Base description which applies to whole site

2.1 Beleidsagenda

Inleiding

Dit jaar zijn de eerste voorzichtige tekenen van herstel van de economie zichtbaar. Tegen deze achtergrond blijft het Ministerie van IenM bijdragen aan een sterk en welvarend land met een stevige internationale concurrentiepositie en een veilige en gezonde leefomgeving: die inzet is de rode draad in onze aanpak van vraagstukken op het gebied van klimaatverandering, waterveiligheid, milieu, ruimtelijke inrichting en bereikbaarheid.

Het afgelopen jaar heeft IenM veel geïnvesteerd in nieuwe plannen. Of het nu gaat om de Lange Termijn Spooragenda, de Klimaatagenda, een modern milieubeleid, de ontbrekende schakels in het wegennet zoals de Blankenburgtunnel, de A13-A16 en de Ring Utrecht: de bakens zijn gezet. In 2015 komt het vooral aan op het waarmaken van de ambities en het stapsgewijs realiseren van de plannen.

IenM en de samenleving

IenM zoekt nadrukkelijk de samenwerking met bekende en nog onbekende partners. IenM geeft invulling aan de participatiesamenleving en creëert ruimte voor initiatieven vanuit de samenleving, ruimte voor innovatieve oplossingen en ruimte in de regelgeving. Onder de noemer «de energieke samenleving», enkele jaren geleden gemunt door het Planbureau voor de Leefomgeving 1, slaat IenM bruggen tussen nationaal «Haags» beleid en de ontelbare lokale, kleinschalige initiatieven die overal in het land worden gestart. IenM heeft de ambitie om als «energieke overheid» het gesprek met de energieke samenleving aan te gaan.

Daarmee doen we recht aan een veranderende samenleving. De vraagstukken worden complexer en zijn meer met elkaar verbonden. Bestuurders, bedrijven en burgers willen, vaak kleinschalig, zelf meewerken aan oplossingen, of het nu gaat om het inrichten van de ruimte, oplossingen voor bereikbaarheid of milieuvraagstukken. Gelijktijdig maken technologische ontwikkelingen nieuwe, duurzame en slimme oplossingen mogelijk. Die nieuwe mogelijkheden willen we ruim baan geven en daarmee ook nieuwe (lokale en landelijke) economische kansen creëren.

Prioriteiten in 2015

In deze beleidsagenda wordt uitgebreid aandacht besteed aan vijf onderwerpen die in 2015 bijzondere aandacht verdienen en krijgen.

Het waterbeleid zal in 2015 in het teken staan van de Deltabeslissingen op het gebied van onder andere waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie. Gelijktijdig met de begrotingsstukken hebt u de voorstellen van de Deltacommissaris en de kabinetsreactie hierop ontvangen. Internationaal zal IenM nadrukkelijk de Nederlandse waterexpertise onder de aandacht brengen.

Doel van het klimaatbeleid is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s van klimaatverandering. Onderdeel hiervan is het streven naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050. De nadruk ligt in 2015 op de uitvoering van de Klimaatagenda en het SER-energieakkoord. Eén van de doelen van dit akkoord is dat Nederland in 2023 16% van de energie uit duurzame bronnen haalt. Voor het bereiken van onze klimaatdoelen zoeken we nadrukkelijk internationale aansluiting. De inzet is een eendrachtige en ambitieuze EU-inzet gericht op een nieuw mondiaal klimaatakkoord op de klimaattop in 2015 in Parijs.

De bereikbaarheid van ons land is de afgelopen jaren verbeterd, mede door voortdurende investeringen in infrastructuur. De bereikbaarheidsopgaven zijn vandaag de dag echter niet meer op te lossen met de aanleg van nieuwe infrastructuur alleen. De verstedelijking zorgt voor meer druk op de ruimte en een veranderende vraag. Om Nederland ook in de toekomst bereikbaar te houden met voldoende aandacht voor leefbaarheid en veiligheid is IenM gestart met een nieuwe aanpak bereikbaarheid. Hierin staan burgers en hun reisgedrag centraal en worden openbaar vervoer, spoor, weg en water meer benaderd als samenhangend systeem en worden opgaven op andere terreinen, zoals leefbaarheid of natuur, in samenhang hiermee bezien. Ondertussen gaan we volgens planning door met investeren in het wegennet. In 2015 worden stappen gezet in enkele belangrijke wegenprojecten, zoals de Blankenburgtunnel, de Ring Utrecht en de A13-A16.

IenM zoekt in 2015 nadrukkelijk samenwerking met steden om te komen tot een aanpak en coalities die zich inzetten voor een slimme, gezonde, leefbare, bereikbare, veilige en duurzame stad. Door de bevolkingsdichtheid cumuleren in de steden problemen met duurzaamheid en leefomgeving. De stad heeft echter ook een bijzonder karakter waardoor innovaties sneller tot stand komen. IenM wil deze kracht benutten.

In 2015 zet het kabinet stappen in de stelselherziening van het Omgevingsrecht met minder en eenvoudiger regels en flexibiliteit die gebiedsgericht maatwerk mogelijk maken. De basis wordt gevormd door de nieuwe Omgevingswet waarin 24 bestaande wetten zijn opgegaan. Het kabinet heeft het wetsvoorstel Omgevingswet in 2014 ingediend bij de Tweede Kamer; in 2015 ligt de nadruk op de nadere uitwerking van de uitvoeringsregelgeving.

Naast deze prioriteiten zet IenM uiteraard ook in op andere beleidsterreinen. In 2014 is – als leidraad voor het beleid op het gebied van spoor – de Lange Termijn Spooragenda uitgebracht en is het proces van concessieverlening aan NS en ProRail afgerond. In 2015 ligt de nadruk op het realiseren van de geschetste ambities en op het uitvoeren van de nieuwe concessie-afspraken. Bij de luchtvaart blijft de inzet het handhaven van de sterke internationale positie van Schiphol. Mede in dit verband wordt in 2015 begonnen met de uitbreiding van luchthaven Lelystad. Het milieubeleid zal vooral in het teken staan van de modernisering die de Staatssecretaris van IenM in maart 2014 heeft aangekondigd.

Deltabeslissingen

Ondanks de grote internationale inspanningen om klimaatverandering te beperken moet Nederland zich voorbereiden op de gevolgen van een stijgende zeespiegel, een dalende bodem en stijgende temperaturen. Sinds het advies van de Deltacommissie (commissie-Veerman) uit 2008 zijn ieder jaar nieuwe stappen gezet. Dit proces nadert nu zijn afronding met de definitieve voorstellen voor Deltabeslissingen en voorkeursstrategieën, op voorstel van de Deltacommissaris en de beleidsmatige verankering ervan in een tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan. De meest prominente Deltabeslissingen hebben betrekking op waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en zoet water.

Waterveiligheid

Als Nederland zich niet zou verdedigen tegen het water, zou 60% van ons land regelmatig overstromen. In dit gebied wonen 9 miljoen mensen en wordt 70% van ons inkomen verdiend. Doel van het nieuwe waterveiligheidsbeleid is het duurzaam beheersen van overstromingsrisico’s op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Nieuwe technische inzichten maken het mogelijk maatwerk te leveren en precies daar waar de nood het hoogst kan worden, de beste bescherming te bieden. Hierbij worden zowel de kans op een overstroming als de eventuele gevolgen daarvan meegewogen. Hiervoor worden nieuwe toetsinstrumenten voor keringen ontwikkeld. Drie principes zijn leidend: 1) iedereen achter de dijk krijgt tenminste hetzelfde veiligheidsniveau – van Limburg tot Texel en van Zeeland tot Groningen (de jaarlijkse kans om te overlijden als gevolg van een overstroming mag niet groter zijn dan 1 op 100.000, ofwel: 0,001%), 2) daarbovenop investeren we extra in gebieden met een risico op veel slachtoffers en grote economische schade, waar de maatschappelijke ontwrichting na een overstroming het grootst zou zijn en 3) vitale infrastructuur en kwetsbare functies, zoals nutsvoorzieningen en ziekenhuizen, krijgen extra bescherming. De veiligheid wordt opgebouwd uit drie lagen («meerlaagsveiligheid»): preventie, duurzame ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing. Voor de actualisatie van het waterveiligheidsbeleid heeft de deltacommissaris in het Deltaprogramma 2015 – op basis van voorstellen uit de gebiedsgerichte deelprogramma’s en landelijke overwegingen – een voorstel voor de deltabeslissing waterveiligheid geformuleerd. Deze deltabeslissing is onderbouwd met slachtofferrisico’s en een analyse van maatschappelijke kosten en baten. Daarbij zijn ook de mogelijkheden voor meerlaagsveiligheid meegenomen. De deltabeslissing is het kompas voor het waterveiligheidsbeleid in de komende decennia. Het Rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deltabeslissingen en voorkeursstrategieën wordt verankerd in een partiële herziening van het Nationaal Waterplan. De nieuwe normering krijgt een wettelijke basis door aanpassing van de Waterwet. Doel is om de nieuwe aanpak in 2017 in de wet op te nemen, zodat het gebruikt kan worden in de vierde toetsronde, die in 2017 start. Daarnaast moet het wettelijk toetsinstrumentarium, waarmee eens in de twaalf jaar de dijken worden beoordeeld, worden aangepast aan de nieuwe manier waarop we naar waterveiligheid kijken.

Ruimtelijke adaptatie

Driekwart van de woningen in het binnendijkse gebied kan bij een doorbraak van de primaire waterkeringen schade ondervinden. Veel vitale en kwetsbare functies, zoals ziekenhuizen en energiecentrales, zijn niet bestand tegen overstromingen. Bij de locatiekeuze, de ruimtelijke inrichting en de bouwwijze is daar vaak geen rekening mee gehouden. Door de gevolgen van klimaatverandering – hitte, droogte, wateroverlast – kan bovendien schade in bebouwd gebied ontstaan. Daarom is het belangrijk om het bebouwde gebied minder kwetsbaar te maken voor extreme weerssituaties en de mogelijke schade bij overstromingen te beperken. Dit vereist een verandering: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in Nederland een vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden. Deze verandering kan aansluiten bij de continue (her)ontwikkelingen van bebouwde gebieden. Alle overheden en marktpartijen zijn daarvoor verantwoordelijk. Centraal onderdeel van het voorstel voor de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, zoals geformuleerd in het Deltaprogramma 2015, is een aantal bestuurlijke afspraken en instrumenten, waarmee deze partijen de ambitie en een werkwijze vastleggen voor structurele verbinding van water en ruimtelijke inrichting.

Zoetwater

De beschikbaarheid van voldoende zoetwater is van groot belang voor de Nederlandse samenleving en economie. Dit geldt bijvoorbeeld voor de stabiliteit van dijken en de drinkwater- en elektriciteitsvoorziening. Ook belangrijke economische sectoren zijn van zoetwater afhankelijk, zoals de landbouw, scheepvaart en een belangrijk deel van de industrie. Deze sectoren vertegenwoordigen een waarde van ruim € 180 miljard (directe productie) en hebben een aandeel van ongeveer 16% in de nationale economie. Verder zijn waterrijke natuur, de stad en de volksgezondheid afhankelijk van voldoende zoetwater. Het aanbod van zoetwater is echter niet altijd toereikend. De gehanteerde toekomstscenario’s («deltascenario’s») laten zien dat door klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen vaker watertekorten kunnen optreden. Anticiperen op die mogelijke ontwikkelingen is dus nodig. De deltabeslissing Zoetwater draagt hieraan bij met het nieuwe instrument «voorzieningenniveaus» en een bijbehorend adaptief investeringsprogramma. Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en gebruikers maken de komende jaren per regio afspraken over de beschikbaarheid en de verdeling van water. Dit voorzieningenniveau geeft de watergebruiker duidelijkheid over de verantwoordelijkheid van de overheid in normale en droge situaties. Op deze manier kan Nederland zijn gunstige zoetwatersituatie ook in de toekomst benutten voor een sterke economische positie en een aantrekkelijke leefomgeving.

Nieuwe aanpak bereikbaarheid

Nederland verstedelijkt nog altijd: steden worden drukker en de mobiliteit neemt toe. Dat leidt tot andere mobiliteitsvraagstukken. Door de ontwikkelingen van mobiele informatietechnologie en Intelligente Transport Systemen (ITS) krijgt bereikbaarheid een andere betekenis en ontstaan nieuwe kansen voor weg- en OV-gebruikers, beheerders, vervoerders en het Nederlandse bedrijfsleven. Duurzaamheid wordt voor burgers en bedrijven een steeds belangrijker drijfveer bij keuzes rond mobiliteit. Gelijktijdig verandert ook de rol van de rijksoverheid: traditionele hiërarchische verhoudingen maken plaats voor meer gelijkwaardige verhoudingen met regio en bedrijfsleven.

Het kabinet bevordert het gebruik van intelligente transportsystemen om zo bestaande infrastructuur beter te benutten. Ook bevordert het kabinet het slimmer toepassen van beschikbare reisinformatie voor de consument. Er worden proeven opgezet met innovatieve verkeerssystemen, onder andere om ervaring op te doen met zelfrijdende voertuigen.

Willen we Nederland in de toekomst goed bereikbaar, leefbaar en veilig houden, dan is een andere manier van kijken, denken en doen nodig bij alle betrokkenen. Dit vergt een aanpak, waarbij nieuwe aanleg van infrastructuur hand in hand gaat met intelligente andere oplossingen op gebied van gedragsverandering, vraagbeïnvloeding en ruimtelijke inrichting. Deze brede, gezamenlijke aanpak past binnen de Vernieuwing van het MIRT en maakt gebruik van de werkwijze en ervaringen van het programma Beter Benutten waarbij slimme maatregelen worden genomen om de files op de grootste knelpunten terug te dringen. Ook wordt gebruik gemaakt van de inzichten en opbrengsten van het programma Connecting Mobility (vervolg op Beter Geïnformeerd op Weg). Daarin werken publieke en private partners samen aan effectiever en efficiënter verkeersmanagement en -informatie in Nederland.

In de loop van 2014 zijn zes brede MIRT onderzoeken en twee MIRT-verkenningen rond bereikbaarheidopgaven op (middel)lange termijn begonnen in zes regio’s en op twee verkeerscorridors. In deze onderzoeken wordt de nieuwe aanpak gelijktijdig uitgewerkt en toegepast. De nieuwe aanpak betekent een gelijkwaardige manier van samenwerken met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen, een intensievere probleemanalyse en slimme, creatieve oplossingen waarbij burgers en hun reisgedrag centraal staan. OV, spoor, weg en water worden daarbij benaderd als een samenhangend bereikbaarheidssysteem. Ook opgaven op terreinen als leefbaarheid, veiligheid, wonen, economie en natuur in het gebied kunnen in samenhang worden bezien om tot synergie en vruchtbare allianties te komen. Zo ontstaan minder traditionele oplossingen, die niet primair gericht zijn op het aanleggen van nieuwe infrastructuur. Om het leerproces in deze acht onderzoeken te faciliteren en te structureren is begin 2014 het programma Meer Bereiken in het leven geroepen.

Het programma Beter Benutten heeft de afgelopen jaren positieve resultaten opgeleverd en wordt conform het Regeerakkoord de komende jaren voortgezet. In maart 2014 zijn met de 12 betrokken regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over het vervolg. Gezamenlijk investeren Rijk en regio circa € 600 mln tot en met 2017. De ambitie bij het vervolgprogramma is 10% reistijdverbetering in de spits in de drukste gebieden. De concrete maatregelenpakketten worden in tranches per regio vastgelegd. De maatregelen zullen onder meer betrekking hebben op de ontwikkeling van multimodale reisinformatie en de inzet van in-car technologie om bestuurders actuele en persoonlijke adviezen te geven. Minimaal 10% van het budget is gereserveerd voor de ambities op het vlak van ITS.

Klimaatagenda en SER-energieakkoord

Het kabinet zet in op een ambitieus (inter)nationaal klimaatbeleid. Een krachtige en consistente klimaataanpak, zowel mondiaal als nationaal, is nodig om te komen tot een duurzaam welvarende economie en tot een samenleving die voldoende is toegerust op klimaatverandering. De in oktober 2013 uitgebrachte Klimaatagenda: Weerbaar, Welvarend en Groen 2 richt zich op het creëren van een brede coalitie voor klimaatmaatregelen en op een gecombineerde aanpak van klimaatadaptatie. Met de uitwerking van de Klimaatagenda zet het kabinet een stabiel en ambitieus langetermijnbeleid neer, met als doel onder meer een volledig duurzame energievoorziening in 2050. Internationaal is het zaak te komen tot een ambitieuze EU-inzet als opmaat voor een mondiaal klimaatakkoord op de Verenigde Naties-klimaattop van 2015 in Parijs. Nederland zet in op een akkoord waar alle landen aan mee willen doen, zodat het klimaatprobleem effectief wordt aangepakt. Daarvoor moet het akkoord flexibiliteit bieden over hoe landen bijdragen en moeten ze daarin worden gefaciliteerd, waarbij ook meer aandacht nodig is voor de bijdragen van bedrijfsleven en NGO’s.

Op Europees niveau is de inzet om in 2030 ten minste 40% aan CO2-emissies terug te dringen en de verplichting om in de Europese Unie 27% hernieuwbare energie te realiseren. Nederland werkt daarbij samen met andere vooruitstrevende landen in het kader van de Green Growth Group. Het doel van een mondiaal klimaatakkoord wordt in de EU vertaald in een verlaging van het plafond voor emissiehandel (emissiehandelssysteem ETS) en de verplichting van individuele lidstaten voor de niet-ETS-sectoren. Voor het bereiken van dit CO2-doel is ook de uitvoering van het SER-energieakkoord cruciaal. Dit akkoord heeft als doelstelling onder meer om in 2023 16% van de binnenlandse energievraag uit hernieuwbare bronnen te produceren. Daarmee neemt de behoefte aan fossiele brandstoffen af. Prioriteit voor 2015 heeft derhalve de uitvoering van de Klimaatagenda en SER energieakkoord met bijzondere aandacht voor windenergie op land en zee, zonne-energie PV (Photovoltaic) en alle opties rond duurzaam warmtegebruik. Daarnaast stimuleert het kabinet energiebesparing, onder andere via de Wet milieubeheer. Als stap naar een Nationale Adaptatiestrategie worden, in aanvulling op het Deltaprogramma, risicoanalyses voor adaptatie opgesteld. Tot slot stimuleert IenM initiatieven uit de samenleving en zet in op versterking van emissiehandel. Eind 2015 ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage van de Klimaatagenda.

Mobiliteit veroorzaakt circa 20% van de uitstoot van Nederlandse broeikasgassen. Het verduurzamen van de mobiliteit draagt dus fors bij aan de Nederlandse klimaatdoelstelling. Afspraak uit het SER-energieakkoord met de sector is om in 2030 max. 25Mton CO2 uit te stoten, wat overeenkomt met een vermindering van 17% t.o.v. 1990, als tussenstap naar circa 12Mton CO2 in 2050 (– 60% t.o.v. 1990). De grootste uitdaging voor de beoogde emissiereductie ligt bij het personen- en goederenvervoer over de weg: circa 85% van de CO2 uitstoot.

Meest effectief is de inzet op bronbeleid. Als de ontwikkeling daarvan in EU-verband achterblijft, zal extra moeten worden ingezet op gedragsbeïnvloeding en op versnelde inzet van innovatieve voertuigen en brandstoffen. Innovatietrajecten kennen vaak een lange looptijd: het ontwikkelen en op de markt brengen van nieuwe technieken vergt tien tot twintig jaar. Daarom wordt nu ingezet op publiek-private samenwerking. Daarbij is een consistent beleid met stabiele randvoorwaarden voor veiligheid, milieu-impact en stimuleringskader noodzakelijk. Eind 2014 krijgt de Tweede Kamer het actieplan voor de uitvoering van de visie naar een duurzame brandstofmix voorgelegd. Deze visie vloeit voort uit de afspraken in het SER-energieakkoord, waarbij in nauwe samenwerking met de marktpartijen, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten is toegewerkt naar een traject om individuele duurzame brandstofsporen (elektrisch, waterstof, gasvormig en vloeibaar) met elkaar te verbinden en te bezien waar die sporen elkaar aanvullen of juist beconcurreren. De visie biedt een ontwikkelpad met verschillende alternatieven, waarin alle partijen zich herkennen en dat handelingsperspectief biedt op lange en korte termijn.

Naast bronbeleid zet het SER-energieakkoord ook in op gedragsverandering: minder en andere mobiliteit (OV, fiets, deelauto) helpen bij CO2-reductie. IenM heeft onder meer opdracht gegeven voor een programma om 300 bedrijven te ondersteunen bij de CO2-reductie van hun personenmobiliteit met 20% (Lean and Green Personal Mobility). Verder faciliteert IenM het proces om tot een Green Deal Zero Emissie stadsdistributie te komen. Tot slot stimuleert Rijkswaterstaat bij aanbestedingen in de grond-, weg- en waterbouwsector de markt tot het nemen van maatregelen die de CO2-uitstoot in de keten beperken.

IenM en de stad

Steden in Nederland blijven groeien. Hierdoor komt in de stad de gezondheid, veiligheid en duurzaamheid sterker onder druk te staan dan daarbuiten. Het unieke karakter van de stad biedt echter ook uitzicht op oplossingen voor deze problemen. In steden wonen, ondernemen, bedenken en creëren mensen dicht bij elkaar. Ontwikkelingen en innovaties komen daardoor sneller en gemakkelijker tot stand. De stad vormt zo een katalysator voor duurzame ideeën en concrete oplossingen, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame mobiliteit. De stad is ook de plek waar ideeën op kleine en grote schaal kunnen worden uitgeprobeerd en toegepast en waar een kleine oplossing effect voor veel mensen kan hebben. Dat maakt de stad in potentie tot een «slimme» samenleving. Die slimme kracht wil IenM benutten door:

  • het voortouw te nemen om samen met partners een aanpak voor een slimme, gezonde, leefbare, bereikbare, veilige en duurzame vormgeving van de stad te ontwikkelen;

  • bijvoorbeeld door via bestemmingsplannen, bouwprocedure en bestaande investeringsprogramma beter bij stedelijke groei aan te laten sluiten (omgevingswet en MIRT);

  • coalities te vormen die zich hiervoor inzetten.

Om de Nederlandse steden op het gebied van concurrentiekracht en leefbaarheid in de wereldtop te houden, zijn IenM, BZK en EZ gestart met de Agenda Stad. Het onderwerp kan mogelijk ook een van de (overkoepelende) thema’s zijn voor het Europese voorzitterschap en wordt nu al op tal van plekken in binnen- en buitenland opgepakt. Nederland heeft hierin goede kansen om ideeën, concepten en concrete acties te vermarkten, bijvoorbeeld op het terrein van stedenbouw, watermanagement en energiebesparing in de gebouwde omgeving.

Stelselherziening Omgevingsrecht

Het omgevingsrecht kan eenvoudiger en doelmatiger worden ingericht. Daarnaast zijn de groeiende samenhang tussen verschillende projecten en activiteiten, de transitie naar een duurzame economie (bijvoorbeeld bij locaties voor windparken) en de groeiende verschillen tussen regio’s (bij sommige groei, bij andere krimp) aanleiding voor een vernieuwing van het omgevingsrecht. Het kabinet heeft daartoe in 2014 het wetsvoorstel Omgevingswet 3 ingediend, waarin 24 bestaande wetten (onder andere de Tracéwet, de Crisis- en herstelwet en de Wet ruimtelijke ordening) geheel of grotendeels zijn opgegaan. Dit leidt tot minder en eenvoudiger regels.

De Omgevingswet is erop gericht dat:

  • inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het omgevingsrecht wordt vergroot;

  • regelgeving uitgaat van een samenhangende benadering van de leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving; deze benadering stimuleert innovatie en een actieve aanpak om kwaliteitsdoelen voor de leefomgeving te halen en maakt het mogelijk om succesvolle instrumenten op meer terreinen in te zetten als dat wenselijk is;

  • bestuurlijke afwegingsruimte wordt vergroot door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de leefomgeving; door waar dat kan, ruimte te bieden voor gebiedsgericht maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte en te zorgen voor duidelijkheid en landelijke uniformiteit;

  • besluitvorming over activiteiten en projecten in de leefomgeving sneller en beter plaatsvindt; het legt de basis voor minder administratieve onderzoekslasten, deelt bevoegdheden ondubbelzinnig toe en zorgt voor duidelijke procedures, met waarborgen voor effectieve inspraak en rechtsbescherming.

In 2015 wordt de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet nader uitgewerkt in vier Algemene Maatregelen van Bestuur: het Omgevingsbesluit, het Besluit Kwaliteit van de Leefomgeving en Activiteiten in de Leefomgeving (vanwege de omvang van dit laatste besluit bestaat deze uit twee AMvB’s, gericht op Bouwen en op Water en Milieu). Daarnaast wordt gewerkt aan de implementatie van de Omgevingswet, door de invoeringsbegeleiding verder vorm te geven en de digitale omgeving (»Laan van de Leefomgeving») te ontwikkelen. Met de Laan van de Leefomgeving wordt tevens invulling gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord om gegevens beter digitaal te beschikbaar te maken en meer vergunningaanvragen digitaal te maken. Verder wordt via het programma Nu al Eenvoudig Beter de kennis en kunde verder uitgewerkt. Daarnaast treden in 2015 de 10e en 11e tranches Crisis- en herstelwet in werking.

Modernisering milieubeleid

Het milieubeleid van de laatste vier decennia heeft Nederland merkbaar gezonder en veiliger gemaakt. We hebben minder last van zure regen, ernstige smog en geluidshinder en de lucht is schoner dan in de jaren zestig. Er komen echter steeds nieuwe milieurisico’s bij, in de vorm nieuwe stoffen die we nog niet goed kennen. De Staatssecretaris van IenM stelt daarom de gezondheid van burgers centraal en houdt in dat licht het milieubeleid zo actueel mogelijk. In het verlengde van de Kamerbrief Modernisering Milieubeleid 4 wordt het beleid moderner en anders vormgegeven: de overheid legde in het verleden vaak eenzijdig regels op. Het milieuvraagstuk is echter van iedereen: overheden, instellingen, mensen, bedrijven. Door samen te werken en opgaven integraal aan te pakken maken we Nederland duurzamer, gezonder en veiliger.

Inhoudelijk gaat het om het volgende:

  • Gezondheid komt meer centraal te staan in het milieubeleid, waarbij het zaak is om nieuwe milieuproblemen voor te zijn en alert te zijn bij de introductie van nieuwe stoffen in het milieu. Dit geldt bijvoorbeeld voor microplastics in cosmetica en genetisch gemodificeerde organismen. Het kabinet wil voorkomen dat achteraf blijkt dat de introductie van nieuwe stoffen leidt tot gezondheidsproblemen, zoals eerder met asbest wel is gebeurd. De kennis hierover moet daarom up to date worden gehouden. Op Europees niveau zijn afspraken nodig. Cijfermatige normen zijn een goed uitgangspunt voor beleid, maar zoals het PBL heeft betoogd 5 dient er ook aandacht te zijn voor de daadwerkelijke effecten van het milieubeleid in de praktijk.

  • Internationaal zet het kabinet stevig in op de aanpak van vervuiling bij de bron. Er moet schoner en stiller worden geproduceerd, zodat bijvoorbeeld auto’s minder schadelijke stoffen uitstoten. Hier is nog een wereld te winnen voor de gezondheid van mensen, ook voor volgende generaties. Luchtvervuiling stopt niet bij de grens en meer dan vroeger opereren bedrijven internationaal, waardoor Europese en internationale afspraken noodzakelijk zijn.

  • Koplopers dienen de ruimte te krijgen om hun duurzame initiatieven te ontplooien. Hiertoe zullen milieuwetten worden aangepast. De regels zijn in de loop der jaren soms zo complex geworden dat bedrijven, burgers en overheid ze niet meer begrijpen en initiatieven soms niet van de grond komen. Door regels toegankelijker te maken en ze op te nemen in de omgevingswet, is dit te voorkomen.

  • De overheid geeft het goede voorbeeld. Met duurzaam inkopen, eigen CO2-reductie (Lean & Green), aanbestedingseisen en het verspreiden van kennis en concrete tips voor burgers via Duurzaamdoen.nl.

  • IenM maakt meer gebruik van de activiteiten van diverse partijen in de samenleving (o.a. via Duurzaamdoen.nl). Het vinden van antwoorden op de huidige en nieuwe opgaven is een vraag voor de hele samenleving: burgers, bedrijven en overheden gaan samen gezamenlijk en gelijkwaardig aan de slag, zodat zoveel mogelijk ideeën en innovaties ontstaan en doorgegeven worden. Denk aan het werk aan gezonde en slimme steden. Omdat steden dichtbevolkt zijn, hebben oplossingen die gevonden worden daar meteen een grote impact. Een meer gebiedsgerichte inzet van het milieubeleid is in veel gevallen nodig, ook buiten de steden. Dat maakt de opgaven en kansen meer transparant, concreet en tastbaar.

  • Naar analogie met de Green Deals zet IenM het initiatief Safety Deals in als nieuw instrument. Het gaat daarbij om initiatieven van het bedrijfsleven en overheden die de veiligheidsprestaties van chemische bedrijven bevorderen en die bijdragen aan het verhogen van de omgevingsveiligheid.

Ruimte

Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 6 (SVIR). Dit ruimtelijk beleid kent een selectieve beleidsinzet op 13 nationale belangen. Bij deze 13 nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. In dit kader werkt het aan meer eenvoudige regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat meer ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk is, vanaf het in werking treden van de Omgevingswet (naar verwachting in 2018) verplicht een Nationale Omgevingsvisie op te stellen – een integrale, strategische visie op de leefomgeving. Om hierop voorbereid te zijn, wordt in 2015 gestart met een meerjarig programma Nationaal Ruimtelijke Beleid. Hiertoe wordt het beleid van de SVIR geëvalueerd en voert het Rijk diverse verkenningen uit.

Het breed benaderen van opgaven en oplossingen, samenwerking en flexibiliteit wordt gezocht in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT, het investeringsprogramma van het Rijk in het ruimtelijk domein). De gebiedsagenda’s vormen hierbij de samenwerkingsagenda van het Rijk en andere overheden. De komende jaren wordt het MIRT verbreed naar onder andere water en duurzaamheid.

Naast de bovengrondse opgaven werkt IenM, zoals in de SVIR aangekondigd, ook aan de ruimtelijke opgaven van de ondergrond. In 2015 zal de Structuurvisie Ondergrond (STRONG) worden vastgesteld. De structuurvisie biedt het ruimtelijke afwegingskader voor activiteiten in de ondergrond en heeft als doel een duurzaam en efficiënt gebruik van de ondergrond, mede in relatie tot de opgaven boven de grond. De structuurvisie richt zich op ruimtelijke vraagstukken op rijksniveau en op de ontwikkeling van een afwegingssystematiek die ook doorwerkt naar andere regionale en lokale afwegingen. IenM integreert de Structuurvisie Schaliegas in de Structuurvisie Ondergrond. In 2015 zal de zienswijzenprocedure worden doorlopen en zal de behandeling in de Tweede Kamer ter vaststelling van de Structuurvisie Ondergrond kunnen plaatsvinden.

Na jaren van sanering van locaties met bodemverontreiniging wordt stapsgewijs overgegaan naar duurzaam beheer en gebruik van de bodem. Doel is een volledige decentralisatie na de komende convenantsperiode (2015–2019). Met andere overheden en bedrijfsleven worden afspraken gemaakt over de verdere aanpak van spoedlocaties. Dit leidt in 2015 tot nieuwe afspraken of een nieuw convenant. Het nieuwe wettelijke instrumentarium voor het bodembeleid wordt onderdeel van de Omgevingswet. In 2015 is de inzet gericht op de herziening van de Wet bodembescherming. Deze zal in 2018 zijn afgerond, op tijd om de wet te laten opgaan in de Omgevingswet.

Aanleg wegen

Zoals uiteengezet onder «nieuwe aanpak bereikbaarheid» wordt bij nieuwe verkenningen en MIRT-onderzoeken voortaan breder gekeken naar de problematiek en mogelijke oplossingen waarbij meer oog zal zijn voor onder meer gedragsverandering, vraagbeïnvloeding en ruimtelijke inrichting. De uitvoering van het huidige MIRT-programma wordt ondertussen voortgezet. Zo is na vaststelling van de voorkeursvariant de planuitwerking voor de Ring Utrecht begonnen. Voor de Blankenburgverbinding worden in 2015 het ontwerp-tracébesluit en tracébesluit vastgesteld.

In de begroting van het Ministerie van IenM zijn twee projecten met een tolopgave opgenomen: de Blankenburgverbinding en de Via15. De totale tolopgave bedraagt € 601 miljoen (prijspeil 2014). Om de tolheffing juridisch mogelijk te maken is een wetsvoorstel in voorbereiding. Het streven is om dit wetsvoorstel begin 2015 voor behandeling aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Verder zijn in 2015 onder meer voorzien: voorkeursbesluiten over de A58 Eindhoven-Tilburg en de N65 bij Vught en een ontwerp-tracébesluit voor de Amsterdamse Zuidas.

Verkeersveiligheid

Het verkeer in Nederland is relatief veilig, maar het kan altijd beter. Leidende doelstellingen zijn daarbij vooralsnog maximaal 500 verkeersdoden en maximaal 10.600 ernstig verkeersgewonden in 2020. De doelstelling voor verkeersdoden ligt binnen bereik: in 2013 is het aantal gedaald naar 570. De daling van het aantal ernstig verkeersgewonden blijft echter achter. In 2015 zal het SWOV (Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid) een verkenning uitvoeren naar de haalbaarheid van deze doelen. Op basis van dit onderzoek en de dan beschikbare aanvullende maatregelen beziet de Minister van IenM in overleg met medeoverheden en maatschappelijke partners of de doelstelling voor verkeersgewonden moet worden aangepast.

Spoor en OV

Lange Termijn Spooragenda

Met de LTSA 7 wil het kabinet de kwaliteit van het spoor verbeteren, zodat de reizigers en verladers dit in toenemende mate als aantrekkelijke optie zien. Voor reizigersvervoer worden verbeteringen beoogd in 1) de reis van deur-tot-deur, 2) het reisgemak en 3) de reisinformatie. Voor het goederenvervoer is de ambitie om 1) de doorlooptijd van goederen van verlader naar ontvanger te verbeteren, 2) het aanbieden en ontvangen van lading per spoor te vergemakkelijken en 3) de informatie-uitwisseling te verbeteren. Daarnaast wordt ingezet op een spoorsysteem van hoge kwaliteit, door 1) betere veiligheid 2) betere betrouwbaarheid en 3) het versterken van het spoor als duurzaam transportmiddel. Tot slot is het van belang de capaciteit van het spoorsysteem optimaal te benutten. Dit betekent dat aan de groei van zowel reizigersvervoer als goederenvervoer ruimte wordt geboden. Conform het principe «eerst beter en dan meer» zal op de drukste corridors eerst de betrouwbaarheid verder worden verbeterd en vervolgens vanaf 2017 de frequentie voor het reizigersvervoer in fases worden verhoogd.

Om de LTSA te realiseren geeft IenM in samenwerking met de partijen uit de spoorsector (decentrale overheden, NS, Prorail, spoorgoederenvervoerders, stad- en streekvervoerders en reizigersorganisaties) uitvoering aan de acties in de uitvoeringsagenda. Via de OV&Spoortafels vindt structureel overleg tussen de partijen uit de spoorsector plaats. Wederkerigheid is daarbij belangrijk. Door de inzet van de bevoegdheden van alle partijen bouwen we samen aan «netwerk Nederland». Eén van de acties uit de uitvoeringsagenda is de herijking van de projecten en programma’s. Deze zal eind 2014 worden afgerond. De herijking vormt een nieuw vertrekpunt en leidt tot een hernieuwde invulling van het MIRT voor wat betreft het spoor en OV. Daarbij wordt bezien hoe door slim combineren het investeringsprogramma tot 2028 zo effectief en doelmatig mogelijk vormgegeven kan worden.

In 2015 treden de nieuwe concessies voor NS en Prorail in werking, een instrument om invulling te geven aan een scherpere sturing door IenM.

Veiligheid op het spoor

Om meer treinen met hogere snelheden en hoge betrouwbaarheid te laten rijden moet de veiligheid op het spoor verder worden verbeterd.

IenM werkt aan de implementatie van het Europese treinbeveiligingssysteem ERTMS (European Rail Traffic Management System). De bestaande treinbeveiliging wordt daarmee vervangen en verbeterd. Het systeem moet in 2022 in alle treinen zijn ingebouwd. Hierdoor kunnen treinen veilig op kortere afstand van elkaar rijden; dit vergroot de capaciteit op het spoor. In april 2014 is de voorkeursbeslissing ERTMS 8 bekend gemaakt – hiervoor is tot 2028 € 2,5 miljard beschikbaar gesteld. In deze periode zal zoveel mogelijk ook het programma Hoogfrequent Spoorvervoer worden ingevoerd. Omdat ERTMS is aangemerkt als Groot Project, informeert de Staatssecretaris van IenM de Tweede Kamer regelmatig over de voortgang.

Om het aantal treinen dat «door rood rijdt» verder terug te dringen wordt in 2015 de uitvoering van het stop-tonend-sein-verbeterprogramma (STS) voortgezet. Ten behoeve van de veiligheid en doorstroming bij spoorwegovergangen wordt ook het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen verder uitgevoerd. Hierbij wordt gewerkt met een combinatie van generieke maatregelen (bijvoorbeeld kortere dichtligtijden van overwegen en gedragsbeïnvloeding van weggebruikers) en maatwerk voor specifieke locaties.

OV-chipkaart

De OV-chipkaart is er om de reiziger snel, betrouwbaar en veilig van deur tot deur te laten reizen. Goede samenwerking en gezamenlijke besluitvorming tussen en van verschillende concessieverleners en -houders is cruciaal. Over het gezamenlijke beleid rond onderwerpen die concessies overstijgen, vindt besluitvorming plaats in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB). Over kwesties waarvoor een landelijke oplossing nodig is, zullen ook op landelijk niveau beslissingen worden genomen indien de concessiepartijen daar niet gezamenlijk in slagen. Hiervoor creëert IenM een wettelijke «stok achter de deur». Met een wijziging van de Wet Personenvervoer 2000 krijgt het Rijk bevoegdheden om regels te stellen:

  • in het belang van toegankelijkheid, gebruikersvriendelijkheid en interoperabiliteit;

  • ten behoeve van een goed functionerende markt voor betaaldienstverlening (onder toezicht van de ACM);

  • aan het beschikbaar stellen van data over vervoersstromen ten behoeve van de onderbouwing van OV-projecten;

  • en aan de samenwerking van partijen om het OV-chipsysteem en toekomstige betaalsystemen optimaal te laten functioneren.

Luchtvaart

De internationale concurrentiepositie van Nederland is gebaat bij een sterke positie van de mainport Schiphol. De kwaliteit van de services van de luchthaven en het uitgebreide aanbod aan rechtstreekse verbindingen maken de luchthaven tot een hoogwaardig transportknooppunt, een aantrekkelijke vestigingsplaats voor het (inter)nationale bedrijfsleven en daarmee tot een belangrijke economische en werkgelegenheidsmotor voor Nederland. Daarom is het van belang om deze huidige sterke positie en de hub-functie die Schiphol vervult, te behouden en versterken op de lange termijn. Goed ontwikkelde regionale vliegvelden met een goede bereikbaarheid – door de lucht, maar ook via weg en spoor – zijn daarmee onlosmakelijk verbonden. Dat geldt voor Rotterdam/The Hague Airport maar met name ook voor Lelystad en Eindhoven Airport. Uitgaande van een totaal aantal jaarlijkse vliegtuigbewegingen van 580.000 is op basis van het Alders-advies uit 2008 afgesproken dat Schiphol tot 2020 mag groeien tot jaarlijks maximaal 510.000 vliegtuigbewegingen. Voor de resterende 70.000 vliegtuigbewegingen wordt ruimte gezocht op Eindhoven Airport en Lelystad Airport, wat ook de regionale economieën aldaar ten goede zal komen. In 2015 wordt gestart met de werkzaamheden voor uitbreiding van Lelystad Airport, zodat in 2018 de eerste commerciële lijndiensten kunnen plaatsvinden. Het Luchthavenbesluit Eindhoven (eerste fase) wordt geëvalueerd, gevolgd door besluitvorming over de tweede fase.

Naar verwachting zal de wijziging van de Wet Luchtvaart (voor wat betreft de regulering van de luchthaventarieven van Schiphol) in werking treden. In het kader van de beperking van geluidsbelasting wordt het nieuwe stelsel voor normen en handhaving in 2015 in regelgeving verankerd. In het Rijksprogramma SMASH worden keuzes gemaakt over de ruimtelijk-economische ontwikkeling (woningopgave) van de Schipholregio.

Maritieme Zaken

De maritieme strategie van de Minister van IenM wordt in 2014 uitgewerkt in werkprogramma’s voor zeevaart, zeehavens en binnenvaart. Het werkprogramma zeehavens is op 25 juni ondertekend door Rijk en sectorpartijen en openbaar gemaakt. De werkprogramma’s voor zeevaart en binnenvaart worden in het najaar van 2014 uitgebracht, gelijktijdig met de maritieme strategie.

Het werkprogramma Zeevaart beoogt onder meer versterking van de concurrentiekracht van de Nederlandse vloot. Daartoe wordt het vlagregister efficiënter ingericht en worden voorbereidingen getroffen voor een wetsvoorstel inzake private beveiligers. Dit moet het mogelijk maken private beveiligers onder voorwaarden in te zetten op schepen onder Nederlandse vlag. Daarnaast zet Nederland zich in om een NECA (NOx Emission Control Area) in te stellen in de Noordzee en Oostzee. Daarbij wordt een balans gezocht tussen milieuambities en economische haalbaarheid.

Het werkprogramma zeehavens is op 25 juni vastgesteld. Met dit werkprogramma versterken de rijksoverheid, de havenbeheerders, het havenbedrijfsleven en het Topteam Logistiek / Strategisch Platform Logistiek de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens door ruimte te bieden voor ondernemerschap, met oog voor de stad en de leefomgeving. Hiertoe wordt de samenwerking tussen havenbeheerders, havenbedrijfsleven en overheden versterkt. De ambitie van deze partijen is dat de Nederlandse haveninfrastructuur de beste van de wereld blijft, het marktaandeel van de Nederlandse havens in de Hamburg-Le Havre range groeit en dat de toegevoegde waarde van de Nederlandse zeehavens toeneemt.

Het werkprogramma besteedt aandacht aan zes thema’s: 1) de zeehavens en Europa, 2) bereikbaarheid en logistiek, 3) ondernemerschap en arbeidsmarkt, 4) duurzaamheid en innovatie, 5) zeehavens en hun omgeving en 6) havensamenwerking en de borging van publieke belangen. Binnen elk van deze thema’s zijn acties afgesproken om de zeehavens en het bedrijfsleven de komende twee jaren te versterken. Het werkprogramma komt bovenop de lopende investeringen in infrastructuur en de activiteiten van de topsectoren.

Het werkprogramma Binnenvaart zal ingaan op de beleidsambities gericht op de versterking van de concurrentiekracht van de binnenvaart, de bereikbaarheidsambities voor het goederenvervoer over binnenwateren en de verbetering van de veiligheid en duurzaamheid van de scheepvaart op de binnenwateren. Onderdeel van het werkprogramma zijn de uitvoering van het aanlegprogramma hoofdvaarwegen en nieuwe MIRT-onderzoeken naar de goederencorridors Oost- en Zuid-Nederland.

Logistiek

In 2015 wordt de actieagenda van de Topsector Logistiek verder uitgevoerd, met bijzondere aandacht voor het realiseren van minder vrachtwagenkilometers op de weg, minder CO2-uitstoot, vereenvoudiging van wet- en regelgeving en buitenlandpromotie. Hierbij zal Nederland optreden als kennispartner van onder andere de Wereldbank en voor andere landen die aangeven te willen profiteren van de Nederlandse expertise op het terrein van logistiek en supply-chain management.

Er wordt toegewerkt naar een controlemoment om de efficiëntie van de logistieke keten te vergroten: alle inspecties, zoals Inspectie Leefomgeving en Transport, Voedsel- en Warenautoriteit en douane gaan zo inspecteren op hetzelfde moment in de logistieke keten.

Verder worden in 2015 brede MIRT-onderzoeken van twee multi-modale goederencorridors uitgevoerd. Het betreft de A15- Betuweroute-Waal corridor vanuit Rotterdam («corridor Oost»), en de goederencorrdior Rotterdam-Brabant-Limburg-Duitsland («corridor Zuid»).

Met het oog op consistentie en herkenbaarheid voor de gebruiker beziet Rijkswaterstaat de mogelijkheden voor verdere uniformering van de naamgeving van wegen en vaarwegen.

Het Infrastructuurfonds en Deltafonds hebben op dit moment een looptijd tot en met 2028. Het beveiligen van de Nederlandse rivierdelta tegen hoogwater en het beheer en de ontwikkeling van infrastructuur binnen dit beveiligde gebied vereisen beide besluitvorming met een tijdhorizon van meerdere jaren. In 2015 wordt daarom verkend of verlenging van de planperiode van deze fondsen wenselijk is. Dit zal geschieden in nauwe samenhang met de ontwikkeling van multimodale trans-europese corridors die in 2014 is gestart.

Van Afval Naar Grondstof (VANG)

IenM zet zich in om de transitie naar een circulaire economie te stimuleren en te versnellen. Dit economische systeem neemt de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het behoud van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt en streeft ernaar dat in iedere schakel van het systeem waarde wordt gecreëerd voor mens, natuur en economie. Door het verduurzamen van grondstoffengebruik wordt de milieudruk van productie en consumptie zo laag mogelijk gehouden en is economische groei niet meer automatisch belastend voor milieu en leefomgeving. Onmisbare partners bij dit streven zijn uiteenlopende sectoren van het bedrijfsleven. Daarom zijn diverse Green Deals met betrekking tot afval en grondstoffen in voorbereiding.

Het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) richt zich op meer duurzame producten op de markt, duurzamere consumptie en meer en betere recycling. Doelen zijn halvering van de hoeveelheid afval, betere scheiding van huishoudelijk afval, wegnemen van belemmerende regelgeving en Nederland tot hotspot van de circulaire economie maken. Dit vereist ook een actieve inzet in de EU om een breder palet aan producten te reguleren, gezamenlijke maatstaven voor efficiëntie in het gebruik van hulpbronnen en meer aandacht voor nieuwe verdienmodellen.

Om duurzame koplopers te stimuleren zet IenM in 2015 een versnellingspunt circulaire economie op om projecten op regio- keten- en sectorniveau te organiseren. In samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken wordt een gezamenlijk kennisplein ingericht rond de beschikbaarheid van en substituten voor grondstoffen. Beoogd wordt verder het sluiten van een Green Deal met de sector om circulair design in Nederland te bevorderen. Om verduurzaming van het consumentengedrag te bevorderen wordt met Milieu Centraal een strategie ontwikkeld die zich richt op het onderwijs, de detailhandel en op het tegengaan van voedselverspilling. Met de sectoren wordt een Green Deal gesloten voor het verlengen van de gebruiksfase van producten door het stimuleren van hergebruik, reparatie en onderhoud. De rijksoverheid geeft zelf het goede voorbeeld met het staande beleid voor duurzaam inkopen en stimuleert circulaire businesscases en ketens binnen de Green Deal Circulair Inkopen.

Initiatieven om meer en beter te recyclen zijn soms niet succesvol door barrières in de regelgeving. Met het programma Ruimte in Regels voor Groene Groei nemen IenM en EZ waar mogelijk belemmeringen weg in wet- en regelgeving voor onder meer afval en grondstoffen. Om de knelpunten in beeld te brengen en op te lossen richt Rijkswaterstaat een steunpunt belemmerende regelgeving in. Om te komen tot verbetering van de inzameling van huishoudelijk afval door gemeenten zet IenM een Plan van Aanpak Huishoudelijk afval in gang, wordt onderhandeld over een Green Deal over betere nascheiding en wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor afvalscheiding in de openbare ruimte.

Nieuwe risico’s

Door technologische ontwikkelingen en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten komen regelmatig nieuwe (potentiële) risico’s voor mens en milieu in beeld. Actueel zijn in dit verband onder meer genetisch gemodificeerde organismen, nanotechnologie en microverontreinigingen in het water. Het kabinet wil voorkomen dat nieuwe technologieën en toepassingen – ook op de langere termijn – negatieve effecten op de gezondheid en veiligheid van mensen hebben, zoals in het verleden door bijvoorbeeld asbest. Dit betekent dat maatregelen altijd worden gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en het voorzorgsbeginsel.

Een effectieve aanpak van nieuwe risico’s vraagt om een nieuwe vorm van samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en burgers, waarbij actief wordt gezocht naar ten eerste een praktische zorgplicht en ten tweede voorzorgsmaatregelen die innovatie zo min mogelijk belemmeren. Voor de benadering van concrete dossiers is het beoordelingskader uit de kabinetsvisie «Nuchter omgaan met risico’s» en het afwegingskader «Bewust omgaan met Veiligheid» 9 het uitgangspunt. Het kabinet brengt in 2015 een beleidsafwegingskader uit om een zorgvuldige afweging te kunnen maken van risico’s voor de veiligheid en kansen voor innovatie.

Waterkwaliteit

Het kabinet wil, conform de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de waterkwaliteit verbeteren en zorgen voor duurzaam gebruik van ons water. Dit is tevens een randvoorwaarde voor het bereiken van de doelen uit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en Natura 2000. Het streven is om te komen tot een kosteneffectieve aanpak van problemen met de waterkwaliteit door goede afstemming tussen betrokken overheden en maatschappelijke organisaties en door de koppeling met andere beleidsopgaven (zoals waterveiligheid, natuur en ondergrond). De agrarische sector heeft een belangrijke rol bij het verbeteren van de waterkwaliteit. In het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer werkt de sector samen met de ministeries van IenM en EZ. De ministeries zien erop toe dat het algemene beleid de juiste randvoorwaarden schept voor regionaal maatwerk.

De uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen uit 2009 loopt tot en met december 2015. Daarna gaan de maatregelen die worden benoemd in de stroomgebiedbeheerplannen 2015 in uitvoering. Deze zijn momenteel in voorbereiding. De ontwerp-plannen liggen vanaf december 2014 ter inzage. In de begroting van het Deltafonds 2015 is voldoende geld gereserveerd om de opgave in de rijkswateren tot en met 2027 uit te kunnen voeren.

Water internationaal

Nederland beschikt over een internationale topexpertise op het gebied van water, die een grote bijdrage levert aan de economie. Met de Topsector Water beoogt de Minister van IenM een verdubbeling van de toegevoegde waarde van de watersector in 2020. Deze toppositie brengt daarnaast de maatschappelijke verantwoordelijkheid met zich mee om kennis en kunde wereldwijd te delen om watergerelateerde rampen te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken.

Nederland start het netwerk van «lage landen» met andere landen die vergelijkbare uitdagingen als Nederland het hoofd te bieden hebben, gericht op intensievere samenwerking en uitwisseling van expertise. Het Dutch Disaster Reduction Team adviseert landen of regio's bij een dreiging van een waterramp of wederopbouw na een ramp. Dit creëert ook nieuwe kansen voor de watersector.

In VN-verband bevordert Nederland de totstandkoming van een breed en integraal water-SDG (Sustainable Development Goal) in het najaar van 2015. In verschillende internationale fora bepleit Nederland een omslag van een reactieve naar een preventieve benadering van watergerelateerde risico’s. De reisagenda van de Minister van IenM zal in 2015 voor een belangrijk deel in het teken staan van water.

Het programma Partners voor Water wordt in 2015 verder uitgevoerd. Gelijktijdig werkt IenM samen met de ministeries van BZ en EZ aan een nieuw programma Water Internationaal, als opvolger van Partners voor Water, dat per 1 januari 2016 operationeel zal zijn.

Internationale agenda

De internationale agenda voor IenM wordt in sterke mate bepaald door ontwikkelingen in de EU. Onlangs is een nieuw Europees parlement aan het werk gegaan. Binnenkort zal ook de nieuwe Europese Commissie worden geïnstalleerd. Eén van de eerste stappen is de herijking van de huidige overkoepelende EU-beleidsvisie Europa 2020 Strategie. Dit en het daarop gebaseerde Commissie Werkprogramma 2015 zijn bepalend voor de politieke aandacht en onderhandelingsinzet in 2015, maar ook van belang voor de speelruimte voor het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016.

Naar verwachting zal, sterker dan voorheen, de nadruk in het EU-beleid liggen op versterking van de concurrentiekracht, de interne markt (ook voor de dienstensector) en innovatie om economische groei en werkgelegenheid te bevorderen. Voor IenM betekent het dat:

  • nieuwe initiatieven voor klimaat- en milieubeleid zich sterker zullen profileren als ondersteuners van (groene) groei;

  • in het transportbeleid meer nadruk zal liggen op Europese vervoersmarkten (liberalisatie, multimodaliteit en interoperabiliteit), waarbij protectionisme van lidstaten wordt tegengegaan;

  • veel aandacht uitgaat naar stimulering van innovatie via het programma Horizon 2020 (gericht op onder andere energie- en grondstoffenefficiëntie en duurzame mobiliteit).

Naast de Europese agenda zijn voor IenM in 2015 ook geopolitieke ontwikkelingen van belang, zoals het handelsakkoord tussen de VS en de EU (Transatlantic Trade and Investment Partnership; TTIP). Dit bevordert het naar elkaar toegroeien van technische normstelling, waarbij voor IenM van belang is de normstelling voor klimaat, milieukwaliteit en transportveiligheid in stand te houden.

Begroting op hoofdlijnen

De onderstaande tabel geeft de belangrijkste wijzigingen in de uitgaven en inkomsten aan ten opzichte van de eerste suppletoire begroting 2014. Een meer gedetailleerd overzicht van de mutaties per artikel is in het verdiepingshoofdstuk te vinden.

 

Bedragen x € 1.000

art.

2014

2015

2016

2017

2018

2019

 

Stand ontwerpbegroting 2014

 

10.253.769

9.213.160

9.257.205

9.657.821

9.171.616

9.268.528

 

Nota's van wijziging

             
 

Mutaties 1e suppletoire wet 2014

 

– 226.553

9.482

159.837

107.608

5.700

6.691

 

Belangrijke mutaties Hoofdstuk XII

 

– 78.355

12.831

– 23.524

– 42.528

– 2.418

– 2.315

 

Kader-relevante mutaties

             

1.

Van Gemeentefonds: BRK

13

   

3.650

3.650

3.650

3.650

2.

Bodemsanering

13

   

– 60.000

     

3.

Van EZ: GSM-R

16 en 26

4.000

15.000

       

4.

Naar Gemeente- en Provinciefonds: RSP

26

– 98.276

         

5.

Generale kasschuif

26

   

40.000

– 40.000

   

6.

Naar BZK: P-direkt

98

 

– 6.934

– 6.691

– 6.553

– 6.353

– 6.244

7.

Overige interderpartementale boekingen

div.

2.601

4.565

– 683

75

285

285

8.

Ontvangsten apparaat

98

12.913

         
 

Diversen

div.

407

200

200

300

 

– 6

                 
 

Overige mutaties

             

9.

Kader Richtlijn Water naar het Deltafonds

12

 

– 41.630

– 39.446

– 36.264

– 35.681

– 35.681

   

13

         

– 4.944

   

26

 

41.630

39.446

36.264

35.681

40.625

10.

Bijdrage aan Waddenveren

15

9.000

         
   

26

– 9.000

         

11.

Cyber security

26

15.254

         
   

26

5.437

         
   

99

– 20.691

         

12.

Egalisatischuld Rijksvastgoedbedrijf

98

– 21.329

         
   

99

– 3.674

         
   

99

25.003

         

13.

Loon- en prijsbijstelling

99

– 16.603

– 10.834

– 9.166

– 9.521

– 7.613

– 8.604

   

25

3.885

3.175

3.043

3.082

2.888

3.007

   

26

10.653

6.027

4.664

5.030

3.498

4.280

   

98

1.057

1.052

990

950

921

917

   

99

1.008

580

469

459

306

400

 

Stand ontwerpbegroting 2015

 

9.948.861

9.235.473

9.393.518

9.722.901

9.174.898

9.272.904

Ad 1. Bijdrage van gemeenten aan de uitvoering van de Basisregistratie Kadaster (BRK) voor de periode 2016–2021. De opdrachtverstrekking aan het Kadaster loopt via het Ministerie van IenM.

Ad 2. Eind 2014 worden nieuwe afspraken gemaakt met de lokale overheden over bodemsanering vanaf 2016. Vanuit het budget wordt € 60 mln. vrijgemaakt in het jaar 2016. Dit is betrokken in de integrale besluitvorming voor de begroting 2015. In de lopende beleidsdoorlichting naar artikel 13 «ruimtelijke ontwikkeling» op de begroting van IenM zal de nieuwe RPE vraag naar een 20% besparingsoptie worden beantwoord.

Ad 3. Het Ministerie van EZ draagt € 19 mln over aan het Ministerie van IenM voor de mitigatie van de interferentieproblematiek bij ProRail en vervoerders veroorzaakt door de uitrol van 3G- en 4G-netwerken door telecom providers. € 15 mln wordt als subsidie op artikel 16 van de Begroting hoofdstuk XII begroot en verantwoord en het resterende deel op artikel 13 Spoor op het Infrastructuurfonds.

Ad 4. Dit betreft overboekingen naar Provincie- en Gemeentefonds ten behoeve van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP). Het betreft de middelen voor het project FlorijnAs, een concreet project binnen het RSP. De gemeente Assen vervult voor dit project de rol van contracterende partij. Om deze reden stort IenM – evenals in 2010, 2011 en 2012 – delen van het taakstellende budget in het Gemeentefonds. Daarnaast stort IenM het regiodeel voor 2014 van het Ruimtelijk Economisch Programma, eveneens onderdeel van het RSP, in het Provinciefonds. De middelen stonden begroot op het Infrastructuurfonds en worden naar de twee genoemde fondsen via het voedingsartikel van het Infrastructuurfonds (artikel 26) overgeheveld.

Ad 5. Bij Voorjaarsnota 2014 is een kasschuif van € 250 miljoen van 2014 naar 2016 (€ 150 miljoen) en 2017 (€ 100 miljoen) verwerkt. Bij het opstellen van de Miljoenennota bleek dat er binnen de volledige Rijksbegroting nog ruimte was om – aanvullend op deze reeds verwerkte kasschuiven – de budgettaire dip in 2016 verder te verlichten. Om deze reden wordt aanvullend € 40 miljoen versneld van 2017 naar 2016. Deze schuif op het Infrastructuurfonds heeft gevolgen voor de stand van het voedingsartikel van de fondsen op de Begroting hoofdstuk XII (artikel 26).

Ad 6. Voor het centraal bekostigen van P-direkt hevelen alle deelnemende departementen budget over aan het Ministerie van BZK.

Ad 7. Deze reeks betreft een saldo van overhevelingen van en naar andere ministeries voor allerlei beleidsterreinen. De meest noemenswaardige mutaties zijn de bijdragen van EZ aan IenM voor doelstellingen uit het SER-akkoord (in totaal € 5,5 mln in de periode 2014–2017) en bijdragen van zowel EZ als OCW aan IenM voor de Commissie m.e.r. (samen ruim € 2 mln in 2014).

Ad 8. Artikel 98, Apparaat van het kerndepartement, ontvangt bijna € 13 mln aan inkomsten voor geleverde diensten.

Ad 9. De middelen voor aanleg van waterkwaliteitsprojecten, met name voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden naar het Deltafonds overgeheveld. Voortaan worden deze middelen op dit fonds begroot en verantwoord.

Ad 10. De regeling met de Eigen Veerdienst Terschelling wordt gefinancierd uit het artikel Regionaal, lokale infrastructuur (Infrastructuurfonds). De betaling vindt plaats op artikel 15 OV-keten van de Begroting hoofdstuk XII.

Ad 11. Beveiligd Werken richt zich op het «in control» brengen en houden van de missiekritieke systemen (MKS) en Industriële Automatisering ter ondersteuning van de maatschappelijk vitale en primaire processen van RWS. Missie Kritieke Systemen zijn ICT systemen die een essentiële rol spelen in een informatieketen (mensen, processen en techniek). Onderdeel hiervan is het voldoen aan de eisen van informatiebeveiliging (Cyber Security). In dit kader is bijna € 21 mln vrijgemaakt voor die werkzaamheden die in 2014 noodzakelijk zijn. Een deel wordt het Infrastructuurfonds ingezet (ruim € 15 mln) en een deel op het Deltafonds (ruim € 5 mln).

Ad 12. De egalisatieschuld voor het Rijkshuisvestingsstelsel, die reeds bij 1e suppletoire wet 2014 door de Rijksvastgoeddienst was gevorderd, behoort te worden gedekt. Van de € 25 mln wordt ruim € 21 mln uit een incidentele besparing in het apparaat gefinancierd en het resterend deel wordt afgeboekt bij het artikel nominaal en onvoorzien.

Ad 13. Dit betreft de verdeling van de loon- en prijsbijstelling over de BDU (artikel 25), het Infrastructuurfonds en Deltafonds (artikel 26), het apparaat van het kerndepartement (artikel 98) en nominaal en onvoorzien (artikel 99).

Planning beleidsdoorlichtingen

In onderstaande tabel is de meerjarenplanning van de beleidsdoorlichtingen opgenomen.

Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
 

realisatie

planning

Artikel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Artikel 11 Waterkwantiteit

 

X

         

Artikel 12 Waterkwaliteit

   

X

       

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling (SVIR)

 

X

         

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

       

X

   

Artikel 15 OV-keten

 

X

         

Artikel 16 Spoor

         

X

 

Artikel 17 Luchtvaart overig

       

X

   

Artikel 18 Scheepvaart en havens

       

X

   

Artikel 19 Klimaat

         

X

 

Artikel 20 Lucht

       

X

   

Artikel 20 Geluid

   

X

       

Artikel 21 Duurzaamheid

 

X

         

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

X

           

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s (overig)

         

X

 

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

         

X

 

Artikel 24 Handhaving en toezicht

         

X

 

Artikel 25 Brede doeluitkering

             

Artikel 26 Bijdrage investeringsfondsen

             

Toelichting

De planning van de realisatie van de beleidsdoorlichting duurzaamheid is een jaar vervroegd naar 2014. De Brede doeluitkering (artikel 25) en de bijdrage investeringsfondsen (artikel 26) worden zoveel mogelijk meegenomen in de doorlichtingen van de beleidsartikelen. De instrumentering en normering ten behoeve van handhaving en toezicht van het beleid wordt bij de doorlichting van de beleidsartikelen meegenomen. De doorlichting van beleidsartikel 24 betreft de keuzes die in het handhavings- en toezichtbeleid door de ILT kunnen worden gemaakt.

Garanties

Overzicht garanties en achterborgstellingen

Het Ministerie van IenM heeft één garantieregeling, te weten de te weten de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering). Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering te krijgen. Dit om de aanpak van bodemverontreinigingen op bedrijventerreinen te stimuleren. Om deze stimulans zo groot mogelijk te houden is in de regeling geen premie opgenomen.

Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.

Invulling aangescherpte garantiekader

In de kabinetreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen is het garantiekader aangescherpt (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750, nr. 13). Een van de doelen is het afbouwen van niet-gebruikte plafonds en het stopzetten van slapende regelingen. Bij de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering) was sprake van een verplichtingenplafond van € 65,3 miljoen. Gebleken is dat er weinig gebruik wordt gemaakt van deze regeling. Het gebruik steeg van ruim € 60.000 in 2008 tot ruim € 650.000 in 2010, om daarna gestaag af te nemen tot de huidige € 515.000. Vanwege het beperkte gebruik is – in lijn met de kabinetsreactie – het verplichtingenplafond verlaagd naar € 15 miljoen bij 1e suppletoire wet 2014 IenM. In 2014 wordt een beleidsdoorlichting uitgevoerd op artikel 13. Op basis van deze beleidsdoorlichting zal de garantieregeling verder worden versoberd conform het aangescherpte garantiekader (bij begroting 2016).

Overzicht verstrekte garantie (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Geraamd te verlenen 2014

Geraamd te vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantieplafond 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Totaal plafond

13

Krediet Bodemsanering

515

0

0

515

15.000

0

0

515

15.000

Totaal

 

515

0

0

515

15.000

0

0

515

15.000

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

13

Krediet Bodemsanering

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Totaal

 

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 13 (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

             

Waarvan garantie-verplichtingen

65.344

15.000

15.000

15.000

     
1

PBL, De energieke samenleving. Op zoek naar een sturingsfilosofie voor een schone economie, Den Haag 2011

5

PBL, Wissels omzetten – Bouwstenen voor een robuust milieubeleid voor de 21e eeuw, 16 juni 2013

Licence