187

341.836

317.153

327.855

302.220

307.424

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.018.520

1.078.950

1.071.561

1.071.561

1.071.561

1.071.561

1.071.561

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn grotendeels gebaseerd op regelgeving en beschikkingen en zijn voor 87% juridisch verplicht. Het gaat hoofdzakelijk om subsidies gericht op de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Het betreft onder andere een kwaliteitsimpuls kinderopvang van € 5 miljoen in 2014. Dit is onderdeel van de toezegging aan de Tweede Kamer om in vier jaar tijd € 20 miljoen te investeren in de kwaliteit van kinderopvang11. Dit wordt onder andere vormgegeven in een subsidieregeling. Daarnaast betreffen de juridisch verplichte uitgaven ook subsidies voor een bijdrage van het Ministerie van SZW aan het Ministerie van OCW voor het Landelijk Steunpunt Brede Scholen, aan GGD Nederland en aan de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang en Peuterspeelzalen (BOinK) ten behoeve van de kinderopvangkaart en de uitvoering van het activiteitenplan 2012–2014.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 3% juridisch verplicht. Dit betreft met name uitgaven aan vertrouwensinspecteurs en kwaliteitsonderzoek peuterspeelzaalwerk. Het overige deel moet nog juridisch verplicht worden. Het gaat daarbij onder andere om kosten in verband met continue screening, onderzoeken en het register buitenlandse kinderopvang.

Bijdrage agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft een bedrag van € 5,6 miljoen voor DUO voor het beheer van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk (LRKP) en een bedrag van € 0,3 miljoen voor Justis voor het project «continue screening». Tot en met de begroting van 2013 vielen deze uitgaven onder het opdrachtenbudget.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en derhalve geregistreerd is in het LRKP. De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KOT in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan kinderopvang zijn in 2014 nagenoeg gelijk aan de uitgaven in 2013. De realisatie van de uitgaven in 2012 was lager dan geraamd bij de begroting van 2013 als gevolg van een daling van het gebruik. Deze daling werkt meerjarig door12. De uitgaven aan KOT nemen na 2014 echter licht toe. Dit wordt voornamelijk verklaard door een geraamde autonome toename van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang en na 2015 ook door een daling van de werkloosheid. In de reeks is vanaf 2014 tevens een besparing verwerkt als gevolg van de intensievere aanpak van toeslagfraude door de Belastingdienst.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 7.2 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

458

415

413

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

181

165

164

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

709

646

642

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag

48

45

44

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag

23

21

22

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen:2

     

130% WML

0,82

0,91

0,94

1 1/2 x modaal

1,91

2,12

2,19

3 x modaal

4,24

5,24

5,43

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen:2

     

130% WML

0,45

0,46

0,48

1 1/2 x modaal

0,78

0,79

0,82

3 x modaal

1,42

1,45

1,50

1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst

2

Kosten van kinderopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang1
 

2012

2013

2014

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,36

6,46

6.70

Buitenschoolse opvang

5,93

6,02

6.25

Gastouderopvang

5,09

5,17

5.37

       

Aandeel bijdragen sectoren (in %):

     

Overheid

32

22

23

Werkgevers

35

39

38

Ouders

33

39

39

1

SZW-berekeningen

De totale ontvangsten aan werkgeversbijdrage kinderopvang zijn in 2013 beperkt toegenomen ten opzichte van 2012. Als gevolg van de dalende uitgaven aan kinderopvangtoeslag is de procentuele bijdrage van werkgevers aan de totale kosten van werknemers voor kinderopvang toegenomen.

B. Subsidies

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen verstrekt de overheid subsidies. Het budget voor subsidies stijgt in 2014 ten opzichte van 2013. Dit wordt verklaard door een kasschuif van 2013 naar 2017 als gevolg van het later opstarten van de subsidieregeling ter bevordering van de kwaliteit van kinderopvang waardoor de uitgaven aan subsidies in 2013 lager uitvallen ten opzichte van de begroting 2013.

Voor 2014 worden de uitgaven aan subsidies op circa € 7,5 miljoen geraamd. Dit betreft onder andere subsidies aan:

  • Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) ter bevordering van de kwaliteit van kinderopvang;

  • Subsidieregeling uitgevoerd door Agentschap SZW ten behoeve van de versterking van taal- en interactievaardigheden van de beroepskrachten;

  • GGD Nederland voor de uniformering van het landelijke toezicht op de kinderopvang dat door de gemeentelijke GGD-en wordt uitgevoerd;

  • BOinK voor haar werkzaamheden ten behoeve van de kinderopvangkaart en het activiteitenplan 2012–2014;

  • Landelijk Steunpunt Brede Scholen ten behoeve van het versterken van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang.

C. Opdrachten

Voor 2014 worden de uitgaven aan opdrachten op € 5 miljoen geraamd. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven aan vertrouwensinspecteurs, onderzoeken, continue screening en het register buitenlandse kinderopvang.

D. Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan agentschappen bestaat uit een bijdrage aan DUO voor de ontwikkeling en het beheer van het LRKP. Daarnaast ontvangt Justis een bijdrage voor het vervolg van het project «continue screening» dat gestart is in 2013. Dit is een vorm van screening waarbij continu wordt gekeken of op de naam van een medewerker in de kinderopvang of in het peuterspeelzaalwerk een nieuw relevant strafbaar feit in het Justitiële Documentatie Systeem is bijgeschreven.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. Ten opzichte van 2013 dalen de ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) in 2014. Dit wordt verklaard door de daling in het gebruik vanaf 2012. Dit werkt met een vertraging door in de ontvangsten, waardoor deze in latere jaren dalen. De ontvangsten werkgeversbijdrage dalen vanaf 2014 licht. Dit wordt veroorzaakt door een daling van de premiegrondslag.

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een koopkrachttegemoetkoming aan oudere belastingplichtigen en AOW-gerechtigden (Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen).

Per 1 oktober 2013 treedt de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) in werking, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. De OBR geldt voor mensen die per 1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij13 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • MKOB en ouderencomponent huishoudentoeslag

    Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKOB omgezet in een inkomensafhankelijke kop op de zorgtoeslag (ouderencomponent huishoudentoeslag). Deze kop wordt afhankelijk van de AOW-opbouw. De vermogenstoets die nu nog op de zorgtoeslag en het kindgebonden budget wordt toegepast, wordt vervangen door een gestaffelde vermogenstoets, die ook gaat gelden voor de ouderencomponent.

  • Financieel Toetsingkader

    In de hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen14 heeft het kabinet gemeld welke aanpassingen van het financieel toetsingskader het voor ogen heeft om het pensioenstelsel weer toekomstbestendig te maken, waarmee mede uitwerking wordt gegeven aan de eerdere kabinetsreactie op de rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard15, de evaluatie van het financieel toetsingskader16 en het pensioenakkoord dat de sociale partners hebben gesloten. De herziening betreft zowel een verbetering van het huidige toetsingskader als een uitbreiding daarvan om het zogeheten nieuwe pensioencontract mogelijk te maken dat de sociale partners zijn overeengekomen. De consultatieversie van het wetsvoorstel voor het nieuwe financieel toetsingskader is in juli 2013 naar de Tweede Kamer gezonden17.

  • Pensioencommunicatie

    Bij de uitwerking van de hoofdlijnennota wordt tevens aandacht besteed aan wijziging van wettelijke voorschriften over de pensioencommunicatie. De pensioenuitvoerders worden verplicht de deelnemer duidelijk te informeren over de risico’s die het gevolg zijn van het gekozen beleggingsbeleid en over de te verwachten koopkracht van de pensioenen. Op 29 mei 2013 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de activiteiten ter verbetering van de pensioencommunicatie18.

  • Governance pensioenfondsen

    Op 9 juli 2013 is de Eerste Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel tot versterking van het bestuur van pensioenfondsen19 waarvan de belangrijkste doelstellingen zijn: de verbetering van de deskundigheid van het bestuur, de versterking van het interne toezicht en een adequate vertegenwoordiging van alle risicodragende partijen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

1.262.409

1.053.343

80.811

99.359

87.592

69.302

Uitgaven

1.138.684

1.262.409

1.053.343

80.811

99.359

87.592

69.302

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.138.684

1.262.109

1.053.243

80.811

99.359

87.592

69.302

MKOB1

1.123.204

1.213.453

985.754

0

0

0

0

OBR

0

32.498

52.214

64.940

83.726

71.371

53.324

AOV incl. tegemoetkoming

15.480

15.508

15.275

15.871

15.633

16.221

15.978

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

0

650

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

0

300

100

0

0

0

0

Opdrachten

0

300

100

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

1

Vanaf 2013 inclusief Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten MKOB, Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen, OBR en AOV en tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw.

Opdrachten:

De opdrachten zijn niet juridisch verplicht omdat nog geen contracten zijn gesloten voor de uitvoering.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

31.415.000

32.890.506

34.395.152

39.109.278

39.809.317

40.421.797

41.106.905

               

Inkomensoverdrachten

31.415.000

32.890.506

33.947.948

37.534.769

37.551.790

37.642.969

37.764.381

AOW

31.415.000

32.890.506

33.668.948

34.173.769

34.053.790

34.010.969

33.998.381

Ouderencomponent huishoudentoeslag

0

0

279.000

3.361.000

3.498.000

3.632.000

3.766.000

               

Nominaal

0

0

447.204

1.574.509

2.257.527

2.778.828

3.342.524

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer compensatie te bieden. In het najaar 2013 is daarnaast de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 juni 2011.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De MKOB komt toe aan oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

De Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen komt toe aan AOW-gerechtigden die woonachtig zijn in de Europese Unie/Europese Economische Ruimte/Zwitserland, een verdragsland, Caribisch Nederland, Curaçao, Sint Maarten of Aruba en die niet MKOB-gerechtigd zijn.

Hoe hoog is de MKOB en de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden?

De MKOB wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. In 2013 is de MKOB vervolgens per 1 juli verlaagd (zie toelichting onder «budgettaire ontwikkelingen»). De tegemoetkoming bedraagt vanaf 1 juli 2013 € 25,16 bruto per maand.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten MKOB dalen in 2014 fors ten opzichte van 2013. Dit komt door de incidentele tegenvaller van € 300 miljoen in 2013, die voortkomt uit het met terugwerkende kracht invoeren van de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

De structurele stijging van de uitkeringslasten door het invoeren van de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen wordt budgettair neutraal gecompenseerd door een verlaging van het MKOB-bedrag vanaf 1 juli 2013. De stijging van het aantal MKOB-gerechtigden, als gevolg van een stijging van het aantal AOW-gerechtigden, veroorzaakt een lichte stijging van de uitkeringslasten.

In 2015 wordt de MKOB samen met de fiscale ouderenkortingen omgezet in een inkomensafhankelijke kop op de zorgtoeslag (ouderencomponent huishoudentoeslag). Daarom zijn er vanaf 2015 geen uitkeringslasten MKOB meer.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers MKOB1
 

Realisatie 2012

Raming 20132

Raming 2014

Volume MKOB2 (x 1.000 personen)

2.787

3.184

3.265

1

SVB, jaarverslag

2

Vanaf 2013 inclusief volume Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

A2. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW. De regeling treedt per 1 oktober 2013 in werking, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2019. De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt maximaal 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden en 300% van het wettelijk minimumloon voor paren. Dit is in de tweede helft van 2013 gelijk aan een bruto bedrag van € 2.955,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.433,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt € 21.139 per persoon (2013). Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de pensioengerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR vooraf ging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten van de OBR nemen in 2014 toe ten opzichte van 2013 omdat de duur van de uitkering meegroeit met de AOW-leeftijd en daarom in 2014 twee maanden bedraagt in plaats van één maand in 2013. Omdat er minder OBR-gerechtigden zijn dan in 2013 nemen de verwachte uitkeringslasten minder dan evenredig toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers OBR
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Instroom OBR (x 1.000 personen)

36

30

A3. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Het vlakke verloop van de uitkeringslasten AOV in 2013 en de daling in 2014 worden verklaard door de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Met ingang van 2013 is de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd van 60 naar 62 jaar. Tot 2021 zal de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs verder worden verhoogd tot 65 jaar. Het grillige verloop in de latere jaren wordt hierdoor verklaard.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.5 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume AOV (x 1.000 personen)

3,9

4,0

4,0

1

SZW unit RCN

A4. Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

Deze tijdelijke regeling is geïntroduceerd omdat een groep AOW-gerechtigden en Anw-gerechtigden te laat is geïnformeerd over een wijziging in het inkomensbegrip, waardoor ook een Wajong-uitkering als inkomen wordt aangemerkt. Hierdoor werden deze mensen zonder voldoende voorbereidingstijd gekort. Om betrokkenen te compenseren is in juni 2013 de tijdelijke regeling Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip Anw/AOW geïntroduceerd. Alle uitkeringen in het kader van deze regeling worden in 2013 verstrekt. Daarom bestaan er vanaf 2014 geen uitkeringslasten meer.

A5. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Daarnaast kent de AOW een partnertoeslag voor AOW-gerechtigden van wie de partner jonger is dan de AOW-leeftijd en geen of weinig inkomen heeft. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2014 15 jaar en twee maanden) en de AOW-leeftijd (in 2014 65 jaar en twee maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2014 zal de AOW-leeftijd 65 jaar en 2 maanden bedragen. Na 2014 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd door. In 2015 met nog een stap van een maand. Vanaf 2016 is in het regeerakkoord Rutte/Asscher een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd afgesproken van drie maanden per jaar in de periode 2016–2018 en vier maanden per jaar in de periode 2019–2021. Daarna wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. Per 1 april 2015 wordt de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom. Jaarlijks wordt de bekendheid met de afschaffing van de partnertoeslag gemeten. Onder de bevolking was de bekendheid in 2013 21%, deze lag daarmee onder de bekendheid in 2012 (24%). De bekendheid onder mensen die als eerste geconfronteerd worden met de afschaffing (mensen tussen de 56 en 62 jaar met een jongere partner) is ruim 40%. De afschaffing van de partnertoeslag wordt in het najaar van 2013 via een campagne extra onder de aandacht gebracht.

Daarnaast is het kabinet voornemens de AOW-partnertoeslag voor huishoudens met een jaarinkomen vanaf circa € 46.000 vanaf 2015 in vier stappen af te bouwen20.

Het kabinet is tot slot voornemens per 2015 de regels met betrekking tot samenwonen te vereenvoudigen. Als er sprake is van twee zelfstandige woningen en ieder21 draagt de financiële lasten van de eigen woning, dan hebben beiden geen hoofdverblijf in dezelfde woning (en wonen ze dan ook niet samen). Zij ontvangen dan de (hogere) AOW-uitkering voor alleenstaanden van 70%.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.6 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.451,54

Alleenstaande

€ 1.061,36

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, zal een lagere uitkering krijgen: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing nemen de uitkeringslasten van de AOW-pensioenen in 2014 toe. Deze toename wordt in 2014 en 2015 enigszins afgevlakt, en vanaf 2016 nemen de AOW-lasten naar verwachting niet verder toe. Dit wordt ten eerste veroorzaakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd, die vanaf 2016 met meerdere maanden per jaar stijgt. Ten tweede vindt er vanaf 1 april 2015 geen nieuw instroom meer plaats in de AOW-partnertoeslag. Het aantal personen met partnertoeslag neemt daardoor vanaf 2015 snel af.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume AOW (x 1.000 personen)

3.081

3.179

3.259

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal)

18

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

48

48

1

SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is sinds 2011 toegenomen. Het benadelingsbedrag is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. In 2011 is bij de SVB extra aandacht geweest voor het sanctiebeleid, waardoor medewerkers van de SVB bewuster omgaan met het opleggen van sancties.

Tabel 8.8 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

44

Kennis van de verplichtingen (%)

85

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,8

2,7

3,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

8,0

12

12

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep

2

SVB, jaarverslag

A6. Ouderencomponent huishoudentoeslag

Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKOB omgezet in een inkomensafhankelijke kop op de zorgtoeslag (ouderencomponent huishoudentoeslag). Deze kop wordt afhankelijk van de AOW-opbouw. De vermogenstoets die nu nog op de zorgtoeslag en het kindgebonden budget wordt toegepast, wordt vervangen door een gestaffelde vermogenstoets, die ook gaat gelden voor de ouderencomponent. De ouderencomponent komt, in tegenstelling tot de zorgtoeslag, aan de uitgavenkant te staan. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de ouderencomponent worden gebaseerd op de voorwaarden voor de AOW. De invoering van de ouderencomponent in de huishoudentoeslag geeft een kaseffect in 2014 en in latere jaren. De ouderencomponent wordt namelijk vooraf toegekend, waarbij achteraf indien nodig verrekening plaatsvindt op basis van het gerealiseerde inkomen.

B. Opdrachten

In 2013 en 2014 zijn middelen beschikbaar voor voorlichting over de AOW.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad van minder dan 130% is vrijwel constant. De lichte daling is voor een deel toe te schrijven aan de afname van het aantal pensioenfondsen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.9 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Totaal aantal pensioenfondsen2

341

311

305

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad <130%

328

311

290

Aantal bij deze fondsen betrokken aantal deelnemers (x 1.000)

5.465

5.481

5.421

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.701

2.836

2.992

1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen

2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij22 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Een belangrijke wijziging op dit beleidsterrein is:

  • Duurverkorting Anw

    In het regeerakkoord Rutte/Asscher is afgesproken de Anw-duur voor nieuwe instroom vanaf 1 juli 2014 te beperken tot 1 jaar. Uit de beleidsdoorlichting van artikel 923 blijkt dat de uitkeringsvoorwaarden van de Anw minder activerend zijn en minder gericht op participatie dan de voorwaarden van andere uitkeringen in de sociale zekerheid. Daarnaast blijkt dat nabestaanden relatief weinig werken. De huidige vormgeving van de Anw past niet meer binnen het huidige stelsel van sociale zekerheid. Voor nabestaanden die nu al een Anw-uitkering hebben verandert er door de regeerakkoordmaatregel niets.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

1.114

964

1.017

1.079

1.143

1.227

Uitgaven

869

1.114

964

1.017

1.079

1.143

1.227

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

869

914

964

1.017

1.079

1.143

1.227

AWW (Caribisch Nederland)

869

914

964

1.017

1.079

1.143

1.227

               

Opdrachten

0

200

0

0

0

0

0

Opdrachten

0

200

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

859.031

692.870

548.590

448.336

378.580

321.239

274.376

               

Inkomensoverdrachten

859.031

692.870

542.014

436.610

365.306

308.098

262.366

Anw

843.342

679.871

533.040

428.770

357.918

301.050

255.612

Tegemoetkoming Anw

15.689

12.999

8.974

7.840

7.388

7.048

6.754

               

Nominaal

0

0

6.576

11.726

13.274

13.141

12.010

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de AWW wordt verklaard door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de AWW langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume AWW (x 1.000 personen)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • vóór 1950 geboren is, of;

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Wanneer de nabestaande één (of meerdere) kind(eren) onder de 18 jaar verzorgt is de nabestaandenuitkering 90% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus eenderde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2013, exclusief vakantietoeslag

Nabestaandenuitkering

€ 1.120,15

Nabestaandenuitkering met kind(eren)

€ 1.369,86

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 358,45

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 537,67

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

€ 716,90

Tegemoetkoming Anw

€ 16,23

Budgettaire ontwikkelingen

De integratie van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering in 2013 als onderdeel van het wetsvoorstel deregulering SVB24 zorgt voor een daling van de uitkeringslasten. Enkele groepen die voorheen alleen een halfwezenuitkering ontvingen, komen niet in aanmerking voor de nabestaandenuitkering. Dit betreft nabestaanden met kind die hertrouwd zijn of opnieuw gaan samenwonen en verzorgers van een halfwees. Een andere groep is de groep nabestaanden die door de inkomenstoets geen nabestaandenuitkering meer ontvangt, maar wel de voormalige halfwezenuitkering kreeg, omdat die eerst niet werd betrokken bij de inkomenstoets. Dit zorgt voor een structurele besparing van € 30 miljoen.

Het voor nieuwe instroom verkorten van de Anw-duur naar één jaar levert vanaf 2015 een besparing op. De besparing in de Anw loopt op van € 24 miljoen in 2015 naar € 132 miljoen in 2018. Wel kan weglek naar de WWB plaatsvinden.

Een andere maatregel uit het regeerakkoord is dat de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders wordt vervangen door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB). Hierdoor dalen de uitkeringslasten Anw vanaf 2015 met € 35 miljoen.

De uitkeringslasten Anw dalen tevens omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Deze groep is volledig uitgestroomd op 1 april 2015. Ook de groep mensen die bij inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, stroomt de komende jaren grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

De uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het aantal Anw-gerechtigden en laten daarom eveneens een dalende lijn zien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Vanaf 1 april 2013 voor nieuwe gevallen, en vanaf 1 oktober 2013 voor bestaande gevallen verdwijnt de afzonderlijke halfwezenuitkering. De halfwezenuitkering wordt geïntegreerd met de nabestaandenuitkering. De nabestaandenuitkering wordt 90% van het referentieminimumloon voor nabestaanden met een kind onder de 18 jaar en 70% van het referentieminimumloon voor nabestaanden zonder kind.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren)

68

57

38

Volume Anw (x 1.000 personen)

81

66

46

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht voor 1 juli 1996

16

12

10

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

0,2

0,1

0

• waarvan nabestaandenuitkering

16

12

10

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht na 1 juli 1996

50

40

24

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9,0

6,3

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

27

23

24

• waarvan alleen halfwezenuitkering

14

11

0

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,4

1,4

1,4

1

SVB, jaarverslag

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen en het totale benadelingsbedrag zijn in 2012 ten opzichte van 2011 afgenomen.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

61

Kennis van de verplichtingen (%)

95

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,6

0,6

0,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,8

5,2

4,1

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

2

SVB, jaarverslag

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en daar bovenop, voor alleenverdieners, het TOG-kopje.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de TOG;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW en de TOG door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Hervorming kindregelingen

    In het regeerakkoord Rutte/Asscher is een pakket maatregelen opgenomen dat het stelsel van kindregelingen beoogt te hervormen en versoberen (zie ook de beleidsagenda). Een aantal maatregelen van het pakket treedt volgens planning per 1 juli 2014 in werking. Het betreft hier een tweetal maatregelen op het gebied van de kinderbijslag.

    Ten eerste worden alle kinderbijslagbedragen in drie jaarlijkse stappen teruggebracht naar het laagste bedrag (voor kinderen van 0–5 jaar). In 2014 gaan kinderen van 12 t/m 17 jaar van 100% naar 90% van het basiskinderbijslagbedrag. Kinderen van 6 t/m 11 jaar gaan van 85% naar 80% van het basiskinderbijslagbedrag.

    Daarnaast is voorzien in het niet-indexeren van de kinderbijslag per 1 juli 2014 en in geheel 2015.

  • Niet-indexeren kinderbijslag

    In het niet-indexeren van de kinderbijslag per 1 januari 2014 is al voorzien door de wet niet indexeren van het basiskinderbijslagbedrag in de AKW per 1 januari 2013 en per 1 januari 201425.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

4.446.915

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

Uitgaven

4.394.526

4.446.915

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4.394.526

4.446.915

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

AKW

3.225.000

3.248.575

3.140.485

2.964.464

2.773.334

2.612.979

2.598.569

WKB

1.140.214

1.171.280

1.320.387

2.214.249

2.251.515

2.247.084

2.249.475

TOG

24.100

22.727

21.858

16.394

0

0

0

TOG-kopje

5.212

4.333

4.060

4.042

0

0

0

               

Ontvangsten

242.847

226.099

251.967

238.839

231.674

234.055

236.446

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, WKB, TOG en kopje TOG.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden normaal gesproken op 1 januari en 1 juli aangepast met hetzelfde percentage als de mutatie van de consumentenprijsindex. Er is echter besloten de kinderbijslag zowel per 1 januari 2013 als per 1 juli 2013 niet te indexeren. Hierdoor zijn de bedragen per 1 juli 2013 gelijk aan de bedragen per 1 juli 2012.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2013

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettaire beslag van de kinderbijslag daalt in de komende jaren aanzienlijk. Hierbij speelt een aantal factoren een rol. De besparing van het verlagen van de kinderbijslagbedragen naar het bedrag van het jongste kind levert de grootste bijdrage. Het verlagen start stapsgewijs vanaf 1 juli 2014 tot op 1 juli 2016 het kinderbijslagbedrag voor alle kinderen gelijk is. Hierdoor daalt het budgettair beslag in 2017 ten opzichte van 2013 met € 560 miljoen. Tot en met 2015 wordt de kinderbijslag niet geïndexeerd en vanaf 1 juli 2015 wordt de TOG geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag. Dit laatste zorgt voor een kleine stijging van de uitkeringslasten AKW. Daarnaast neemt door demografische factoren het aantal kinderen met recht op kinderbijslag in de komende jaren verder af.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal gezinnen AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

1.928

1.921

1.914

Aantal telkinderen AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

3.440

3.439

3.423

1

SVB, kwartaalbericht

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 toegenomen. Het totale benadelingsbedrag is in 2012 afgenomen ten opzichte van 2011.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

68

Kennis van de verplichtingen (%)

76

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,3

3,5

4,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,7

3,2

2,7

1

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

2

SVB, jaarverslag

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van gezinnen tot een bepaald inkomen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WKB in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen en het (gezamenlijke) inkomen van de ouders. Per 1 januari 2014 ontvangt een gezin het maximale kindgebonden budget bij een toetsingsinkomen tot € 26.147. Als het gezinsinkomen hoger is dan € 26.147 wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder.

Tabel 10.5 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen per jaar per 1 januari 2014

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.017

2 kinderen

€ 1.553

3 kinderen

€ 1.736

4 kinderen

€ 1.842

5 kinderen

€ 1.948

Voor ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

Verhoging 12–15 jarigen

€ 231

Verhoging 16–17 jarigen

€ 296

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettair beslag van het kindgebonden budget verdubbelt in de komende jaren. De hoofdreden hiervoor is de introductie van een alleenstaande ouderkop van € 2.800 per 2015 als onderdeel van het pakket hervorming kindregelingen zoals aangekondigd in het regeerakkoord Rutte/Asscher. Tegelijkertijd worden ook de bedragen voor het eerste en met name het tweede kind verhoogd. Daarnaast worden de kopjes voor 12–15 en 16–17 jarigen verhoogd ter compensatie van het afschaffen van de gratis schoolboeken en de overheveling van een deel van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, de WTOS.

De stijging van de uitkeringslasten WKB wordt getemperd doordat vanaf 2015 ook de inkomensgrens van de WKB wordt geharmoniseerd met die van de zorgtoeslag. De inkomensgrens waaronder recht bestaat op een volledig kindgebonden budget daalt hierdoor naar € 19.767.

Vanwege de betalingssystematiek van de WKB (maand vooraf) slaat een deel van de extra uitgaven al in 2014 neer.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.6 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal huishoudens WKB (x 1.000)

924

946

913

Aantal kinderen WKB (x 1.000)

1.714

1.774

1.700

1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG geeft extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Het TOG-kopje maakt onderdeel uit van de TOG-regeling en is specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. De TOG wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel zorg van de ouders vragen. Om aanspraak te kunnen maken op de TOG-uitkering is een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg van ten minste tien uur per week nodig.

TOG-gerechtigden waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft van maximaal € 4.814 per jaar (in 2013), en die ook het hele voorgaande jaar de volledige TOG hebben ontvangen, komen in aanmerking voor het TOG-kopje.

Hoe hoog is de TOG?

In 2013 bedraagt de tegemoetkoming € 215,80 per kwartaal. Alleenverdieners met recht op TOG ontvangen een extra tegemoetkoming van € 1.460 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

Het aantal TOG-ontvangers daalt licht. De reden hiervoor is dat kinderen minder snel een indicatiestelling krijgen in de zorg die nodig is om voor TOG in aanmerking te komen.

Conform het regeerakkoord Rutte/Asscher wordt de TOG vanaf 1 juli 2015 afgeschaft en geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag. Het TOG-kopje komt te vervallen per 1 januari 2015 en wordt daarom vanaf 2016 niet meer uitbetaald.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers TOG1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal telkinderen TOG (x 1.000)

27

26

25

1

SVB, kwartaalbericht

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. De daadwerkelijke terugontvangsten vinden met vertraging plaats.

11. Uitvoeringskosten

Artikel

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en daarmee doeltreffend plaats.

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee wordt een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De Minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister26 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die UWV en SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan UWV (incl. BKWI), SVB en IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidsindicatoren voor UWV en SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie 2012

Streefwaarde 2013

Streefwaarde 2014

Rechtmatigheid UWV (in %)1

99,1

99

99

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,9

99

99

1

UWV, jaarverslag

2

SVB, jaarverslag

  • Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

  • UWV en SVB werken momenteel aan de invulling van de apparaattaakstelling uit het regeerakkoord Rutte/Asscher en de invulling van het restant van de taakstelling uit het regeerakkoord Rutte/Verhagen. Voor een deel zal dit vorm krijgen via een vereenvoudiging van wet- en regelgeving. De exacte vormgeving is nog niet bekend. Inwerkingtreding van deze wijzigingen is niet eerder voorzien dan per 2015. In artikel 96 is een toelichting op de invulling van de taakstellingen opgenomen.

Beleidswijzigingen

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

487.678

481.338

451.982

381.384

359.293

341.551

Uitgaven

493.138

487.678

481.338

451.982

381.384

359.293

341.551

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

492.486

487.034

480.694

451.338

380.740

358.649

340.907

Uitvoeringskosten UWV

379.397

375.719

377.056

353.310

283.074

263.498

247.097

Uitvoeringskosten SVB

103.980

103.884

97.888

92.365

92.003

89.488

88.147

Uitvoeringskosten IB

6.476

7.431

5.750

5.663

5.663

5.663

5.663

Uitvoeringskosten RWI

2.633

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan nationale organisaties

652

644

644

644

644

644

644

Landelijke Cliëntenraad

652

644

644

644

644

644

644

               

Ontvangsten

7.873

6.289

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van UWV, SVB en IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

1.529.448

1.541.957

1.707.794

1.623.950

1.604.295

1.537.307

1.517.892

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

1.529.448

1.541.957

1.686.736

1.589.517

1.553.397

1.474.216

1.440.201

Uitvoeringskosten UWV

1.391.800

1.418.261

1.561.315

1.479.873

1.444.741

1.368.796

1.334.941

Uitvoeringskosten SVB

137.648

123.696

125.421

109.644

108.656

105.420

105.260

               

Nominaal

0

0

21.058

34.433

50.898

63.091

77.691

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor UWV (inclusief BKWI), SVB en IB, waarbinnen zij jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen UWV en SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet op. Het realiseren van uitvoeringskosten per wet is geen eigenstandig te bereiken doel. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van SVB en UWV wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit de regeerakkoorden Rutte/Verhagen en Rutte/Asscher is eveneens in de budgetten verwerkt. Zie voor een nadere toelichting op de taakstellingen in het SZW-domein artikel 96.

In tabel 11.4 zijn de uitvoeringskosten van SVB en UWV toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Deze toedeling is extracomptabel. Uitgangspunt voor de Minister van SZW is sturing op het totaalbudget.

Tabel 11.4 Extracomptabel overzicht begrotings- en premiegefinancierde uitgaven UWV en SVB (x € 1.000)1
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

UWV (incl. BKWI)

1.771.197

1.793.980

1.938.371

1.833.183

1.727.815

1.632.294

1.582.038

             

Begrotingsgefinancierd

379.397

375.719

377.056

353.310

283.074

263.498

247.097

IOW

250

200

625

675

1.025

1.500

2.100

Wajong

118.435

122.380

148.953

166.383

111.472

91.754

81.871

Re-integratie Wajong

33.923

65.582

74.278

69.232

62.631

62.819

56.234

Basisdienstverlening

188.956

142.730

100.470

74.221

74.784

74.784

74.784

Arbeidsparticipatie 55+

 

10.200

19.450

9.300

50

0

0

Wsw indicatiestelling

28.533

25.798

24.859

25.231

24.961

24.613

24.130

BKWI

9.300

8.829

8.422

8.268

8.152

8.028

7.978

               

Premiegefinancierd

1.391.800

1.418.261

1.561.315

1.479.873

1.444.741

1.368.796

1.334.941

WAO

134.896

92.712

77.357

68.559

63.479

58.960

55.173

IVA

67.720

69.552

65.252

66.763

71.093

75.123

80.644

WGA

220.520

213.237

185.669

180.750

185.197

189.450

198.857

WAZ

4.000

5.015

4.087

3.588

3.273

3.026

2.823

WW

642.972

719.673

924.096

866.227

829.489

752.699

708.259

ZW

259.332

250.702

242.521

233.555

231.432

228.642

227.388

WAZO

26.360

28.176

27.267

26.249

26.010

25.696

25.555

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

36.000

39.194

35.065

34.181

34.768

35.199

36.241

               

SVB

241.628

227.580

223.309

202.009

200.659

194.908

193.407

             

Begrotingsgefinancierd

103.980

103.884

97.888

92.365

92.003

89.488

88.147

AKW

78.005

73.823

70.232

65.008

65.014

63.333

62.220

TOG

3.070

2.918

2.781

2.719

2.726

2.735

2.716

TAS

1.067

840

691

654

646

638

630

KOT/WKB

4.890

4.762

4.496

4.397

4.375

4.355

4.333

AIO

15.827

16.292

13.356

13.347

13.698

13.969

14.312

MKOB

571

399

667

648

644

640

636

Bijstand buitenland

550

424

284

272

269

267

264

Overbruggingsregeling AOW

 

4.425

3.082

3.121

2.431

1.351

836

Remigratiewet

   

2.300

2.200

2.200

2.200

2.200

             

Premiegefinancierd

137.648

123.696

125.421

109.644

108.656

105.420

105.260

AOW

118.577

109.314

112.815

98.069

97.400

94.445

94.540

Anw

19.071

14.383

12.606

11.575

11.256

10.975

10.719

1

SZW administratie

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De Landelijke Cliëntenraad is een overlegorgaan waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van SVB en UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen zij een jaarplan dienen op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

Algemene doelstelling

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

-

8.060.961

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

Uitgaven

11.205.022

8.060.961

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

11.205.022

8.060.961

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

in kosten heffingskortingen AOW

3.380.700

1.659.300

1.695.200

1.842.600

1.953.100

2.059.500

2.177.300

in kosten heffingskortingen Anw

68.300

0

0

0

0

0

0

vermogenstekort Ouderdomsfonds

7.421.800

5.999.500

9.141.000

12.668.300

12.803.400

13.002.200

13.222.149

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

265.202

340.264

207.654

170.945

172.001

174.221

176.130

tegemoetkoming AOW-gerechtigden

0

0

0

0

0

0

0

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

15.541

12.904

8.879

7.745

7.293

6.953

6.659

zwangere zelfstandigen

53.479

48.993

49.973

50.973

50.973

50.973

50.973

               

Ontvangsten

37

372

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdragen in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW en Anw

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdragen wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW volgt de ontwikkeling van heffingskortingen. De invoering van de Wet uniformering loonbegrip per 1 januari 2013 heeft er toe geleid dat de rijksbijdrage Anw vanaf 2013 op nul uitkomt.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt echter tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

Het eenmalige vermogensoverschot op de rijksbijdrage in 2012 wordt in 2013 verrekend. Hierdoor daalt de rijksbijdrage in 2013 ten opzichte van 2012. Vanaf 2014 volgt de rijksbijdrage de normale trend. De Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomfonds kent een stijgend verloop omdat de premie-inkomsten minder stijgen dan de AOW-uitgaven. De maatregel waarbij de AOW-leeftijd stapsgewijs wordt verhoogd heeft een dempend effect op de stijging van de AOW-uitgaven.

Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKOB omgezet in een kop op de zorgtoeslag. Deze inkomenafhankelijke kop wordt afhankelijk van de AOW-opbouw en gefinancierd uit de rijksbijdrage ouderdomsfonds. Hierdoor stijgt de rijksbijdrage ouderdomsfonds vanaf 2015 met ruim € 3 miljard.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) kent vanaf 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van buitengewone uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2013 stijgen de uitgaven incidenteel als gevolg van het met terugwerkende kracht exporteerbaar maken van de arbeidsongeschiktheidstegemoetkoming. In 2014 daalt de rijksbijdrage ter financiering van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten. Dit is het gevolg van een verlaging van de tegemoetkoming uit het 6 miljard pakket. Vanaf 2015 stijgen de uitgaven licht als gevolg van een stijgend aantal arbeidsongeschikten. In de rijksbijdrage zijn zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage is ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de regeling stijgt in 2014 en 2015 door een lichte toename van de gemiddelde uitkering en het volume. In de rijksbijdrage zijn zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond. Resultaat is dat genoemde personen, net als iedere andere burger, zelfredzaam zijn en – naar vermogen – deelnemen aan de samenleving.

Bij het integratiebeleid ligt de nadruk op de participatie van de individuele migrant, waarbij een beroep op de migrant gedaan wordt om middels de in Nederland aanwezige kansen en mogelijkheden zijn of haar capaciteiten ten volle te benutten. Ten aanzien van het maatschappelijk verkeer is het uitgangspunt dat migranten de in Nederland geldende normen en waarden erkennen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van arbeidsmigranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (remigratieregeling). Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het participatie- en inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid er voor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • In het regeerakkoord Rutte/Asscher is aangekondigd dat de inburgeringµeisen worden aangescherpt. Ter bevordering van de arbeidsparticipatie wordt een arbeidsmarktmodule ontwikkeld (zie onder C1 programma inburgering).

  • In 2014 wordt op basis van een door gemeenten in samenwerking met het ministerie uitgevoerde pilot nader invulling gegeven aan de ontwikkeling van het participatiecontract.

  • In het kader van de professionalisering en het transparanter maken van moskee-internaten wordt een kwaliteitskader ontwikkeld en geïmplementeerd. Daarnaast ontwikkelt het ministerie wetgeving betreffende het toezicht op deze privaatgefinancierde instellingen.

  • Dialoog met de samenleving over integratievraagstukken blijft – ook na de afbouw van de subsidie aan het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) per 1 januari 2014 – onverminderd van belang. Afhankelijk van het onderwerp zal de dialoog voortaan op flexibele wijze met uiteenlopende gesprekspartners worden gevoerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

20121

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verplichtingen

103.761

121.521

117.036

115.766

118.321

109.296

Uitgaven

238.495

103.761

121.521

117.036

115.766

118.321

109.296

waarvan juridisch verplicht (%)

   

92%

       
               

Inkomensoverdrachten

0

2.000

35.303

33.592

32.792

34.292

34.292

Remigratieregeling

0

0

33.803

33.092

32.792

34.292

34.292

Inburgering

0

2.000

1.500

500

0

0

0

               

Subsidies

12.198

12.342

6.762

5.645

4.272

4.272

1.032

Forum

5.885

5.820

5.730

3.240

3.240

3.240

0

LOM

3.280

5.490

0

1.373

0

0

0

Vluchtelingenwerk

3.033

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

               

Opdrachten

10.102

14.493

23.821

22.612

22.600

23.601

17.828

Programma inburgering

8.523

7.551

10.127

15.465

15.453

16.453

16.128

Programma integratie

1.579

5.242

11.994

5.447

5.447

5.448

0

Remigratie

0

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan mede-overheden

166.776

0

0

0

0

0

0

Gemeenten

166.776

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

4.201

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

DUO

4.201

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

41.061

45.493

9.090

9.090

9.090

9.090

9.090

SVB

36.852

36.403

0

0

0

0

0

COA

4.209

9.090

9.090

9.090

9.090

9.090

9.090

               

Leningen

4.157

20.133

37.245

36.797

37.712

37.766

37.754

DUO

4.157

20.133

37.245

36.797

37.712

37.766

37.754

               

Ontvangsten

3.578

147.566

4.425

4.425

5.240

6.870

8.500

Ontvangsten algemeen

3.578

147.566

4.425

4.425

4.925

5.925

6.925

Leningen

0

0

0

0

315

945

1.575

1

De uitgaven en ontvangsten 2012 zijn ontleend aan het jaarverslag 2012 van het Ministerie van BZK.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringen op grond van de Remigratiewet.

Subsidies:

De subsidies zijn 100% juridisch verplicht. Er zijn toezeggingen aan Forum (toekenningsbeschikking van 31 december 2009) en LOM27 (Wijziging Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden) gedaan over de nog te subsidiëren periode. De bijdrage aan Vluchtelingenwerk Nederland is gebaseerd op een toezegging aan de Tweede Kamer28.

Opdrachten:

De opdrachten zijn 60% juridisch verplicht. Er zijn afspraken vastgelegd over het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van examens in binnen- en buitenland.

Bijdrage aan agentschappen:

Deze bijdragen zijn 100% juridisch verplicht. Met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van het leenstelsel en het beheer van het examenstelsel.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Deze bijdrage aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is 100% juridisch verplicht.

Leningen:

De leningen zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft leningen op grond van de Wet Inburgering 2013.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren, en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De Remigratiewet worden uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Indien men aan bepaalde criteria voldoet kan men in aanmerking komen voor een remigratievoorziening (maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering, en/of een basisvoorziening (verhuis- en reiskosten en/of een tijdelijke overbruggingsuitkering)). De criteria betreffen onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Hoe hoog is de uitkering?

Het merendeel van de middelen is bestemd voor de remigratievoorziening. Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening overige inkomsten uit uitkeringen). In 2012 bedroeg de gemiddelde uitkering remigratievoorziening € 493,- per maand.

Budgettaire ontwikkelingen

Per 1 juli 2014 treedt een aanscherping in de toepassing van de criteria aan, waardoor uiteindelijk minder mensen in aanmerking komen voor een uitkering. Tevens komt de basisvoorziening te vervallen. Vanaf 1 januari 2015 kan men geen beroep meer doen voor financiële ondersteuning op basis van de Remigratiewet.

Per 1 januari 2015 zal de categorie-indeling van bestemmingslanden in verband met het woonlandbeginsel aangepast worden. Daardoor zal de gemiddelde remigratie-uitkering hoger worden. Ook heeft de verhoging van de AOW-leeftijd gevolgen voor de benodigde financiële middelen in het kader van de Remigratiewet.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Aantal remigranten met een periodieke uitkering, inclusief nihil uitkeringen (ultimo jaar) (x1000)2

12

13

13

1

SVB, jaarverslag

2

Nihil uitkeringen: remigrant heeft recht op remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

DUO keert op grond van de oude Wet Inburgering in de komende jaren nog vergoedingen uit aan inburgeraars die zonder hulp van de gemeente hun inburgeringdiploma hebben behaald of die op een hoger niveau een examen Nederlands hebben afgelegd dan strikt genomen noodzakelijk zou zijn. SZW stelt de middelen voor deze vergoedingen beschikbaar.

B. Subsidies

Forum ontvangt als onafhankelijk kennisinstituut op het terrein van multiculturele vraagstukken een subsidie voor het vergaren en beschikbaar stellen van specifieke kennis en expertise aan gemeenten op het terrein van integratie, bedrijven en organisaties en instellingen. Een deel van de subsidie wordt ingezet voor activiteiten rond het thema sociale stabiliteit, waaronder het tegengaan van radicalisering.

Vluchtelingenwerk Nederland ontvangt subsidie voor de ondersteuning (informatie/helpdesk, advies en training) van het werk van vrijwilligers en medewerkers in de regio. De regionale vrijwilligers en medewerkers zetten zich in voor de maatschappelijke ondersteuning en integratie van asielgerechtigden

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering

De Minister van SZW stelt via onder meer wet- en regelgeving de kaders vast op het terrein van de inburgering van migranten in Nederland (Wet Inburgering) en in het buitenland (Wet Inburgering in het buitenland). De uitvoering van de activiteiten die hieruit volgen besteedt hij uit aan verschillende organisaties. Het gaat hierbij onder meer om het onderhoud van en het toezicht op de examens, en het monitoren van de inburgeringresultaten.

Het inburgeringprogramma en de inburgeringeisen waaraan nieuwkomers moeten voldoen, worden aangevuld met een onderdeel ter bevordering van de arbeidsparticipatie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het voornemen in het regeerakkoord Rutte/Asscher om de inburgeringeisen aan te scherpen.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie 2012

Raming 2013

Raming 2014

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000)

nb1

15

15

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000)2

23

15

10

Asielgerechtigde nieuwkomers die hebben deelgenomen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000)

2,1

4,0

4,0

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000)

nb1

5,0

5,0

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x1.000)2

1,0

3,5

7,0

1

Deze regeling is in 2013 ingegaan

2

DUO, informatiesysteem Inburgering

C2. Programma Integratie

Als onderdeel van de integratieagenda is in 2014 een pilot voorzien om het participatiecontract nader te ontwikkelen. De organisatie en uitvoering van de pilot en de eindevaluatie worden via een opdracht aanbesteed.

Op grond van onderzoek, conferenties en expertmeetings ontwikkelt het ministerie in samenwerking met betrokken organisaties aanvullende activiteiten met als thema’s ervaren discriminatie, antisemitisme onder jongeren en huwelijksdwang.

Door middel van verbeterde opvoedingsondersteuning en het tijdig inschakelen van noodzakelijke hulpverlening krijgt de tijdige signalering van psychische problematiek onder migrantenjongeren de aandacht. De overheid staat daarnaast voor migrantenjongeren een betere aansluiting voor bij de vraag op de arbeidsmarkt door middel van het bevorderen van een passende beroepskeuze.

De monitoring en evaluatie van het integratiebeleid, bijvoorbeeld via de Jaarrapporten Integratie, worden in opdracht door verschillende organisatie uitgevoerd.

Het succes van het integratiebeleid kan in een aantal kerncijfers worden weergeven. Daarbij geldt als ideaalbeeld dat de participatie van migranten op deze kerncijfers gelijk is aan die voor alle bevolkingsgroepen in Nederland29.

Tabel 13.4 Kerncijfers Integratiebeleid1
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Percentage nettoarbeidsparticipatie van de bevolking 15–64 jaar

     

Niet-westerse migranten

53

54

53

Autochtone Nederlanders

69

70

70

Verschil

– 17

– 16

– 17

       

Percentage met startkwalificatie van de niet schoolgaande bevolking 15–64 jaar

     

Niet-westerse migranten 2e generatie

67

70

72

Autochtone Nederlanders

73

72

73

Verschil

– 6

– 3

– 1

       

Aantal verdachten per 1.000 van de bevolking van 12 jaar en ouder

     

Niet-westerse migranten

36

352

312

Autochtone Nederlanders

9

92

82

Verschil

27

262

232

1

CBS, kernindicatoren Integratie

2

Voorlopige opgave.

C3. Remigratie

Het Ministerie van SZW heeft aan de stichting Nederlands Migratie Instituut (NMI) een opdracht verstrekt voor de periode 2011 – 2014 voor objectieve voorlichting over de Remigratiewet, met een optie voor verlenging tot 1 januari 2016. De objectieve voorlichting door het NMI ondersteunt belangstellenden bij het nemen van een persoonlijk, vrijwillig en verantwoord besluit om Nederland te verlaten onder afstand van het Nederlanderschap.

D. Bijdrage aan agentschappen

Aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) worden middelen ter beschikking gesteld voor de organisatie van de inburgeringexamens, de uitvoering van het sociaal leenstelsel, de informatievoorziening aan inburgeraars, gemeenten en instellingen, en de handhaving van de inburgeringplicht bij nieuwkomers vanaf 2013.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Het COA ontvangt een bijdrage voor het programma «Voorbereiding op inburgering» dat aan asielgerechtigden in de opvang wordt aangeboden ter voorbereiding op hun verblijf in Nederland. Ook ontvangt het COA een bijdrage voor de vergoeding die ze aan gemeenten verstrekt voor maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden.

F. Leningen

Via het sociaal leenstelsel kunnen asielgerechtigde nieuwkomers een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Alleen wanneer onvoldoende inspanningen zijn gedaan en het inburgeringdiploma of NT2-diploma niet binnen de daarvoor geldende termijn van 3 jaar is behaald, dient de bijdrage te worden terugbetaald. Afhankelijk van hun inkomen kunnen overige nieuwkomers, waaronder EU-burgers en Turken, een beroep doen op het sociaal leenstelsel voor een lening. Zij dienen de lening volledig terug te betalen.

G. Ontvangsten

Ontvangsten resulteren onder meer uit de terugbetaling van leningen. In 2013 ontvangt het Ministerie van SZW een eenmalige extra ontvangst als gevolg van door gemeenten op grond van de oude Inburgeringwet af te rekenen inburgeringmiddelen betreffende de periode 2007–2011.

2

Tweede Kamer, 25 883, nr. 219

4

Aanvullende kerncijfers over dit beleidsartikel zijn opgenomen in de publicatie « Beleidsinformatie SZW 2008–2012», Tweede Kamer, 33 400 XV, nr. 104.

5

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

6

Tweede Kamer, 29 544, nr. 438.

7

Tweede Kamer, 32 716, nr. 17

8

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

9

4-10-2012, Stb. 464

10

Tweede Kamer, 31 322, nr. 147

11

Tweede Kamer, 31 322, nr. 173

12

Tweede Kamer, 31 322, nr. 214

13

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer

14

Tweede Kamer, 32 043, nr. 113

15

Tweede Kamer, 30 413, nr. 138 en Tweede Kamer, 30 413, nr. 139

16

Tweede Kamer, 30 413, nr. 142

17

Tweede Kamer, 32 043, nr. 169

18

Tweede Kamer, 32 043, nr. 166

19

Eerste Kamer, 33 182, nr. A

20

Tweede Kamer, 33 687, nr. 3

21

Het betreft hier alleenstaande ongehuwde AOW-gerechtigden, inclusief de gehuwde AOW-gerechtigden die duurzaam gescheiden leven.

22

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer

23

Bijlage bij Tweede Kamer, 30 982, nr. 9

24

Tweede Kamer, 33 318, nr. 3

26

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

28

Tweede Kamer, 32 824, nr. 1

29

Het SCP heeft een methodiek ontwikkeld die inzichtelijk maakt welke positie niet-westerse migranten zouden innemen in het integratieproces wanneer zij zouden beschikken over een aantal gelijke achtergrondkenmerken (opleidingsniveau, herkomstmilieu) als autochtone Nederlanders (de zogenaamde decompositiemethode). De uitkomsten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden bij het formuleren van realistische beleidsdoelstellingen op het terrein van onderwijs en arbeidsmarkt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Dijsselbloem en Van der Staaij (Tweede Kamer, 31 700 XVIII, nr. 30).

Licence