Base description which applies to whole site

2.2: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Wet Werk en Zekerheid

    Op 1 januari 2015 treden de eerste onderdelen van de Wet Werk en Zekerheid9 in werking. Zo is per 1 januari geen concurrentiebeding meer mogelijk in tijdelijke contracten en moeten ook tijdelijke contracten verplicht een maand voordat deze aflopen worden opgezegd. Per 1 juli 2015 wordt daarbij de ketenbepaling aangepast. Niet meer na drie jaar, maar al na het tweede jaar ontstaat recht op een vast contract. Het ontslagrecht wordt per 1 juli 2015 gewijzigd. Ontslag om bedrijfseconomische redenen en wegens langdurige arbeidsongeschiktheid wordt voortaan via het UWV afgehandeld, ontslag op persoonlijke gronden door de kantonrechter. Daarbij krijgt iedereen, ongeacht de ontslagroute, recht op een transitievergoeding.

  • Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg en aanpak beroepsziekten

    In 2015 zal uitvoering worden gegeven aan de kabinetsreactie op het SER-advies over de toekomst van het stelsel van arbeidsgerelateerde zorg (tweede helft 2014). Aanleiding voor het advies en de kabinetsreactie is een aantal knelpunten in het huidige stelsel, waaronder de beperkte samenwerking tussen bedrijfsgezondheidszorg en de reguliere zorg. De uitvoering zal mede betrekking hebben op de aanpak van de knelpunten bij de melding en diagnostiek van beroepsziekten.

  • Combineren van arbeid en zorg

    Het kabinet heeft via een nota van wijziging op het wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden10 aanvullende maatregelen voorgesteld om het combineren van arbeid en zorg te verbeteren. De maatregelen behelzen een verlof van drie dagen voor partners na de geboorte van een kind, te realiseren via een onvoorwaardelijk recht op ouderschapsverlof en een uitbreiding van de werkingssfeer en kring van rechthebbenden van het kort- en langdurend zorgverlof.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

11.303

21.912

17.447

22.442

22.417

22.407

22.407

Uitgaven

12.083

16.890

17.525

22.442

22.417

23.407

22.407

waarvan juridisch verplicht (%)

   

42%

       
               

Subsidies

1.883

3.015

5.040

5.039

5.039

6.039

5.039

               

Opdrachten

10.015

13.672

11.109

12.297

12.272

12.262

12.262

               

Bekostiging

185

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

0

1.173

4.903

4.903

4.903

4.903

               

Ontvangsten

30.722

34.286

33.748

36.067

36.067

36.067

36.067

Budgetflexibiliteit

Subsidies:

De subsidies zijn voor 10% juridisch verplicht. Het juridisch verplichte deel betreft voornamelijk financiering van tot en met 2017 aangegane verplichtingen.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel van het beschikbare bedrag voor opdrachten bedraagt ruim 50%. Dit betreft, naast financiering van tot en met 2015 aangegane verplichtingen, onder andere de jaarlijkse bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).

Bekostiging:

Het bedrag voor bekostiging is voor 100% juridisch verplicht en betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA).

Bijdragen aan andere begrotingen:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft voornamelijk de jaarlijkse bijdragen aan de Gezondheidsraad en aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

Toelichting financiële instrumenten

A. Subsidies

Het subsidiebudget in 2015 is hoger dan in 2014 omdat in 2014 € 2,3 miljoen subsidiebudget is overgeboekt naar het opdrachtenbudget.

Voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken wordt € 1,5 miljoen ingezet voor het ondersteunen van branches en bedrijven bij het ontwikkelen en implementeren van instrumenten van zelfregulering op het terrein van gezond en veilig werken. Deze activiteiten zijn erop gericht partijen te stimuleren en te faciliteren om zelf initiatieven te nemen om veilig en gezond werken blijvend te verbeteren. In 2015 ligt de focus op het actief verspreiden van goede praktijken en het ontwikkelen en implementeren van effectieve instrumenten van zelfregulering in kansrijke branches.

Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid (waaronder het Actieplan Gezond Bedrijf en de Aanpak Psychosociale Arbeidsbelasting) wordt ongeveer € 1 miljoen ingezet. Dit bedrag wordt deels besteed aan het ondersteunen van het mkb om duurzame inzetbaarheid structureel aandacht te geven. Daarnaast wordt het besteed aan het vergroten van de bewustwording bij werkgevers en werknemers ten aanzien van psychosociale arbeidsbelasting en het stimuleren en faciliteren dat zij hier werk van maken, waarbij het thema in 2015 agressie en geweld op de werkvloer is.

De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een regeling (€ 0,3 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

B. Opdrachten

Het opdrachtenbudget in 2015 is lager dan in 2014 omdat in 2014 € 2,3 miljoen subsidiebudget is overgeboekt naar het opdrachtenbudget.

Een belangrijk deel van het budget voor opdrachten (circa € 3,8 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het RIVM voor het programma gezond en veilig werken. Tevens is een bedrag van € 0,6 miljoen beschikbaar voor de jaarlijkse bijdrage aan het NCvB.

Een bedrag van € 0,5 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Dit portaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Doel is om werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers te informeren over gezond en veilig werken en door te verwijzen naar andere relevante bronnen.

Een bedrag van € 0,5 miljoen wordt ingezet voor het programma Zelfregulering en € 1,5 miljoen voor het programma Duurzame Inzetbaarheid.

C. Bekostiging

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de CKA. Deze SER-commissie is ingesteld om een goede toepassing en naleving te bevorderen van de Wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuringen.

D. Bijdrage aan andere begrotingen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage van € 0,2 miljoen aan de financiering van het Ctgb. De bijdragen aan andere departementen bestaat daarnaast uit een jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van VWS van € 0,9 miljoen in de kosten van de Gezondheidsraad. Het budget is in 2015 € 3,7 miljoen lager dan in 2016. Dit verschil is ontstaan doordat de jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van EZ ten behoeve van het maatschappelijke programma arbeidsomstandigheden, dat door TNO wordt uitgevoerd, voor 2015 al is overgeboekt naar de begroting van EZ.

E. Ontvangsten

De Inspectie SZW houdt onder andere toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door Intermediairs en de Warenwet. De Inspectie SZW kan aan een natuurlijk- en/of een rechtspersoon een bestuurlijke boete opleggen als deze een of meer van voornoemde wetten overtreedt.

De raming van de boeteopbrengsten is vanaf 2014 structureel met € 3,9 miljoen neerwaarts bijgesteld als het gevolg van het uit de boeken halen van de aan het amendement Spekman gekoppelde ontvangsten11. Ook als gevolg van de vrijgave van de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren per 1 januari 2014 zijn de boeteopbrengsten ten opzichte van de eerdere ramingen voor 2014 en 2015 naar beneden bijgesteld.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

Het percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft is met 0,3%-punt gedaald van 3,0% in 2012 maar 2,7% in 2013. Het percentage ziekteverzuim is licht gedaald van 4,0% in 2012 naar 3,9% in 2013. Het aantal majeure meldingsplichtige ongevallen met gevaarlijke stoffen schommelt al jaren tussen de 1 en 4.

De naleving zorgplicht Arbowet geeft een beeld van de naleving van de Arbowet op de werkvloer en is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft1

2,9

3,0

2,7

Percentage ziekteverzuim2

4,2

4,0

3,9

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen3

2

4

2

Percentage naleving zorgplicht Arbowet4

78

78

1

TNO/CBS, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

2

CBS, kwartaal enquête ziekteverzuim.

3

Inspectie SZW administratie.

4

SZW-berekening op basis van gegevensbestanden van de nalevingsmonitor Arbo in bedrijf van de Inspectie SZW. Het onderzoek naleving zorgplicht Arbowet wordt vanaf 2013 tweejaarlijks uitgevoerd; realisatiecijfer 2014 is de eerstvolgende nieuwe meting.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2014 € 1.495,20 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2015 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd. Het (bruto) maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2014 € 198,28 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de crisis, de onzekere economische verwachtingen en de ruimte op de arbeidsmarkt is de laatste jaren een lager aantal cao’s dan gewoonlijk afgesloten.

Vanwege de veranderde situatie op de arbeidsmarkt worden er minder vergunningen aangevraagd. Als gevolg van de toegenomen werkloosheid is er binnen Nederland en Europa meer geschikt arbeidsaanbod aanwezig. Hierdoor zijn er minder arbeidsmarktgetoetste twv’s aangevraagd en verleend.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000)

6.129

6.003

5.895

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s1 (x 1.000)

5.400

5.501

5.260

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring1 (x 1.000)

729

502

635

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv)2 (x 1.000)

12

11

9

1

2011/2012: SZW, cao-afspraken. 2013: Administratie SZW, peildatum 1/1/2014. De peildatum wijkt hiermee af van eerdere jaren, waarin deze in het voorjaar werd gesteld.

2

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogericht en programmatisch werken om de aandacht te richten op de aanpak van notoire overtreders en misstanden. Juist deze aanpak leidt tot een verlegging van de inzet van inspectiecapaciteit op werkgevers die bewust de regels omzeilen en ernstige overtredingen begaan. Inspectiebreed ziet de Inspectie SZW dat het opleggen van zware instrumenten als hoge boetes of stilleggingen een tegenreactie oproept. Het zicht wordt in toenemende mate belemmerd door complexe fenomenen, waaronder schijnconstructies. Het kost steeds meer tijd om deze complexe fenomenen te ontrafelen en te doorgronden. De juridische procedures die gevoerd moeten worden zijn omvangrijker en betekenen een toenemende druk op de tijd die besteed moet worden aan de zaken. Bij de inzet van handhaving kost het de medewerkers van de Inspectie meer tijd om de aangetroffen situatie juridisch zorgvuldig vast te leggen en de bewijsvoering rond te krijgen. Zaken hebben daarbij een evident langere doorlooptijd en er is meer capaciteit voor nodig. In het afgelopen jaar zijn er door de rechtbank en de Raad van State uitspraken gedaan over de handhaving van de WML. Ook zal het Europees Hof binnenkort een uitspraak doen met invloed op de handhaving van de Wav. Door deze gerechtelijke uitspraken hebben inspecteurs minder instrumenten om ongewenste praktijken aan te pakken en kost het meer moeite en tijd om bewijsvoering rond te krijgen.

In 2015 legt de Inspectie de focus op notoire overtreders door zwaar in te zetten op het herinspecteren van bedrijven waarbij in de afgelopen periode een overtreding is geconstateerd. Dat zal bij herhaalde overtreding betekenen dat conform de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving aanzienlijk hogere boetes kunnen worden opgelegd. Omdat de Inspectie bij het herinspecteren van overtredingen steeds vaker geconfronteerd wordt met agressie en geweld of intimidatie kiest de Inspectie ervoor om herinspecties tenminste met twee inspecteurs uit te voeren. Dat betekent een extra druk op de productie.

Voor meer informatie over de voornemens van de Inspectie wordt verwezen naar het Meerjarenplan 2015 en het Jaarplan 2015 van de Inspectie SZW. Deze worden tegelijk met de begroting van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden.

Mobiliteitsbonus oudere uitkeringsgerechtigde en arbeidsgehandicapten

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan, zijn er mobiliteitsbonussen voor het in dienst houden en in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Als onderdeel van het pensioenakkoord is de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus voor oudere uitkeringsgerechtigden vanaf 2015 verhoogd van 50 jaar naar 56 jaar.

Premiekorting jongeren

In 2014 is een premiekorting Jongeren geïntroduceerd. Met deze maatregel wordt uitwerking gegeven aan de afspraak uit de Begrotingsafspraken 2014 om de arbeidsmarkt voor jongeren te versterken met een premiekorting, waarvoor in totaal tijdelijk € 300 miljoen is uitgetrokken. De premiekorting geldt, onder bepaalde voorwaarden, voor iedere werkgever die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 een uitkeringsgerechtigde tussen de 18 en 27 jaar aanneemt. De premiekorting mag maximaal twee jaar toegepast worden.

Premievrijstelling oudere werknemers

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 2009 afgebouwd en is vervangen door een premiekortingsregeling.

Werkbonus

In 2013 is de gewijzigde werkbonus ingevoerd. Deze is van toepassing voor werkenden die bij aanvang van het kalenderjaar een leeftijd hebben van minimaal 60 en maximaal 63 jaar.

Scholingsdrempel

Vanaf 2014 is de drempel voor de persoongebonden aftrek van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting gehalveerd van € 500 naar € 250. De bedoeling is om hiermee scholing extra te stimuleren.

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022 voor deelnemers die minimaal € 3.000 hebben gespaard en hun tegoed nog niet opnemen. Deze deelnemers kunnen doorsparen tot 1 januari 2022. Hiervoor is een budget beschikbaar van € 15 miljoen per jaar.

Levensloopverlofkorting

Om de aantrekkelijkheid van de levensloopregeling als alternatief voor het spaarloon te vergroten, konden werknemers per gespaard jaar een tegemoetkoming in de vorm van een levensloopverlofkorting van maximaal € 201 per gespaard jaar ontvangen. De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge levensloopregeling hebben opgebouwd waarvan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2011 minimaal € 3.000 bedroeg geldt een overgangsregeling. Deze deelnemers kunnen tot 31 december 2021 doorgaan met het sparen overeenkomstig de op 31 december 2011 geldende voorwaarden. Een uitzondering geldt voor de levensloopverlofkorting. Sinds 1 januari 2012 wordt bij inleg in de levensloopregeling geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De op 31 december 2011 opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting vervallen niet en worden verzilverd bij de opname van het levenslooptegoed.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen mag de stap naar ondernemerschap niet fiscaal belemmerd worden. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Ouderschapsverlofkorting

Ouderschapsverlof is een regeling waar een werknemer op eigen kosten gebruik van kan maken. De uren welke de werknemer hiervoor opneemt in de periode van het ouderschapsverlof worden in principe niet door de werkgever betaald. Om hier in te compenseren is er onder bepaalde voorwaarden recht op de zogeheten ouderschapsverlofkorting. De ouderschapsverlofkorting zal per 1 januari 2015 vervallen.

Laag BTW tarief arbeidsintensieve diensten

Om de werkgelegenheid binnen sectoren met arbeidsintensieve diensten te ondersteunen geldt er binnen de omzetbelasting een verlaagd BTW-tarief van 6 procent voor arbeidsintensieve diensten (onder andere kappers en fietsenmakers). Voorts is bij beleidsbesluit, met ingang van 1 maart 2013 tot en met 31 december 2014, goedgekeurd dat het verlaagde BTW-tarief eveneens van toepassing is op arbeidskosten voor renovatie- en herstelwerkzaamheden die worden verricht in en aan woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikname.

Tabel 1.4 Fiscale uitgaven1 (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigde

245

260

359

338

312

296

296

Premiekorting jongeren

0

25

125

125

25

0

0

Premievrijstelling oudere werknemers

487

254

157

50

0

0

0

Werkbonus

150

150

127

107

94

80

80

Scholingsdrempel

0

40

40

40

40

40

40

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

0

15

15

15

15

15

15

Levensloopverlofkorting

161

13

18

12

12

12

12

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Ouderschapsverlofkorting

115

116

0

0

0

0

0

Laag BTW tarief arbeidsintensieve diensten

667

734

627

515

528

541

555

1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De werkloosheid, ook onder jongeren, is nog altijd fors. Daarom blijft het van belang dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren beschikbaar komen. De Aanpak Jeugdwerkloosheid, zoals toegelicht in de beleidsagenda, blijft daarom in 2015 hoog op de agenda staan.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk door toevoeging van de re-integratiemiddelen van de Wwb, nieuwe instroom Wajong en de Wsw aan de integratie-uitkering sociaal domein en loonkostensubsidies. De Minister financiert de inkomensondersteuning en loonkostensubsidies met uitkeringsregelingen. Hij12 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • De budgetmutaties van het gebundeld participatiebudget, dat onderdeel uitmaakt van de integratie-uitkering sociaal domein, en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet-gerealiseerde plekken in de Wsw over de uitvoeringsjaren tot en met 2014;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget vast om de Participatiewetuitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de Participatiewet of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Met de Participatiewet13 wordt het principe van één regeling ingevoerd voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die daarvoor aangewezen zijn op ondersteuning. De doelstelling hierbij is om zoveel mogelijk mensen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. In dit kader wordt per 1 januari 2015 de Participatiewet ingevoerd. Dit heeft tot gevolg dat mensen met arbeidsvermogen die voorheen de Wajong zouden instromen, dan terecht kunnen bij gemeenten. De Wsw is afgesloten voor nieuwe instroom. Voor mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, krijgen gemeenten met de Participatiewet het nieuwe instrument «participatievoorziening beschut werk» ter beschikking. Gemeenten krijgen tevens het instrument loonkostensubsidie ter beschikking, dat zo nodig voor een langere periode kan worden ingezet en is gericht op mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen. Tot slot stellen sociale partners zich met de afspraken in het sociaal akkoord garant voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking.

  • Per 1 januari 2015 treedt de Wet maatregelen Wet werk en bijstand14 en enkele andere wetten in werking. Met deze wet wordt de bijstand meer activerend en wordt tegelijkertijd het vangnetkarakter versterkt. Dit wordt onder andere bewerkstelligd door invoering van de kostendelersnorm, intensivering van het armoede- en schuldenbeleid en harmonisering van de verplichtingen en maatregelen. Budgetten voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies voor gemeenten worden met de inwerkingtreding van de Participatiewet op 1 januari 2015 verdeeld volgens een nieuw verdeelmodel, waarmee de noodzakelijke uitgaven van gemeenten beter kunnen worden bepaald. Het door het SCP ontwikkelde multiniveau-model betrekt zowel de kenmerken van de huishoudens (zoals leefvorm, leeftijd, wel of geen koopwoning, niet-westerse achtergrond en opleiding) als de kenmerken van een wijk, gemeente en regio (zoals leefbaarheid en arbeidsmarktsituatie) bij het verdelen van de budgetten. Op basis van deze kenmerken wordt uiteindelijk de hoogte van het budget per gemeente vastgesteld. In de eerste twee jaren worden de gemeentelijke budgetten voor 50% op basis van het model vastgesteld en voor 50% op basis van de uitgaven in het verleden. In het derde jaar wordt 75% gebaseerd op het model en vanaf het vierde jaar wordt het budget volledig objectief verdeeld. Na twee jaar zal er een evaluatiemoment zijn.

  • De middelen voor de Wsw, het flexibel re-integratiebudget en een deel van de re-integratiemiddelen UWV voor de nieuwe doelgroep Participatiewet worden samengevoegd in het gebundeld participatiebudget. Het gebundeld participatiebudget gaat, samen met de middelen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en jeugd, vanaf 1 januari 2015 deel uitmaken van de integratie-uitkering sociaal domein. De middelen worden voor drie jaar verstrekt via één integratie-uitkering en blijven afzonderlijk zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. Na drie jaar gaan de middelen over naar de algemene uitkering van het Gemeentefonds, tenzij dit om verdeelsysteemtechnische redenen niet mogelijk is. De bestuurlijke afspraken over de verdeelsystematiek WSW blijven in stand.

  • Vervallen aanvulling alleenstaande ouders. Één van de maatregelen uit de wet hervorming kindregelingen15 is het vervangen van de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen (waaronder de Participatiewet, IOAW, IOAZ en TW) door een alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget (WKB) vanaf 1 januari 2015. In de Participatiewet bestaat voor een beperkte groep alleenstaande ouders overgangsrecht, zodat zij de aanvulling nog een jaar langer behouden.

  • In de begrotingsafspraken 2014 is afgesproken om alimentatieregels zodanig aan te passen dat de uitgaven aan de bijstand dalen. Daarnaast is overeengekomen om de prikkelwerking van de Participatiewet te verbeteren waardoor gemeenten (nog) actiever proberen het aantal bijstandsontvangers te beperken. Inmiddels is gebleken dat er geen aanpassing van de alimentatieregels mogelijk is die tot een substantiële besparing op de Participatiewet leidt. Het kabinet heeft daarom afgezien van het treffen van een dergelijke maatregel. Beoogd wordt de besparing van de maatregel prikkelwerking WWB in te vullen door, met behoud van het uitgangspunt van een kostengeoriënteerde verdeling, de maatstaf bijstandsontvangers in de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds vanaf 2016 aan te passen. Onderzoek naar de mogelijkheden om de maatstaf aan te passen, geschiedt als onderdeel van de herijking van het cluster werk en inkomen in het Gemeentefonds.

  • Per 1 januari 2015 wordt de inkomensondersteuning AOW16 toegevoegd aan de uitzonderingen op de middelentoets in de bijstand. De inkomensondersteuning wordt niet langer in mindering gebracht op de AIO-uitkering.

  • De berekeningswijze van de AIO-norm wordt aangepast per 1 januari 2015. De AIO-norm wordt niet langer berekend als een nominaal bedrag dat wordt geïndexeerd met het zelfde percentage als de bijstandsnorm. Met de nieuwe berekeningswijze wordt de AIO-norm via een vergelijkbare koppelingssystematiek als de normen van de overige minimumuitkeringen afgeleid van het minimumloon. In deze koppelingssystematiek wordt rekening gehouden met de ouderenkortingen.

  • De IOAW wordt met ingang van 1 januari 2015 geleidelijk afgeschaft door uitsluitend werknemers die voor 1 januari 1965 zijn geboren aanspraak te geven op deze uitkering na het doorlopen van de WW-uitkering.

  • De middelen van co-financiering van sectorplannen worden in 2015 specifiek ingezet ter bevordering van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Aanvragen voor co-financiering van sectorplannen kunnen in de derde tranche worden ingediend voor initiatieven gericht op het aan het werk helpen van mensen die met werkloosheid worden bedreigd dan wel mensen die werkloos zijn geworden. Dit vindt plaats door bijvoorbeeld omscholings- of bijscholingstrajecten. Aanvullend op de derde tranche wordt ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt (brug-WW), om baanwisseling te bevorderen naar een ander beroep waarbij sprake is van substantiële omscholing.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

10.660.968

10.103.898

6.457.735

6.404.548

6.537.589

6.740.347

6.881.476

waarvan garantieverplichtingen

– 125

           

Uitgaven

9.751.058

9.773.727

6.529.723

6.594.724

6.605.624

6.740.347

6.881.476

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99%

       
               

Inkomensoverdrachten

9.741.716

9.643.110

6.289.079

6.380.166

6.513.067

6.715.535

6.856.664

Bundeling Uitkeringen

5.667.195

5.736.429

5.512.013

5.607.996

5.755.315

5.923.427

6.072.093

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)1

             

Participatiebudget

865.936

693.269

0

0

0

0

0

WSW

2.381.490

2.393.297

21.003

21.003

3.003

3.003

3.003

TW

540.135

542.601

465.620

464.296

462.487

492.910

487.484

AIO

213.450

204.473

237.042

236.312

241.773

245.632

243.521

Bijstand zelfstandigen

70.952

66.216

50.205

47.708

47.708

47.708

47.708

Repatriëringsregelingen

0

1

0

0

0

0

0

Bijstand buitenland

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

0

4.000

0

0

0

0

0

Onderstand (Caribisch Nederland)

958

1.024

1.071

1.126

1.181

1.255

1.255

Re-integratie (Caribisch Nederland)

0

200

525

125

0

0

0

               

Garanties

928

500

300

100

0

0

0

               

Subsidies

4.408

120.959

219.438

190.332

68.262

0

0

               

Opdrachten

3.702

8.854

20.602

23.822

23.991

24.508

24.508

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Nibud

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

111.947

98.216

500

500

500

500

500

1

Inclusief Bijstand overig (zie tabel 2.2).

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen (gemeenten, UWV en SVB) worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Voor zover de uitkeringsrechten worden gedeclareerd, zijn deze vastgelegd in wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Garanties:

De garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft garanties in het kader van de borgstellingregeling Bbz.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 77% juridisch verplicht. Het betreft subsidies in het kader van de sectorplannen. 23% is bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 15% juridisch verplicht. 60% is bestuurlijk gebonden voor intensivering armoedebeleid en implementatiekosten Participatiewet.

Bekostiging:

Het budget is 100% juridisch verplicht. Het betreft een instellingssubsidie voor het Nibud.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet BUIG zijn vanaf 2010 de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van diverse wetten samengevoegd. Het betreft de Participatiewet (Participatiewetuitkering, bestaande uit bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies), de IOAW, de IOAZ en de Bbz (alleen het onderdeel tijdelijke uitkeringen levensonderhoud voor startende ondernemers; de overige Bbz-onderdelen worden onder A5 toegelicht). Hierdoor ontvangen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de genoemde wetten. Voor 2015 wordt het macrobudget geraamd op € 5.512 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 25 miljoen gereserveerd voor de in 2015 uit te keren incidentele (IAU) en meerjarige aanvullende uitkeringen (MAU) over het jaar 2013. De IAU en MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen onder voorwaarden voor gemeenten die tekort komen op hun deel van de Participatiewetuitkering (voorheen inkomensdeel WWB). In tabel 2.2 worden de uitgaven naar wet afzonderlijk toegelicht.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht BUIG (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

BUIG

5.667.195

5.736.429

5.512.013

5.607.996

5.755.315

5.923.427

6.072.093

Participatiewetuitkering1

5.425.510

5.468.713

5.217.069

5.284.832

5.406.630

5.555.844

5.690.771

IOAW

189.116

212.997

239.711

266.744

290.769

308.326

320.312

IOAZ

24.168

25.201

25.714

26.903

28.399

29.739

31.492

Bbz-levensonderhoud startende ondernemers

28.400

29.518

29.518

29.518

29.518

29.518

29.518

1

Voor de jaren voorafgaand aan 2015 zijn de verantwoorde Wwb-inkomensdeel.

Participatiewet

De Wet werk en bijstand (Wwb) krijgt met de «Invoeringswet Participatiewet» als citeertitel «Participatiewet». De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. De Participatiewetuitkering voorziet in de middelen voor bijstanduitkeringen en loonkostensubsidies. Deze Participatiewetuitkering wordt samen met de middelen voor IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud startende ondernemers als BUIG-uitkering over de gemeenten verdeeld.

Het gebundeld participatiebudget (zie ook onder beleidswijzigingen) maakt vanaf 2015 onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

Tabel 2.3 Netto bijstandsnormen inclusief vakantietoeslag per 1 juli 2014

Gehuwd / samenwonend

€ 1.359,49

Alleenstaande ouder

€ 951,641

Alleenstaande

€ 679,75

1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders en wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De daling van het budget van de participatiewetuitkering van 2014 op 2015 wordt met name veroorzaakt door wetswijzigingen die in 2015 in werking treden, waaronder de Wet maatregelen Wwb (zie voor een toelichting onder beleidswijzigingen) en de invoering van de Wet hervorming kindregelingen. Daarnaast wordt de afname veroorzaakt door de verwachte daling van de werkloosheid en de doorwerking daarvan op het aantal participatiewetuitkeringen.

De meerjarige oploop van de uitgaven van de participatiewetuitkering hangt verder samen met de invoering van een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, waaronder de invoering van de Participatiewet en het wetsvoorstel ZZP-pensioenregeling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.4 Kerncijfers Wwb/Participatiewet
 

Realisatie

20131

Raming

2014

Raming

2015

Volume WWB/Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)2

347

370

378

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, ultimo)2

359

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar3

98

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar3

150

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer3

111

nvt

nvt

1

De volume statistieken 2013 wijken af van het jaarverslag 2013. Dit komt doordat het CBS de volume statistieken niet meer op registratiebasis publiceert, maar op transactiebasis.

2

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

nvt: deze cijfers worden niet geraamd.

In het sociaal akkoord van 11 april 2013 hebben het kabinet en sociale partners een afspraak gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich garant voor 2.500 extra banen in 2014, 5.000 extra banen in 2015 en oplopend met 1.000 banen per jaar naar 10.000 extra per jaar in 2020, tot in 2026 een aantal van 100.000 is bereikt. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 2.500 extra banen per jaar vanaf 2014, tot een maximum is bereikt van 25.000 banen. Met de begrotingsafspraken 2014 is het tempo versneld waarmee werkgevers aan de slag gaan met het realiseren van het afgesproken extra aantal banen. Zo is afgesproken dat werkgevers in de marktsector het aantal extra banen in 2014 verdubbelen naar 5.000. In tabel 2.5 zijn de afspraken over de cumulatief te realiseren extra aantallen opgenomen. Het gaat om extra banen ten opzichte van het aantal al aanwezige banen op de peildatum 1 januari 2013.

Tabel 2.5 Kerncijfers banenafspraak1
 

Afspraak

2014

Afspraak

2015

Afspraak

2016

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector

5.000

10.000

16.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheid

2.500

5.000

7.500

1

Cijfers afkomstig uit Tweede Kamer, 33 981, nr. 3 tabel 1: afspraken na begrotingsafspraken 2014 over banenafspraak.

Het kabinet en de sociale partners hebben in het sociaal akkoord tevens afgesproken dat als werkgevers deze afspraak niet gestand doen, na overleg met de sociale partners en gemeenten een quotumheffing wordt geactiveerd. De 5.000 banen in 2014 voor de marktsector maken onderdeel uit van de overeengekomen aantallen in de begrotingsafspraken 2014, met de kanttekening dat 2014 een aanloopjaar is en dat deze banen niet mee zouden tellen in de beoordeling of het kabinet het quotum moet activeren of niet. Met de afspraken rondom de Participatiewet is geregeld dat voor de beoordeling of het quotum geactiveerd moet worden, de 5.000 extra banen voor de marktsector en de 2.500 extra banen voor de overheidssector voor het jaar 2014 verdeeld worden over 2015, 2016 en 201717. Voor 2015 betekent dit 1.000 extra banen voor de marktsector en 500 extra voor de overheidssector. Het eerste beoordelingsmoment of de quotumheffing in werking dient te treden, vindt in 2016 plaats over 2015. Indien bij deze beoordeling blijkt dat de banenafspraak niet is gerealiseerd, dan kan de quotumheffing geactiveerd worden. Deze beoordeling vindt afzonderlijk plaats voor zowel de markt als voor de overheid. Voor deze beoordeling over 2015 gelden voor respectievelijk markt en overheid de cumulatieve extra aantallen 6.000 en 3.000 ten opzichte van de peildatum/nulmeting.

Tabel 2.6 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Personen met een re-integratievoorziening (x 1.000 per ultimo)1

162

Personen die werken met een re-integratievoorziening (x 1.000 per ultimo)1

35

Personen met een loonkostensubsidie Participatiewet (x 1.000 per ultimo)2

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie3

68

62

56

1

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; vanaf 2013 registreren gemeenten voorzieningen i.p.v. trajecten. Informatie over 2011 en 2012 is daarom niet beschikbaar.

2

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; het instrument loonkostensubsidie wordt met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast.

3

CBS, aan het werk met re-integratieondersteuning, viermeting uitstroom naar werk.

Handhaving

De realisatie in 2013 van de cijfers bij Opsporing wijkt sterk af van 2011 en 2012. Vanwege de inwerkingtreding van de nieuwe Fraudewet per 1 januari 2013 is de wijze van meten door het CBS gewijzigd. De cijfers in 2013 zijn daarom niet te vergelijken met de cijfers van 2012 en eerder.

De incassoratio is 19%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op Wwb-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 19% is geïncasseerd.

Tabel 2.7 Kerncijfers Wwb (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

712

Kennis van de verplichtingen (%)

902

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

13

16

4,9

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

67

66

20

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

19

1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

4

CBS onderzoek «incassoratio».

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden tenminste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Tabel 2.8 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.462,87

Alleenstaande ouder

€ 1.406,551

Alleenstaande

€ 1.126,68

1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders en wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven nemen de komende jaren toe. Deze mutatie wordt met name veroorzaakt door een hogere verwachte instroom in de IOAW, als gevolg van een hogere verwachte uitstroom van de WW in de IOAW en door de verhoging van de AOW-leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers IOAW en IOAZ1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens), jaargemiddelde)

13

15

17

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens), jaargemiddelde)

1,5

1,5

1,6

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A2. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers. Met de Participatiewet is de toegang voor nieuwe instroom tot de Wsw vanaf 2015 afgesloten. Mensen die op 31 december 2014 in de Wsw werkzaam zijn op basis van een Wsw-dienstbetrekking hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en houden hun huidige wettelijke rechten en plichten. Mensen met een geldige Wsw-indicatie, die op 31 december 2014 geen Wsw-dienstbetrekking hebben, kunnen met ingang van 1 januari 2015 niet meer de Wsw instromen. Deze mensen vallen, voor zover zij behoren tot de gemeentelijke doelgroep, vanaf die datum onder de werking van de Participatiewet

Budgettaire ontwikkelingen

De middelen voor de Wsw maken vanaf 2015 onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein.

In 2015 en 2016 vindt de financiële afwikkeling plaats over de jaren daarvoor. Zo is met de inwerkingtreding van de Participatiewet de bonus begeleidwerken komen te vervallen. Gemeenten hebben recht op deze bonus, indien zij mensen met een Wsw-indicatie via begeleidwerken bij een reguliere werkgever aan de slag helpen. Voor 2015 en 2016 zijn er daarom middelen gereserveerd voor de afwikkeling van de bonus over 2013 en 2014.

De Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) is het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor en door de sector sociale werkvoorziening. Jaarlijks ontvangt deze stichting circa € 3 miljoen ten behoeve van ondersteuning van Sw-bedrijven en ontwikkeling van Sw-werknemers.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.10 Kerncijfers Wsw1
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Werknemersbestand (aantal personen x 1.000 per ultimo)

102

102

102

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

24

27

30

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

6,1

6,2

6,2

1

Research voor Beleid, Wsw-monitor.

A3. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar niet meer loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het (netto) minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het (netto) minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering aan tot het normbedrag TW. De hoogte van de toeslag is het verschil tussen het normbedrag en het inkomen zonder toeslag. De toeslag kan niet hoger zijn dan het dagloon waar de uitkering op is gebaseerd.

Tabel 2.11 Normbedragen TW per 1 juli 2014 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.495,20

Alleenstaande ouder

€ 1.406,571

Alleenstaande van 23 jaar en ouder

€ 1.126,87

1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders en wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven zijn in 2015 en de jaren daarna lager dan in 2014. De voornaamste oorzaak hiervan is de verlaging van het normbedrag voor alleenstaande ouders naar het niveau van een alleenstaande. De verlaging van de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen als gevolg van de invoering van de Participatiewet zorgt vanaf 2018 voor een toename van de uitgaven. De TW-uitgaven worden verder bepaald door volumeontwikkelingen in de moederwetten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.12 Kerncijfers TW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

199

205

197

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.710

2.641

2.353

1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is in 2013 toegenomen. Het totale benadelingsbedrag is bijna verdubbeld, doordat het UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

De incassoratio is 16%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op TW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 16% is geïncasseerd.

Tabel 2.13 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Opsporing1

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,3

2,0

2,5

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

5,2

4,8

9,1

Terugvordering2

     

Incassoratio (%)

16

1

UWV jaarverslag.

2

UWV administratie.

A4. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen.

Tabel 2.14 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag1

Gehuwd / samenwonend

€ 1.365,17

Alleenstaande

€ 991,81

1

Per 1 januari 2015 stijgt de AIO-norm voor gehuwden en alleenstaanden met circa € 25 per maand als gevolg van de aanpassing van de berekeningswijze van de AIO-norm (zie beleidswijzigingen).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AIO stijgen in 2015 ten opzichte van 2014 met € 33 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door twee beleidswijzigingen. De inkomensondersteuning AOW wordt per 1 januari 2015 uitgezonderd van de middelentoets (€ 16 miljoen) en de berekeningssystematiek van de AIO-norm wordt aangepast (€ 16 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie

20132

Raming

2014

Raming

2015

Jaarvolume AIO2 (jaargemiddelde, x 1.000 huishoudens)

39

42

45

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

2

De volumestatistieken 2013 wijken af van het jaarverslag 2013. Dit komt doordat het CBS de volumestatistieken niet meer op registratiebasis publiceert, maar op transactiebasis.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling even als het benadelingsbedrag is in 2013 iets toegenomen. De incassoratio is 12%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op AIO-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 12% is geïncasseerd.

Tabel 2.16 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

572

Kennis van de verplichtingen (%)

922

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

< 0,1

< 0,1

0,2

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

1,4

1,4

1,9

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

12

1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

SVB, jaarverslag.

A5. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstand zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskapitaal (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in tabel 2.17 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Tabel 2.17 Bbz-normen kredietverlening (maxima) 1 januari 2014

Startende zelfstandige

€ 35.130

Gevestigde zelfstandige

€ 190.812

Budgettaire ontwikkelingen

Het budget voor de tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (€ 30 miljoen structureel) maakt onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskapitaal en uitkeringen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1, Bijstand zelfstandigen). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG. De uitgavenraming voor de niet-gebundelde uitgaven bedraagt voor 2015 € 50 miljoen. Dit is een voortzetting van de daling van eerdere jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie

20132

Raming

2014

Raming

2015

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

4,1

4,1

4,1

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

2

De volumestatistiek 2013 wijkt af van het SZW-jaarverslag 2013. Dit komt doordat het CBS de volumestatistieken niet meer op registratiebasis publiceert, maar op transactiebasis.

A6. Repatriëringregelingen

Ingeval van een crisissituatie in het buitenland kan de Minister van Buitenlandse Zaken besluiten tot evacuatie van in dat land wonende Nederlanders.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De toegang tot een repatriëringregeling is afhankelijk van de specifieke situatie.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor de begroting 2015 wordt rekening gehouden met de afwikkeling van de Tijdelijke regeling verstrekkingen gerepatrieerden.

A7. Bijstand buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gevallen meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

Er zijn geen noemenswaardige budgettaire ontwikkelingen ten aanzien van bijstand buitenland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.19 Kerncijfers bijstand buitenland1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume bijstand buitenland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,2

0,2

0,2

1

SVB, jaarverslag.

A8. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Onderstand wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de Onderstand langer door.

In de komende jaren is een fluctuerend budget beschikbaar voor de aanpak van de sociaal-economische problematiek op de eilanden (Re-integratie Caribisch Nederland).

Tabel 2.20 Kerncijfers Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN.

B. Garanties

De pilot borgstellingregeling is een gesloten regeling. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde dan een bescheiden rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van een andere pilot en nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten.

C. Subsidies

Voor het betalen van subsidie (cofinanciering) van de sectorplannen is in 2015 € 214 miljoen beschikbaar. In 2015 wordt de derde tranche opengesteld, die zich specifiek richt op het begeleiden van mensen van-werk-naar-werk (brug-WW) en van-werkloosheid-naar-werk. Verder is in 2014 de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek van kracht geworden; hiervoor is in 2015 € 4 miljoen beschikbaar.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor armoede- en schuldhulpverlening, bevorderen ondernemerschap, aanpak jeugdwerkloosheid en implementatie en ondersteuning bij de invoering van de Participatiewet.

De stijging in 2015 is optisch, omdat als in de loop van 2015 meer duidelijkheid ontstaat over de allocatie, middelen worden overgeheveld naar andere beleidsinstrumenten.

E. Bekostiging

Een bedrag van € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

F. Ontvangsten

Met het Intrekken van de Wet Participatiebudget per 2015 vervalt de bijdrage van OCW aan het participatiebudget, zodat de daarvoor geraamde ontvangsten vanaf 2015 structureel met € 53 miljoen zijn verlaagd. Om dezelfde reden zijn de uitgaven participatiebudget eveneens met dit bedrag en ook vanaf 2015 verlaagd. Daarmee is sprake van een budgetneutrale mutatie.

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket wordt de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee stappen verlaagd. In 2015 wordt de tegemoetkoming verlaagd van € 252 netto per jaar naar € 209 netto per jaar. De eerste verlaging heeft reeds in 2014 plaatsgevonden, van € 348 netto per jaar naar € 252 netto per jaar.

  • In 2015 worden de wachttijden voor het verhogen van de WAO-uitkering bij toegenomen arbeidsongeschiktheid van werkende WAO-ers meer geüniformeerd. Het gaat om situaties waarin er sprake is van samenloop van een WAO-uitkering met een ZW-uitkering of samenloop van een WAO-uitkering en recht op loondoorbetaling. Met de wijziging wordt de wachttijd in deze gevallen op 104 weken gesteld.

  • In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners in de loop van 2014 met concrete maatregelen komen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. Het verdiepingsonderzoek naar benutbare mogelijkheden binnen de groep WGA 80–100 kan sociale partners hierbij ondersteunen. Naar verwachting wordt dit onderzoek in het najaar van 2014 afgerond.

  • Het ligt in het voornemen van SZW om UWV met ingang van 2015 de beschikking te geven over één geïntegreerd taakstellend budget voor re-integratie WIA/WAO/ZW en Wajong. Voorheen waren dit afzonderlijke budgetten voor re-integratietrajecten en voor voorzieningen. Aanleiding hiertoe vormt de in het regeerakkoord vanaf 2014 opgelegde doelmatigheidskorting op de re-integratiemiddelen van UWV. Prioriteitstelling is daarbij onvermijdelijk. UWV is onder meer gevraagd om prioriteit te geven aan de mensen met een WIA- of ZW-uitkering die arbeidsmogelijkheden hebben.

Voor 2014 is de beleidsdoorlichting arbeidsongeschiktheid (met een focus op de WAO) toegezegd aan de Tweede Kamer. De verwachting is dat deze eind 2014 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

593

586

604

624

646

678

711

Uitgaven

593

586

604

624

646

678

711

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

593

586

604

624

646

678

711

Ongevallenverzekering

593

586

604

624

646

678

711

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

9.116.600

9.059.035

9.066.749

9.207.504

9.355.837

9.505.362

9.710.962

               

Inkomensoverdrachten

9.035.000

8.960.108

8.860.504

8.900.774

8.961.228

9.022.364

9.134.895

IVA

964.000

1.179.919

1.368.850

1.562.686

1.772.917

1.986.200

2.212.748

WGA

1.694.000

1.896.990

2.084.582

2.273.363

2.435.510

2.581.865

2.727.370

WGA eigen-risicodragers

287.000

330.678

363.748

395.416

423.262

449.281

475.657

WAO

5.872.000

5.360.398

4.878.619

4.521.477

4.197.147

3.886.408

3.612.149

WAZ

218.000

192.123

164.705

147.832

132.392

118.610

106.971

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

81.600

98.927

98.940

98.952

98.964

98.975

98.988

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

81.600

98.927

98.940

98.952

98.964

98.975

98.988

               

Nominaal

0

0

107.305

207.778

295.645

384.023

477.079

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000 personen, ultimo)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun ex-werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, maar wel het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2014 € 198,28, dat is € 4.312,59 bruto per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.234,44 bruto per maand. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte die ten minste 35% arbeidsongeschikt is met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De komende jaren stijgen de uitkeringslasten WIA inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 400 miljoen per jaar. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een relatief nieuwe regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WIA-uitkeringen langer doorlopen. De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.2. Door de verlagingen van de tegemoetkoming in 2014 en 2015 nemen de uitkeringslasten af.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-leeftijd. Derhalve zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die voor 1 januari 2004 de wachttijd voor de WAO hadden doorlopen of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt per 1 juli 2014 maximaal € 3.234,44 bruto per maand. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2015 29.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2015 met circa € 480 miljoen. In latere jaren gaat de daling van de uitkeringslasten minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer doorlopen als gevolg van de hogere AOW-leeftijd. Als gevolg van de uniformering van wachttijden in de WAO bij samenloop met de ZW/loondoorbetaling nemen de uitkeringslasten vanaf 2015 af. In 2015 gaat het om een afname van € 4 miljoen. Ook de verdere verlaging van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in 2015 zorgt voor lagere uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

IVA, WGA en WAO

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x1.000)

560

553

548

• waarvan IVA

51

61

69

• waarvan WGA

135

150

164

• waarvan WAO

373

343

315

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

7,9

8,2

8,2

   

Instroom in uitkeringen (x1.000)

38

39

39

• waarvan IVA

7,9

8,3

8,3

• waarvan WGA

29

30

30

• waarvan WAO

1,5

1,0

0,7

Instroomkans (%)

0,5

0,6

0,6

       

Uitstroom uit uitkeringen (x1.000)

47

45

44

• waarvan IVA

4,2

5,1

6,3

• waarvan WGA

8,5

8,6

9,3

• waarvan WAO

35

32

29

Doorstroom van WGA naar IVA (x1.000)

5,0

6,3

6,4

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,8

8,1

8,0

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo)

43

nvt

nvt

1

UWV, jaarverslag.

nvt: het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is bij de IVA, WGA en WAO ten opzichte van 2012 gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is toegenomen doordat het UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

De incassoratio is 20%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op personen met een IVA-, WGA- of WAO-uitkering vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 20% is geïncasseerd.

Tabel 3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

732

Kennis van de verplichtingen (%)

91

902

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,5

1,7

1,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

8,0

9,2

12

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

20

1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

UWV, jaarverslag.

4

UWV administratie.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2014 € 1.121,40 bruto per maand. Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen af de komende jaren, met name door het bereiken van de AOW-leeftijd van het zittend bestand. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WAZ-uitkeringen langer doorlopen. De verlaging van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in 2015 zorgt voor lagere uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1.000)

20

17

15

1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk en voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching). Het voornemen bestaat om het UWV vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend budget te laten beschikken voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Deze budgetten zijn samen met de re-integratiebudgetten Wajong opgenomen in tabel 4.4. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget is vrijwel constant en bedraagt jaarlijks bijna € 100 miljoen. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget heeft betrekking op de Wajong en wordt verantwoord in artikel 4 (zie tabel 4.1).

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de oude Wajong (tot 2010), de nieuwe Wajong (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Zij hebben om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief op een baan, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Voor de nieuwe Wajong (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. In de oude Wajong staat inkomensbescherming voorop.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde Wajong en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij18 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • De invoering van de Participatiewet19 heeft tot gevolg dat instroom in de Wajong vanaf 2015 alleen nog mogelijk is voor mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Mensen met een arbeidsbeperking en arbeidsvermogen kunnen bij de gemeenten terecht voor arbeidsondersteuning en eventueel voor een uitkering in het kader van de Participatiewet of voor een studietoelage. Daarnaast worden in de komende jaren de huidige Wajongers ingedeeld op het wel of niet hebben van arbeidsvermogen. De uitkering van de Wajongers met arbeidsvermogen wordt verlaagd vanaf 2018. Door de regering is tevens besloten de activering van de oude Wajongers te intensiveren. Hiervoor krijgt het UWV in de periode 2015 tot en met 2019 een bedrag van cumulatief € 95 miljoen.

  • In het sociaal akkoord is een banenafspraak gemaakt met als doel in de komende jaren 125.000 extra arbeidsbeperkten aan het werk te helpen. Tot de doelgroep behoren onder andere Wajongers. Jaarlijks wordt gemonitord of de afgesproken aantallen zijn gehaald. Als stok achter de deur wordt in het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten20 geregeld dat na overleg met sociale partners en gemeenten een quotum kan worden ingevoerd als de extra aantallen niet zijn gehaald. Zie ook beleidsartikel 2.

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket wordt de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee stappen verlaagd. In 2015 wordt de tegemoetkoming verlaagd van € 252 netto per jaar naar € 209 netto per jaar. De eerste verlaging heeft reeds in 2014 plaatsgevonden, van € 348 netto per jaar naar € 252 per jaar.

  • Het ligt in het voornemen van SZW om UWV met ingang van 2015 de beschikking te geven over één geïntegreerd taakstellend budget voor re-integratie WIA/WAO/ZW en Wajong. Voorheen waren dit afzonderlijke budgetten voor re-integratietrajecten en voor voorzieningen. Aanleiding hiertoe vormt de in het regeerakkoord vanaf 2014 opgelegde doelmatigheidskorting op de re-integratiemiddelen van UWV. Prioriteitstelling is daarbij onvermijdelijk. UWV is onder meer gevraagd om prioriteit te geven aan de mensen met een WIA- of ZW-uitkering die arbeidsmogelijkheden hebben.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

2.670.218

3.029.919

3.113.430

3.184.000

3.227.228

3.146.345

3.194.554

Uitgaven

2.670.218

3.029.919

3.113.430

3.184.000

3.227.228

3.146.345

3.194.554

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.543.218

2.902.507

2.961.225

3.021.094

3.074.531

3.014.345

3.083.151

Wajong

2.543.218

2.902.507

2.961.225

3.021.094

3.074.531

3.014.345

3.083.151

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

127.000

127.412

152.205

162.906

152.697

132.000

111.403

Re-integratie Wajong

127.000

127.412

152.205

162.906

152.697

132.000

111.403

               

Ontvangsten

13.775

12.273

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers op grond van de Wajong.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajong zijn ingestroomd en volledig arbeidsgehandicapt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2014 is de uitkering € 1.121,40 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is dit afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de nieuwe Wajong die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Mensen die instromen in de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De afgelopen jaren stegen de uitkeringslasten voor de Wajong jaarlijks fors. Dit was met name het gevolg van de instroom die elk jaar een stuk hoger lag dan de uitstroom. De verwachting is dat de instroom in 2015 aanzienlijk daalt in verband met de maatregelen uit de Participatiewet. De instroom zal immers alleen nog bestaan uit mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. De instroom en uitstroom zullen daardoor ongeveer aan elkaar gelijk zijn.

De verwachte uitgaven voor 2015 zijn nog wel hoger dan voor 2014. Dit heeft drie oorzaken:

  • Ten eerste zullen alle mensen die instromen een volledige uitkering ontvangen, aangezien zij niet kunnen werken. De groep mensen die uitstroomt zal daarentegen deels bestaan uit mensen die een gedeeltelijke uitkering of een nuluitkering ontvangen.

  • Ten tweede neemt de gemiddelde leeftijd van de Wajongers toe, waardoor het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt dat gebaseerd is op het minimumjeugdloon afneemt.

  • Ten derde zal een aantal mensen dat in 2014 op grond van de studieregeling nog een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon ontvangt, in 2015 een hogere uitkering ontvangen omdat ze niet meer studeren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Wajong totaal (ultimo, x 1.000 personen)1

239

250

250

• waarvan oude Wajong (tot 2010)

187

183

179

• waarvan nieuwe Wajong (2010 tot 2015)

52

67

66

o waarvan werkregeling (%)

71

72

73

o waarvan studieregeling (%)

20

16

13

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9

12

14

• waarvan Wajong2015

0

0

5

Instroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

18

17

6

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

6

6

6

       

Aandeel werkenden in de oude en nieuwe Wajong (%)2

23

23

24

1

UWV, jaarverslag.

2

Berekening UWV; dit is exclusief Wajong2015.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt doordat UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

De incassoratio is 21%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op Wajonggerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 21% is geïncasseerd.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

622

Kennis van de verplichtingen (%)

902

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,1

1,2

1,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,6

3,0

4,0

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

21

1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

UWV, jaarverslag.

4

UWV administratie.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten. Voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de nieuwe Wajong geldt een arbeidsplicht.

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de Wajong, WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten en voorzieningen. Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend budget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Het totaal van deze budgetten is opgenomen in tabel 4.4. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Ook is in tabel 4.4 een afzonderlijke reeks opgenomen voor de extra middelen voor activering binnen de oude Wajong die in het kader van de Participatiewet beschikbaar worden gesteld. Met het UWV vindt overleg plaats over de precieze toedeling van deze middelen naar programmamiddelen en uitvoeringskosten. Hierover zal nog besluitvorming plaatsvinden. Vooralsnog zijn deze middelen in deze tabel bij de programmamiddelen ondergebracht.

Tabel 4.4 Extracomptabel overzicht totaal re-integratiebudget (in mln euro)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Geïntegreerd taakstellend budget trajecten en voorzieningen

181

212

217

223

213

202

186

Middelen voor activering oude Wajong

0

0

20

25

25

15

10

REA-instituten

14

14

14

14

14

14

14

               

Totaal1

195

226

251

262

252

231

210

1

Het totaal is gelijk aan de som van de reeksen re-integratie in de tabellen 3.2 en 4.1.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2015 en 2016 lopen de uitgaven op omdat in de zesde nota van wijziging21 van de Participatiewet is vastgelegd extra middelen beschikbaar te stellen voor de activering van het zittend bestand oude Wajong. Verder heeft er een kasschuif plaatsgevonden van 2014 naar latere jaren om ongewenste schokken in het aantal re-integratietrajecten te voorkomen. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget neemt vanaf 2017 geleidelijk af (zie tabel 4.1). Dit is het gevolg van de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Een deel van het re-integratiebudget is in dat verband overgeheveld naar het gemeentelijke Participatiebudget, dat onderdeel wordt van het deelfonds sociaal domein.

5. Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het passend werkaanbod en inkomensverrekening wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

De werkloosheid is, ook onder ouderen, opgelopen. De kansen voor oudere werkzoekenden om aan het werk te komen zijn, ten opzichte van andere werkzoekenden, relatief ongunstig. Daarom is het van belang de arbeidsparticipatie van oudere werklozen voldoende te blijven ondersteunen. De aanpak om de arbeidsmarktpositie van ouderen te versterken, zoals toegelicht in de beleidsagenda, blijft daarom in 2015 van kracht.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Enkele onderdelen van de wet Werk en Zekerheid22 worden naar aanleiding van de begrotingsafspraken 2014 versneld ingevoerd. Dit brengt in 2015 de volgende belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein met zich mee:

  • Inkomensverrekening in de WW. Per 1 juli 2015 zal onder meer in de WW over worden gestapt van urenverrekening op inkomensverrekening. Dit betekent dat werken vanuit de WW-uitkering altijd loont.

  • Aanpassing passende arbeid. Eveneens vanaf 1 juli 2015 zal alle maatschappelijk geaccepteerde arbeid na 6 maanden WW-uitkering als passend gaan gelden. Daarnaast is bij de begrotingsafspraken 2014 opgenomen dat de handhaving op het besluit passende arbeid vanaf 1 januari 2015 wordt geïntensiveerd.

Om van-werk-naar-werk te bevorderen introduceert het kabinet in 2015 binnen de sectorplannen de brug-WW. Dit vergemakkelijkt baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van groeiberoepen en -sectoren. Deze extra ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor de betrokken werkgever. De invulling vindt plaats in overleg met sociale partners.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

15.705

26.796

41.859

45.301

48.396

57.297

67.130

Uitgaven

15.705

26.796

41.859

45.301

48.396

57.297

67.130

waarvan juridisch verplicht (%)

   

70%

       
               

Inkomensoverdrachten

15.205

21.296

26.359

29.801

43.396

57.297

67.130

IOW

14.959

21.146

26.209

29.651

43.246

57.147

66.980

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

46

150

150

150

150

150

150

Compensatieregeling musici en artiesten

200

0

0

0

0

0

0

               

Subsidies

500

5.500

15.500

15.500

5.000

0

0

               

Ontvangsten

0

627

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en uitkeringslasten Cessantiawet Caribisch Nederland.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

6.811.000

7.406.370

7.639.973

7.548.735

7.547.557

7.541.791

7.241.983

               

Inkomensoverdrachten

6.811.000

7.406.370

7.495.036

7.321.433

7.242.252

7.159.532

6.801.605

WW

6.811.000

7.406.370

7.495.036

7.321.433

7.242.252

7.159.532

6.801.605

               

Nominaal

0

0

144.937

227.302

305.305

382.259

440.378

               

Ontvangsten

353.000

397.000

428.428

433.321

437.946

442.619

447.342

UFO

353.000

397.000

420.085

420.085

420.085

420.085

420.085

Nominaal

0

0

8.343

13.236

17.861

22.534

27.257

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering. De regeling is toegankelijk voor oudere werklozen die werkloos zijn geworden vanaf 1 oktober 2006. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW te verlengen. In de wet Werk en Zekerheid is daartoe opgenomen dat oudere werklozen in aanmerking komen voor een IOW-uitkering als zij voor 1 januari 2020 werkloos zijn geworden. Daarna wordt de IOW geëvalueerd.

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. De regeling is toegankelijk als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering op of na 31 december 2007 is ontstaan. Ook voor deze groep is de toegang tot de IOW verlengd.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2014 € 1.046,64 bruto per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW nemen vanaf 2014 toe vanwege de eerder genoemde verlenging van deze voorziening. Verder stijgen de uitgaven in 2015 vanwege de stijging van de AOW-leeftijd en de stijging van de WW-uitstroom van 60-plussers bij het bereiken van de maximale WW-duur.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,3

2,0

2,5

1

UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Cessantiawet (x 1.000 personen, toegekende uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN.

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden, afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld maximaal 10 maanden recht op een WW-uitkering. De wet Werk en Zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van het recht op WW-uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Deze maatregelen treden echter pas per 1 januari 2016 in werking. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden krijgt men 75% van het laatstverdiende loon, daarna 70%. De hoogte is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2014 maximaal € 3.234,44 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.018,81.

Budgettaire ontwikkelingen

Na een lichte stijging in 2014 zal de werkloosheid in 2015 naar verwachting dalen. Dit leidt tot een afname van het WW-volume, hoewel het effect in 2015 nog gering zal zijn. Het volume-effect wordt naar verwachting gecompenseerd door een eenmalige stijging in de gemiddelde jaaruitkering, waardoor de uitkeringslasten per saldo toenemen ten opzichte van het jaar ervoor. De effecten van de wet Werk en Zekerheid groeien vanaf 2016 geleidelijk in. Zoals bij de beleidswijzigingen toegelicht is invoering op enkele onderdelen versneld. Dit heeft in 2015 naar verwachting al een licht neerwaarts effect op de uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het WW-volume in tabel 5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 5.5 ook het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan via de onderste twee indicatoren in de tabel worden verklaard uit de totale WW-instroom en de WW-uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

335

373

371

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

438

446

440

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

613

615

614

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

516

607

620

1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is in 2013 ten opzichte van 2012 toegenomen. Het totale benadelingbedrag is in sterkere mate gestegen. In 2013 zijn meer overtredingen afgedaan met gemiddeld een hoger schadebedrag per overtreding.

De incassoratio is 33%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op WW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 33% is geïncasseerd.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

782

Kennis van de verplichtingen (%)

933

982

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

30

29

31

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

45

35

42

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

33

1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

UWV, jaarverslag.

4

UWV administratie.

B. Subsidies

Het kabinet heeft in 2013 middelen beschikbaar gesteld aan UWV voor de aanpak van de werkloosheid onder ouderen op basis van het Actieplan 55-plus werkt. Het plan bevat als maatregelen het organiseren van netwerkbijeenkomsten en inspiratiedagen voor werkloze ouderen. Voorts is een subsidieregeling in het leven geroepen waarmee 55-plussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. De doelgroep voor deze aanpak en de bijbehorende subsidieregeling is in 2014 uitgebreid naar 50-plussers23. Gedurende de jaren 2013–2017 is € 42 miljoen beschikbaar voor de subsidieregeling. In totaal is in deze periode voor het Actieplan € 101 miljoen beschikbaar, inclusief uitvoeringskosten.

C. Ontvangsten

Begrotingsgefinancierd: in 2014 zijn restituties ontvangen betreffende verrekeningen inzake in 2013 betaalde rijksvergoedingen voor het Actieplan 55-plus werkt en de compensatieregeling musici en artiesten. Premiegefinancierd: de overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt daarvoor de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever. Deze lasten staan als ontvangsten op dit artikel van de begroting. De ontvangsten Ufo stijgen naar verwachting ten opzichte van 2014 met € 23 miljoen als gevolg van taakstellingen bij de overheid.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het kabinet heeft aangekondigd een regeling te treffen voor overdracht van bevallingsverlof en -uitkering aan de partner ingeval van sterfte van de moeder tijdens de periode van het bevallingsverlof. Voor zelfstandigen wordt een vergelijkbare regeling getroffen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

6.171

7.246

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

Uitgaven

6.171

7.246

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

6.171

7.246

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

TAS

3.700

4.800

4.225

4.225

4.225

4.225

4.225

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

2.471

2.446

2.518

2.605

2.695

2.829

2.967

               

Ontvangsten

301

836

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

2.701.333

2.685.218

2.647.413

2.671.947

2.696.820

2.729.171

2.756.938

               

Inkomensoverdrachten

2.701.333

2.685.218

2.595.946

2.590.438

2.586.962

2.590.376

2.589.123

ZW

1.570.000

1.516.416

1.416.373

1.405.733

1.397.124

1.395.406

1.394.153

ZW eigen-risicodragers

42.562

54.307

0

0

0

0

0

WAZO

1.088.771

1.114.495

1.179.573

1.184.705

1.189.838

1.194.970

1.194.970

               

Nominaal

0

0

51.467

81.509

109.858

138.795

167.815

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom meestal erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 19.201.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2014 € 19.201. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege de uitbreiding van de TAS met asbestose nemen de uitkeringslasten toe. Er worden enkele tientallen extra aanvragen per jaar verwacht. In het eerste jaar van de aangepaste regeling, 2014, wordt een piek van het aantal aanvragen verwacht. Dit komt doordat al eerder met asbestose gediagnosticeerde werknemers ook een TAS-aanvraag kunnen doen. Asbestose is namelijk niet per definitie op korte termijn dodelijk zoals dit bij maligne mesothelioom wel het geval is.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,3

0,5

0,4

• toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,3

0,4

0,4

• toekenning i.v.m. asbesthose

0,1

0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,2

0,2

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen maligne mesothelioom (%)

84

84

84

1

SVB, jaarverslag.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de ZV wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de ZV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Ziekteverzekering (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten die zij veroorzaken.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden. De werkgever hoeft dan niet het loon door te betalen, maar de betreffende persoon ontvangt een ZW-uitkering (no-riskpolis).

Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2014 gemaximeerd op € 198,28 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.018,81 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.312,59 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De ZW-uitkeringslasten van de bij het UWV-verzekerde populatie nemen in 2015 af vanwege een daling van het uitkeringsvolume bij uitzendkrachten en personen met een contract dat afloopt tijdens ziekte. Deze daling komt door een stijging van het aantal eigenrisicodragers onder werkgevers van deze vangnetgroepen. Daarnaast dalen de ZW-uitkeringslasten als gevolg van maatregelen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, zoals de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid na afloop van het eerste ziektejaar.

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers worden per 2015 niet meer in de SZW-begroting opgenomen en zijn daarom per 2015 op nul gesteld. De uitvoering van de Ziektewet, zowel het betalen van de uitkering als de beheersing van de ziektelasten, ligt bij eigenrisicodragers grotendeels in handen van de werkgevers. Het UWV heeft hierin een beperkte rol. Dit betekent ook dat over deze groep geen gegevens uit een centrale administratie van ziektewetlasten beschikbaar zijn. Voorheen werd voor de ziektewetlasten eigenrisicodragers daarom een schatting gemaakt. Deze is echter nu met te veel onzekerheid omgeven, omdat het aantal werkgevers dat voor het eigenrisicodragerschap kiest steeds groter wordt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume ZW (gemiddeld, x 1.000 uitkeringen)2

96

90

84

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

211

nvt

nvt

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

269

nvt

nvt

1

UWV, jaarverslag.

2

Dit betreft alleen de ZW-gerechtigden. Zie voor het percentage ziekteverzuim in Nederland tabel 1.2.

nvt: in- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is gestegen. In 2013 zijn er meer overtredingen afgedaan met een relatief hoog schadebedrag per overtreding.

De incassoratio is 29%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op ZW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 29% is geïncasseerd.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

Kennis van de verplichtingen (%)

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,4

1,6

1,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,3

2,4

4,0

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

29

1

De preventiecijfers van de ZW zijn niet eerder gemeten. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

UWV, jaarverslag.

3

UWV administratie.

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). De WAZO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2014 gelijk aan € 4.312,59 bruto per maand. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (€ 1.495,20 bruto per maand).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de WAZO laten een stijging zien. De stijging hangt samen met de CBS-prognose dat het aantal geboorten de komende jaren toeneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000)

142

139

143

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000)

133

130

134

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000)

8,8

9,1

9,1

1

UWV, jaarverslag.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • De harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen. Het kabinet wil dat kinderopvang en peuterspeelzalen gelijkgeschakeld worden. In het kader hiervan worden de verschillen in kwaliteitseisen in 2015 al op een aantal punten weggenomen. Per 1 januari 2015 geldt voor horizontale peutergroepen met tweejarigen, in zowel kinderopvang als peuterspeelzaal, een ratio van 1 beroepskracht op 8 kinderen. Per 1 juli 2015 wordt het vierogenprincipe ook van toepassing op peuterspeelzaalwerk en tevens moeten beide voorzieningen vanaf 1 juli 2015 in het pedagogisch beleidsplan ondermeer aandacht besteden aan de wijze waarop ontwikkelingsgericht wordt gewerkt met kinderen. In de kinderopvang is dat nu nog niet verplicht. De overige verschillen tussen de bestaande kwaliteitskaders worden weggenomen bij de totale herijking van de kwaliteitskaders in 2017. Dit betekent dat vanaf 2017 één nieuw kwaliteitskader zal gelden voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk 24.

  • In 2015 en 2016 wordt tijdelijk de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag verlengd van drie naar zes maanden. Dit betekent dat ouders gedurende de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit biedt ouders langer de mogelijkheid om gebruik te maken van kinderopvang tijdens het zoeken naar een nieuwe baan en draagt bij aan de stabiliteit in de kinderopvangsector.

Voor 2015 is de beleidsdoorlichting en wetsevaluatie Kinderopvang toegezegd aan de Tweede Kamer. De verwachting is dat deze in de tweede helft van 2015 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

2.327.501

2.313.286

2.408.446

2.445.825

2.499.102

2.566.716

2.635.254

Uitgaven

2.331.576

2.310.286

2.408.446

2.445.825

2.499.102

2.566.716

2.635.254

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.321.822

2.294.754

2.386.182

2.431.790

2.480.767

2.552.681

2.620.419

Kinderopvangtoeslag

2.321.822

2.294.754

2.386.182

2.431.790

2.480.767

2.552.681

2.620.419

               

Subsidies

1.864

4.894

10.578

6.826

11.859

7.559

7.559

Kinderopvang

1.864

4.894

10.578

6.826

11.859

7.559

7.559

               

Opdrachten

7.890

5.196

3.477

721

2.467

2.467

7.276

               

Bijdrage aan agentschappen

0

5.442

8.209

6.488

4.009

4.009

0

DUO

0

5.442

5.950

5.950

3.650

3.650

0

Inspectie van het onderwijs

0

0

359

359

359

359

0

Centraal informatiepunt beroepen gezondheidszorg

0

0

1.900

179

0

0

0

               

Ontvangsten

1.486.635

1.541.844

1.408.866

1.419.568

1.393.933

1.399.137

1.406.458

Ontvangsten algemeen

415.375

454.000

317.153

327.855

302.220

307.424

314.745

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.071.260

1.087.844

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 19% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op toezicht en handhaving en de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 33% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor onderzoek, gegevenslevering en projecten.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het beheer en de ontwikkeling van registers, de uitvoering van subsidieopdrachten en het toerusten van vertrouwensinspecteurs.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en derhalve geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. DUO is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KOT in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan kinderopvangtoeslag stijgen in 2015. Dit wordt voornamelijk verklaard door een geraamde autonome toename van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang en door een daling in de werkloosheid. Daarnaast leidt de tijdelijke verlenging van de werkloosheidstermijn in de KOT tot een lichte stijging van de uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 7.2 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

4262

421

436

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

1622

152

157

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

6382

644

667

       

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag

432

44

46

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag

212

22

23

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% WML

0,91

0,94

0,96

1 1/2 x modaal

2,12

2,11

2,16

3 x modaal

5,24

5,25

5,36

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% WML

0,46

0,48

0,49

1 1/2 x modaal

0,79

0,82

0,84

3 x modaal

1,45

1,50

1,53

1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

2

Gegevens over de kinderopvangtoeslag voor 2013 hebben als peildatum juli 2014. Als gevolg van mutaties met terugwerkende kracht zijn deze gewijzigd ten opzichte van het SZW-jaarverslag 2013.

3

Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang1
 

2013

2014

2015

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,46

6,70

6,84

Buitenschoolse opvang

6,02

6,25

6,38

Gastouderopvang

5,17

5,37

5,48

       

Aandeel bijdragen sectoren (in %)2:

     

Overheid

26%

27%

30%

Werkgevers

34%

36%

33%

Ouders

40%

37%

37%

1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

2

Vanaf begroting 2015 wordt het aandeel bijdragen sectoren op een andere wijze gepresenteerd. Voor het jaar 2013 zijn de cijfers ook aangepast. Het aandeel bijdragen sectoren heeft alleen betrekking op de kosten van kinderopvang tot de maximum uurprijs.

Vanaf de begroting 2015 wordt het aandeel bijdragen sectoren op een andere wijze gepresenteerd. In voorgaande jaren werd voor het werkgeversaandeel alleen gekeken naar de kosten van kinderopvang voor werknemers. De totale kosten van kinderopvang bevatten echter ook kosten voor zelfstandigen en doelgroepouders. Door de procentuele verdeling van de bijdragen wel op te tellen tot 100% ontstond een rekenkundige onzuiverheid. Onder andere naar aanleiding van het verantwoordingsonderzoek SZW 2013 van de Algemene Rekenkamer is besloten de percentages op een andere wijze te presenteren25. Het aandeel van werkgevers wordt voortaan berekend over de totale kosten. Als gevolg van de aanpassing neemt het aandeel voor het Rijk toe en het aandeel van werkgevers af. De omvang van de werkgeversbijdrage en de uitgaven aan kinderopvangtoeslag wijzigen echter niet door deze aanpassing. Het aandeel van ouders is onveranderd, dit is afgeleid van het gemiddelde toeslagpercentage.

B. Subsidies

Voor 2015 is er € 10,6 miljoen beschikbaar voor subsidies en dit betreft onder andere uitgaven aan:

  • De bevordering van de kwaliteit van kinderopvang door middel van een subsidie van circa € 5,9 miljoen voor de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang, uitgevoerd door het Agentschap SZW en een bijdrage aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang.

  • Toezicht en handhaving door middel van een subsidie van circa € 1,5 miljoen voor Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (PGVN) voor de uniformering van het landelijk toezicht op de kinderopvang dat door de gemeentelijke GGD-en wordt uitgevoerd en een bijdrage aan een project voor gastouderopvang uitgevoerd door PGVN in samenwerking met de VNG;

  • Een bijdrage aan het Ministerie van OCW voor het Landelijk Steunpunt Brede Scholen, ten behoeve van het versterken van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang.

C. Opdrachten

Voor 2015 is er € 3,5 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven aan de Kamer van Koophandel voor gegevenslevering in het kader van continue screening, onderzoeken, een bijdrage aan het Ministerie van OCW voor de financiering van de Brede School op Bonaire en het project «een betere basis voor peuters».

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2015 wordt er € 8,2 miljoen uitgegeven aan bijdragen voor agentschappen en dit betreft onder andere:

  • een bijdrage van circa € 6 miljoen aan de DUO: hiervan is circa € 5,3 miljoen bestemd voor de ontwikkeling en het beheer van het LRKP en de uitvoering van KOT in het buitenland;

  • een vaste bijdrage van circa € 0,4 miljoen voor de Inspectie van het Onderwijs voor de toerusting van de vertrouwensinspecteurs.

  • een bijdrage van circa € 1,9 miljoen voor het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg voor ICT-voorbereiding en -ontwikkeling in het kader van continue screening;

Daarnaast staan op artikel 38 de uitvoeringskosten voor het Agentschap SZW vermeld waarvan van circa € 1,4 miljoen bestemd is voor de uitvoering van de subsidieregeling Versterking Taal- en interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang.

De bijdrage aan Justis van € 0,3 miljoen is, nadat deze in de begroting van 2014 was opgenomen, reeds per 2014 komen te vervallen.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. Ten opzichte van 2014 dalen de ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) in 2015. Dit wordt verklaard door de daling in het gebruik in 2012 en 2013. Dit werkt met vertraging door in de ontvangsten. Daarnaast dalen de ontvangsten doordat de Belastingdienst aan de voorkant een betere controle op oneigenlijk gebruik uitvoert. De ontvangsten werkgeversbijdrage stijgen vanaf 2015 licht. Dit wordt veroorzaakt door een stijging van de premiegrondslag.

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij26 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • MKOB

    Per 1 januari 2015 wordt de uitkering op grond van de Wet MKOB beëindigd.

  • Huishoudentoeslag

    Als onderdeel van het zes miljard pakket is vorig jaar besloten tot invoering van de huishoudentoeslag. De doelstellingen die daarmee werden nagestreefd waren het bereiken van een vereenvoudiging en het fraudebestendiger maken van het toeslagenstelsel, het beter richten van de inkomensondersteuning voor ouderen en het realiseren van een bezuiniging van € 1,3 miljard. Het kabinet heeft geconcludeerd dat invoering van de huishoudentoeslag, zoals dat was beoogd, niet mogelijk is. Het voornemen was om in de huishoudentoeslag de huidige zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en een nieuwe ouderencomponent te integreren tot één toeslag per huishouden met één uniform afbouwpercentage. Bij de uitwerking is gebleken dat de huishoudentoeslag juridisch opgedeeld zou moeten worden in componenten (kind, zorg, ouderen en huur), om te voorkomen dat de export toe zou nemen. Deze vereiste vormgeving blijkt voor de Belastingdienst zo complex, dat dit tot een onverantwoorde stijging van de continuïteitsrisico's ten aanzien van de belastingheffing en toeslagen leidt. Het kabinet heeft daarom gekozen voor een alternatieve invulling van de ingeboekte structurele bezuiniging (zie hiervoor de box aan het slot van het verdiepingshoofdstuk) en verkent tevens de opties om het bestaande toeslagenstelsel te hervormen.

  • Instroom partnertoeslag AOW beëindigd

    Tot 1 januari 2015 kunnen AOW-gerechtigden een toeslag krijgen voor een partner die nog niet AOW-gerechtigd is. Per 1 januari 2015 kunnen er geen nieuwe rechten ontstaan op partnertoeslag en wordt de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom27.

  • Voorschotregeling AOW

    De voorschotregeling AOW vervalt per 1 januari 2015. Deze regeling is niet langer nodig nu de overbruggingsregeling (OBR) in werking is getreden.

  • Vervallen aanvulling alleenstaande ouders

    Één van de maatregelen uit de Wet hervorming kindregelingen28 is het vervangen van de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in de AOW en de OBR (en andere minimumregelingen) door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB) vanaf 1 januari 2015.

  • Kostendelersnorm AOW

    De ingangsdatum voor de kostendelersnorm in de AOW is verschoven naar 1 juli 2016. Het kabinet zal de komende tijd benutten om samen met onder andere SCP, gemeenten en Mezzo te bezien hoe arrangementen rond mantelzorg verdere ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg. De resultaten van dit onderzoek worden vóór de thans beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2016 aan de Tweede Kamer voorgelegd. De inwerkingtreding van de kostendelersnorm in de AOW zal in het voorjaar van 2016 in een separaat inwerkingtredingsbesluit worden vastgesteld. Het kabinet zal eerst met het parlement debatteren over de resultaten van het onderzoek.

  • Inkomensondersteuning AOW

    Per 1 januari 2015 wordt een inkomensondersteuning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW: de inkomensondersteuning wordt gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Daarnaast zijn er beleidsontwikkelingen in het kader van de discussie over de toekomstbestendigheid van het Nederlandse pensioenstelsel.

  • De verbetering van het financieel toetsingkader. Dit voorstel is in de zomer van 2014 aan de Tweede Kamer gepresenteerd29. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2015. Om pensioenfondsen voldoende voorbereidingstijd te geven is voorzien in overgangsrecht, waarin wordt bepaald dat pensioenfondsen in het eerste jaar drie maanden extra tijd krijgen voor het indienen van een herstelplan als er sprake is van een dekkingstekort.

  • De verbetering van de communicatievoorschriften. Pensioenuitvoerders worden verplicht de deelnemer eerlijk en realistisch te informeren over hun pensioen en de risico’s die verbonden zijn aan het pensioen. Dit wetsvoorstel wordt in het najaar van 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2015.

  • Een wetsvoorstel om een pensioenregeling voor zelfstandigen te faciliteren. Zelfstandigen zijn zelf verantwoordelijk voor hun pensioenvoorziening en bouwen vaak geen of weinig pensioen op. Inwerkingtreding is voorzien in 2015.

  • Het wetsvoorstel introductie van het algemeen pensioenfonds. Doel van het wetsontwerp is het verbeteren van de keuzemogelijkheden voor werkgevers en werknemers om een kwalitatief hoogstaande en veilige pensioenuitvoering tegen een scherpe prijs te realiseren. Naar verwachting treedt de wet begin 2015 in werking.

  • In 2014 is onderzoek verricht naar de overgang van opbouw naar uitkeringsfase (de pensioenknip). Het onderzoeksrapport «Optimalisering overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaalovereenkomsten» is 15 juli 2014 bij de Tweede Kamer aangeboden. De resultaten worden bezien in relatie tot het onderzoek om het collectief delen van risico’s binnen bestaande premieovereenkomsten mogelijk te maken. In een brief naar de Tweede Kamer, die naar verwachting in september aan de Kamer zal worden gestuurd, over de hoofdlijnen van de mogelijke vormgeving van risicodragende pensioenuitkeringen in beschikbare premieregelingen met collectieve risicodeling zal tevens een nadere appreciatie worden gegeven van de uitkomsten van het onderzoeksrapport.

  • In maart 2015 wordt een hoofdlijnennotitie aan de Tweede Kamer toegezonden waarin de uitkomsten van een nationale dialoog over de toekomst van het pensioenstelsel, alsook het SER-advies dat in december 2014 wordt verwacht, zijn opgenomen.

  • Beleidsdoorlichting pensioenbeleid: Op 20 december 2013 is de beleidsdoorlichting pensioenbeleid behorend bij artikel 8 van de SZW-begroting toegezonden aan de Tweede Kamer30. Naast een terugblik op het gevoerde beleid, bevat deze een beschrijving van maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de inrichting van ons pensioenstelsel, zoals veranderende arbeidspatronen en een groeiende behoefte aan keuzevrijheid. Bij de aanbieding van de beleidsdoorlichting is aangekondigd deze thema’s te betrekken bij de aangekondigde stelseldiscussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het pensioenstelsel.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

1.262.819

1.016.439

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

Uitgaven

1.262.819

1.016.439

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.262.536

1.015.939

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

MKOB1

1.213.849

985.829

0

0

0

0

0

Overbruggingsregeling

32.500

15.344

16.601

20.573

16.361

11.058

6.897

AOV incl. tegemoetkoming

15.537

14.714

15.289

15.059

15.626

15.391

15.929

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomens-

650

52

0

0

0

0

0

begrip AOW/Anw

             
               

Opdrachten

283

500

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

32.211

0

0

0

0

0

1

Inclusief Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten OBR en AOV.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

32.719.000

34.016.642

35.778.265

36.442.835

36.814.206

37.304.953

37.777.650

               

Inkomensoverdrachten

32.719.000

34.016.642

35.465.812

35.550.439

35.453.030

35.467.128

35.454.500

AOW

32.719.000

34.016.642

34.555.530

34.628.320

34.518.466

34.520.126

34.499.542

Inkomensondersteuning AOW

0

0

910.282

922.119

934.564

947.002

954.958

Nominaal

0

0

312.453

892.396

1.361.176

1.837.825

2.323.150

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer compensatie te bieden. In het najaar 2013 is daarnaast de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 juni 2011. Per 1 januari 2015 worden beide regelingen afgeschaft.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers MKOB1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume MKOB2 (jaargemiddelde, x 1.000 personen)

2.947

3.265

1

SVB, jaarverslag.

2

Inclusief volume Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

A2. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2019. De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt maximaal 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden en 300% van het wettelijk minimumloon voor paren. Dit is in de tweede helft van 2014 gelijk aan een bruto bedrag van € 2.990,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.485,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt € 21.139 per persoon (2014). Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de pensioengerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR vooraf ging.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege het grote verschil tussen de realisatiecijfers en de raming is, op basis van nieuwe realisatiecijfers van de SVB over de periode tot en met juni 2014, de raming van de uitkeringslasten aangepast. Omdat zowel het gebruik als de gemiddelde uitkeringshoogte lager zijn dan verwacht, zijn zowel het aantal gerechtigden als de gemiddelde uitkeringshoogte naar beneden bijgesteld. Als gevolg hiervan komen de geraamde uitkeringslasten gedurende de periode 2014–2019 circa 75% lager uit dan in de begroting 2014.

Beleidsrelevante kerncijfers

In 2013 bedroeg de instroom minder dan 7.000 personen. Dit is slechts 20% van de aanvankelijk verwachte instroom van 35.800 personen. Ook gedurende de eerste zes maanden van 2014 bleek het gebruik veel lager dan eerder verondersteld. Op basis daarvan is het verwachte gebruik vanaf 2014 naar beneden bijgesteld.

Tabel 8.4 Kerncijfers OBR1
 

Realisatie

2013

Raming

20142

Raming

2015

Instroom OBR (x 1.000 personen)

6,7

8,0

10,2

1

SVB, jaarverslag.

2

Aangezien aanvragen die betrekking hebben op 2013 met terugwerkende kracht kunnen worden aangevraagd, heeft een deel van de instroom in 2014 (circa 1.000 van de 8.000 personen) betrekking op 2013.

A3. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Het grillige verloop van de uitgaven wordt verklaard door de verhoging van de AOV-leeftijd. Met ingang van 2013 is de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd van 60 naar 62 jaar. Tot 2021 zal deze stapsgewijs verder worden verhoogd naar 65 jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.5 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,0

3,9

4,1

1

SZW unit RCN.

A4. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2015 15 jaar en drie maanden) en de AOW-leeftijd (in 2015 65 jaar en drie maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2015 zal de AOW-leeftijd 65 jaar en drie maanden bedragen. Na 2015 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd door. Vanaf 2016 is een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd afgesproken van drie maanden per jaar in de periode 2016–2018 en vier maanden per jaar in de periode 2019–2021.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. Per 1 januari 2015 wordt de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom. Jaarlijks wordt de bekendheid met de afschaffing van de partnertoeslag gemeten. Onder de bevolking was de bekendheid in 2014 45%, in 2013 was dit 21%. De bekendheid onder mensen die als eerste geconfronteerd worden met de afschaffing (mensen tussen de 56 en 62 jaar met een jongere partner) is ruim 67%.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.6 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend1

€ 737,76

Alleenstaande

€ 1.079,83

1

Indien beide partners AOW-gerechtigd zijn ontvangen zij beiden € 737,76.

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, zal een lagere uitkering krijgen: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing neemt het AOW-volume de komende jaren toe. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013 en de versnelling van deze verhoging vanaf 2016 wordt de toename enigszins afgevlakt. De uitkeringslasten AOW stijgen tot 2016 als gevolg van de toename van het volume. Vanaf 2017 dalen de uitkeringslasten doordat er vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe instroom in de AOW-partnertoeslag mogelijk is (waardoor het aantal personen met partnertoeslag vanaf 2015 snel afneemt) en doordat de stijging van het volume afvlakt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.172

3.252

3.325

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal)

19

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

47

47

1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De afname van het aantal geconstateerde overtredingen is het gevolg van het gebruik maken van de beschikbare gegevens door onder meer het koppelen van bestanden. Het aantal fraudegevallen door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht voor het doorgeven van inkomen neemt hierdoor af. De incassoratio is 39%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op AOW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 39% is geïncasseerd.

Tabel 8.8 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

442

Kennis van de verplichtingen (%)

852

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,7

3,5

1,3

Totaal benadelingbedrag (x € mln)

12

12

5,6

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

39

1

Cijfers 2013 niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

SVB, jaarverslag.

A5. Inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 wordt een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de inkomensondersteuning AOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt € 25,12 bruto per maand (prijspeil 2014). De inkomensondersteuning AOW wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten inkomensondersteuning AOW bedragen € 910 miljoen in 2015 en stijgen tot € 955 miljoen in 2019. Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing stijgt het aantal mensen dat in aanmerking komt voor inkomensondersteuning AOW.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.9 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume inkomensondersteuning AOW (jaargemiddelde, x 1.000 personen)

3.325

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen. Het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad van minder dan 130% is vrijwel constant. De lichte daling is voor een deel toe te schrijven aan de afname van het aantal pensioenfondsen.

Tabel 8.10 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Totaal aantal pensioenfondsen2

324

305

281

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad <130%

311

290

263

Aantal bij deze fondsen betrokken aantal deelnemers (x 1.000)

5.481

5.421

5.266

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.836

2.992

2.897

1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij31 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Vervallen aanvulling alleenstaande ouders

    Één van de maatregelen uit de Wet hervorming kindregelingen32 is het vervangen van de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in de Anw (en andere minimumregelingen) door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB) vanaf 1 januari 2015.

  • Kostendelersnorm in de Anw (Wet maatregelen WWB)33

    Vanaf 1 juli 2015 zal voor personen in de Anw die samenwonen met één of meer volwassenen de kostendelersnorm gaan gelden. Dit houdt in dat de uitkeringsnorm van 70% van het minimumloon stapsgewijs wordt verlaagd naar 50% per 1 januari 2019. In 2015 bedraagt de verlaging 2%. Studerende kinderen worden niet aangemerkt als lid van het meerpersoonshuishouden en daarnaast worden conform het aangenomen amendement Heerma34 jongeren tot 21 jaar uitgezonderd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

814

805

829

858

887

931

977

Uitgaven

814

805

829

858

887

931

977

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

814

805

829

858

887

931

977

AWW (Caribisch Nederland)

814

805

829

858

887

931

977

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

724.640

558.449

474.997

450.144

438.857

426.069

416.128

               

Inkomensoverdrachten

724.640

558.449

470.327

442.201

428.713

415.320

405.270

Anw

711.461

549.113

462.081

434.306

421.035

407.885

398.005

Tegemoetkoming Anw

13.179

9.336

8.246

7.895

7.678

7.435

7.265

               

Nominaal

0

0

4.670

7.943

10.144

10.749

10.858

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van de uitgaven van de AWW wordt verklaard door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de AWW langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • vóór 1950 geboren is, of;

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus eenderde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag

Nabestaandenuitkering

€ 1.131,76

Nabestaandenuitkering met kind(eren)

€ 1.410,391

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 362,16

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 543,24

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

€ 724,33

Tegemoetkoming Anw

€ 16,50

1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders, deze wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Anw dalen voornamelijk omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Deze groep is volledig uitgestroomd op 1 april 2015. Ook de groep mensen die bij inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, stroomt de komende jaren grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

De aanvulling van 20% van het minimumloon voor nabestaanden met kind wordt vervangen door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB). Hierdoor dalen de uitkeringslasten Anw in 2015 met € 27 miljoen en structureel met € 25 miljoen. De stapsgewijze invoering van de kostendelersnorm in de Anw zorgt voor een oplopende besparing tot € 7 miljoen structureel.

De uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het aantal Anw-gerechtigden en laten daarom eveneens een dalende lijn zien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal Anw-uitkeringen daalt. Vanaf 1 april 2013 voor nieuwe gevallen, en vanaf 1 oktober 2013 voor bestaande gevallen is de afzonderlijke halfwezenuitkering afgeschaft. De halfwezenuitkering is geïntegreerd met de nabestaandenuitkering. Daarnaast stroomt de laatste groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is en daar hun recht op Anw aan ontleent, in 2015 uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren)

54

38

33

Volume Anw (x 1.000 personen)

65

47

42

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht voor 1 juli 1996

13

13

11

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

0,1

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

13

13

11

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht na 1 juli 1996

40

24

21

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

8,4

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

21

24

21

• waarvan alleen halfwezenuitkering

11

0

0

       

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,4

1,4

1,4

1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De afname van het aantal geconstateerde overtredingen is het gevolg van het gebruik maken van de beschikbare gegevens door onder meer het koppelen van bestanden. Het aantal fraudegevallen door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht voor het doorgeven van inkomen neemt hierdoor af. De incassoratio is 21%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op Anw-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 21% is geïncasseerd.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

612

Kennis van de verplichtingen (%)

952

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,6

0,5

0,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,2

4,1

1,9

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

21

1

Cijfers 2013 niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

SVB, jaarverslag.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen tot 2015 extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en daar bovenop, het TOG-kopje. Vanaf 2015 wordt de TOG geïntegreerd in de AKW.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de TOG;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW en de TOG door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn het gevolg van de Wet hervorming kindregelingen35. Op 1 januari 2015 treden verschillende onderdelen van deze wet in werking.

  • AKW: de kinderbijslag wordt gedurende het gehele jaar 2015 niet geïndexeerd. Daarnaast worden de voorwaarden voor het verkrijgen van dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen aangescherpt;

  • WKB: er komt een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget ter vervanging van de 20% minimumloonaanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen. De afbouwgrens van de WKB wordt verlaagd naar circa € 19.600. Het eerste en tweede kindbedrag word verhoogd met respectievelijk € 15 en € 255. Verder wordt het leeftijdsafhankelijke kopje op het kindgebonden budget voor 16- en 17-jarigen vanaf augustus 2015 verhoogd met € 116 in verband met het overhevelen van de WTOS 17-;

  • TOG: de TOG en het TOG-kopje worden geïntegreerd in de kinderbijslag. Vanaf 2015 krijgen ook alleenstaande ouders recht op de extra tegemoetkoming in de AKW (het voormalige TOG-kopje), mits zij aan de voorwaarden voldoen.

Naast de Wet hervorming kindregelingen is besloten tot het verhogen van de alleenstaande ouderkop naar € 3.050 en het verlagen van het WKB-afbouwpercentage naar 6,75%, allebei per 1 januari 2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

4.335.531

4.501.508

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

Uitgaven

4.335.531

4.501.508

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

waarvan juridisch verplicht (%)

 

100%

               

Inkomensoverdrachten

4.335.531

4.501.508

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

AKW

3.236.910

3.198.846

3.215.604

3.209.194

3.188.871

3.167.941

3.144.873

WKB

1.071.121

1.276.744

2.164.612

2.139.773

2.119.107

2.118.763

2.118.729

TOG

23.000

21.858

5.464

0

0

0

0

TOG-kopje

4.500

4.060

4.042

0

0

0

0

               

Ontvangsten

185.843

240.813

237.589

241.563

242.870

241.600

240.568

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, WKB, TOG en TOG-kopje.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden normaal gesproken op 1 januari en 1 juli aangepast met hetzelfde percentage als de mutatie van de consumentenprijsindex. De kinderbijslagbedragen zijn echter de laatste jaren niet geïndexeerd en zullen ook in 2015 niet geïndexeerd worden.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2014

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Budgettaire ontwikkelingen

De kinderbijslag wordt in 2015 niet geïndexeerd. De integratie van de TOG en het TOG-kopje in de (dubbele) kinderbijslag zorgt in 2015 voor een stijging van het budgettair beslag van de kinderbijslag en het aantal telkinderen. Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal (werkelijke) kinderen met recht op kinderbijslag in de komende jaren verder af. Het totale budgettair beslag van de kinderbijslag daalt hierdoor na 2015 licht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal gezinnen AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

1.929

1.916

1.907

Aantal telkinderen2 AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

3.436

3.416

3.424

1

SVB, kwartaalbericht.

2

Aantal keer kinderbijslag dat wordt uitbetaald. Kinderen met dubbele kinderbijslag tellen twee keer mee.

Handhaving

De afname van het aantal geconstateerde overtredingen is het gevolg van het gebruik maken van de beschikbare gegevens door onder meer het koppelen van bestanden. Het aantal fraudegevallen door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht voor het doorgeven van inkomen neemt hierdoor af. De incassoratio is 53%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op AKW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 53% is geïncasseerd.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

682

Kennis van de verplichtingen (%)

762

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,5

4,3

2,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,2

2,7

1,7

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

53

1

Cijfers 2013 niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

3

SVB, jaarverslag.

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. De SVB is verantwoordelijk voor een gedeelte van de uitvoering van de WKB in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en, vanaf 1 januari 2015, de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Per 1 juli 2014 ontvangt een gezin het maximale kindgebonden budget bij een toetsingsinkomen tot € 26.147. Als het gezinsinkomen hoger is, dan wordt het kindgebonden budget verminderd met 7,6% van het verschil tussen het gezinsinkomen en € 26.147.

Tabel 10.5 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen per jaar per 1 januari 2015

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.032

2 kinderen

€ 1.823

3 kinderen

€ 2.006

4 kinderen

€ 2.112

5 kinderen

€ 2.218

Voor ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

Verhoging 12–15 jarigen

€ 231

Verhoging 16–17 jarigen1

€ 296

Alleenstaande ouderkop

€ 3.050

1

Door integratie WTOS 17- wordt dit bedrag per augustus 2015 met € 116 op jaarbasis verhoogd naar € 412.

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettair beslag van het kindgebonden budget verdubbelt in de periode 2013–2015. Dit komt voornamelijk door de invoering van de alleenstaande ouderkop per 1 januari 2015. Tegelijkertijd worden ook de bedragen voor het eerste en het tweede kind verhoogd. Daarnaast wordt het kopje voor 16- en 17-jarigen vanaf augustus 2015 verhoogd vanwege de overheveling van een deel van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, de WTOS. Naast de extra uitgaven door de invoering van de Wet hervorming kindregelingen stijgen de uitgaven WKB verder met circa € 160 miljoen door de verdere verhoging van de alleenstaande ouderkop naar maximaal € 3.050 en het verlagen van het afbouwpercentage naar 6,75%.

De stijging van de uitkeringslasten WKB wordt enigszins getemperd doordat vanaf 2015 de inkomensgrens van de WKB wordt geharmoniseerd met die van de zorgtoeslag. De inkomensgrens waaronder recht bestaat op een volledig kindgebonden budget daalt hierdoor naar circa € 19.600.

Vanwege de betalingssystematiek van de WKB (maand vooraf) slaat een deel van de extra uitgaven al in 2014 neer.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.6 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

832

826

828

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.528

1.514

1.542

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000)2

352

1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2

Het aantal alleenstaande ouders wordt voor 2013 en 2014 niet vermeld omdat de alleenstaande ouderkop pas in 2015 geïntroduceerd wordt.

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG geeft extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een handicap. Het TOG-kopje maakt onderdeel uit van de TOG-regeling en is specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. Vanaf 2015 wordt de TOG geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag en wordt het TOG-kopje vervangen door een extra tegemoetkoming in de kinderbijslag. Vanaf 2015 krijgen ook alleenstaande ouders recht op deze extra tegemoetkoming, mits zij aan de voorwaarden voldoen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel zorg van de ouders vragen. Om aanspraak te kunnen maken op de TOG-uitkering is nu een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg van ten minste tien uur per week nodig. De invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) ter vervanging van de AWBZ vanaf 2015 leidt tot een versmalling van de doelgroep van de TOG. Om dit te voorkomen zal er, conform de conclusie van het verkennend onderzoek TOG beoordelingskader36, een apart beoordelingskader voor de TOG komen naast de Wlz-indicatie.

TOG-gerechtigden waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft van maximaal € 4.814 per jaar (in 2014), en die ook het hele voorgaande jaar de volledige TOG hebben ontvangen, komen in aanmerking voor het TOG-kopje. Vanaf 2015 krijgen ook alleenstaande ouders recht op het TOG-kopje (dan extra tegemoetkoming in de kinderbijslag).

Hoe hoog is de TOG?

In 2014 bedraagt de tegemoetkoming € 215,80 per kwartaal. Alleenverdieners met recht op TOG ontvangen een extra tegemoetkoming van € 1.460 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanaf 2015 wordt de TOG geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag en wordt het TOG-kopje vervangen door een extra tegemoetkoming in de kinderbijslag. Vanwege de betalingsystematiek van de TOG, waarbij betaald wordt na afloop van het kwartaal waarin recht op TOG bestaat, zijn er nog uitgaven in 2015. Hetzelfde geldt voor het TOG-kopje dat volledig na afloop van het jaar betaald wordt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers TOG1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal telkinderen TOG (x 1.000, jaargemiddelde)

26

25

1

SVB, kwartaalbericht.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. De daadwerkelijke terugontvangsten vinden met vertraging plaats.

11. Uitvoeringskosten

Artikel

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en doeltreffend plaats.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee wordt een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De Minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met het UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), de SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister37 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidsindicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Streefwaarde

2015

Rechtmatigheid UWV (in %)1

98,9

99

99

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,9

99

99

1

UWV, jaarverslag.

2

SVB, jaarverslag.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

  • Zowel de hervorming van het ontslagstelsel als van de WW in het kader van de wet Werk en Zekerheid en de invoering van de Participatiewet zijn majeure wijzigingen in de uitvoeringspraktijk van het UWV.

  • Het UWV en de SVB werken momenteel aan de invulling van de apparaattaakstelling uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Voor een deel zal dit vorm krijgen via een vereenvoudiging van wet- en regelgeving. De exacte vormgeving is nog niet bekend. Inwerkingtreding van deze wijzigingen is niet eerder voorzien dan per 2016.

Voor 2015 is de beleidsdoorlichting van artikel 11 en de evaluatie van de Wet SUWI toegezegd aan de Tweede Kamer. De verwachting is dat deze eind 2015 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

454.688

441.079

462.130

409.864

359.257

353.033

333.241

Uitgaven

454.688

441.079

462.130

409.864

359.257

353.033

333.241

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

454.044

440.124

461.481

409.215

358.608

352.384

332.592

Uitvoeringskosten UWV

344.878

331.129

363.088

310.411

262.336

257.551

238.045

Uitvoeringskosten SVB

101.385

101.689

92.585

92.996

90.464

89.025

88.739

Uitvoeringskosten IB

7.781

7.306

5.808

5.808

5.808

5.808

5.808

               

Bijdrage aan nationale organisaties

644

955

649

649

649

649

649

Landelijke Cliëntenraad

644

955

649

649

649

649

649

               

Ontvangsten

6.289

6.318

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van het UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

1.559.088

1.710.536

1.556.225

1.521.663

1.449.582

1.434.655

1.440.566

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

1.559.088

1.710.536

1.543.137

1.492.642

1.407.519

1.378.294

1.369.336

Uitvoeringskosten UWV

1.428.300

1.586.430

1.431.545

1.382.433

1.299.539

1.270.449

1.261.543

Uitvoeringskosten SVB

130.788

124.106

111.592

110.209

107.980

107.845

107.793

               

Nominaal

0

0

13.088

29.021

42.063

56.361

71.230

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV (inclusief het BKWI), de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet (en/of) fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit het regeerakkoord Rutte/Asscher is eveneens in de budgetten verwerkt. Zie voor een nadere toelichting op de taakstellingen in het SZW-domein artikel 96.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de raad een jaarplan dient op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

8.041.464

11.352.907

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

Uitgaven

8.041.464

11.352.907

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

8.041.464

11.352.907

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

in kosten heffingskortingen AOW

1.659.300

2.000.000

1.962.400

2.080.100

2.193.400

2.318.900

2.451.600

vermogenstekort Ouderdomsfonds

5.999.500

9.073.100

11.752.500

12.023.200

12.673.900

12.761.800

12.815.100

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

315.260

209.317

171.017

170.773

171.432

172.069

173.217

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

12.904

9.336

8.246

7.895

7.678

7.435

7.265

zwangere zelfstandigen

54.500

61.154

58.000

59.000

60.000

60.000

60.000

               

Ontvangsten

510

169

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Voorheen was de rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten verplicht volgens de wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg). Deze is echter per 1 januari 2014 afgeschaft. De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage volgt de ontwikkeling van heffingskortingen.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt echter tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage Ouderdomsfonds stijgt in 2015 als gevolg van de introductie van de inkomensondersteuning AOW. De oploop van de rijksbijdrage na 2016 wordt voornamelijk verklaard door de ontwikkeling van de premie-inkomsten.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

In het kader van het 6 miljard pakket is afgesproken de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee tranches te verlagen, namelijk in 2014 en in 2015. Hierdoor daalt de rijksbijdrage in 2014 en 2015.

Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage is ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd.

Budgettaire ontwikkelingen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. De Rijksbijdrage ZEZ stijgt in enige mate door een toename van het aantal uitkeringen. Dit is conform de arbeidsmarktontwikkeling van een groeiend aantal zelfstandigen.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen verrekeningen inzake de rijksbijdrage zwangere zelfstandigen.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond.

Bij het integratiebeleid ligt de nadruk op de participatie van de individuele migrant, waarbij een beroep op de migrant gedaan wordt om middels de in Nederland aanwezige kansen en mogelijkheden zijn of haar capaciteiten ten volle te benutten. Ten aanzien van het maatschappelijk verkeer is het uitgangspunt dat migranten de in Nederland geldende normen en waarden erkennen. Resultaat is dat genoemde personen, net als iedere andere burger, zelfredzaam zijn en – naar vermogen – deelnemen aan de samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (remigratieregeling). Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • In het regeerakkoord Rutte/Asscher is aangekondigd dat de inburgeringeisen worden aangescherpt. Hiertoe wordt in 2015 een nieuw onderdeel, oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, aan het inburgeringexamen toegevoegd. Door inburgeraars in een vroegtijdig stadium met de Nederlandse arbeidsmarkt kennis te laten maken wordt de start op de arbeidsmarkt vergemakkelijkt.

  • In 2015 wordt een integratieakkoord met werkgevers uitgevoerd voor kwetsbare groepen op de terreinen van taal en werk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

87.409

126.929

123.166

121.907

122.584

113.558

112.558

Uitgaven

95.434

126.929

123.166

121.907

122.584

113.558

112.558

waarvan juridisch verplicht (%)

   

92%

       
               

Inkomensoverdrachten

0

40.785

39.064

38.260

37.781

37.781

36.781

Remigratieregeling

0

39.285

38.564

38.260

37.781

37.781

36.781

Inburgering

0

1.500

500

0

0

0

0

               

Subsidies

13.016

8.836

7.263

5.890

5.890

1.532

1.532

               

Opdrachten

16.843

20.908

20.894

20.882

21.983

17.328

17.328

Programma inburgering

11.037

9.427

14.665

14.653

15.653

15.628

15.628

Programma integratie

4.103

9.781

4.529

4.529

4.630

0

0

Remigratie

1.703

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan agentschappen

11.000

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

DUO

11.000

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

51.605

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

SVB

38.156

0

0

0

0

0

0

COA

13.449

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

               

Leningen

2.970

37.860

37.405

38.335

38.390

38.377

38.377

DUO

2.970

37.860

37.405

38.335

38.390

38.377

38.377

               

Ontvangsten

178.858

2.800

1.000

800

600

200

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringen op grond van de Remigratiewet.

Subsidies:

De subsidies zijn 80% juridisch verplicht. Er worden subsidies verleend met het oog op de kennisfunctie integratie. De bijdrage aan Vluchtelingenwerk Nederland is gebaseerd op een toezegging aan de Tweede Kamer38.

Opdrachten:

De opdrachten zijn 60% juridisch verplicht. Er zijn afspraken vastgelegd over het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van examens in binnen- en buitenland.

Bijdrage aan agentschappen:

Deze bijdragen zijn 100% juridisch verplicht Met DUO zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van het leenstelsel en het beheer van het examenstelsel.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Deze bijdragen zijn 100% juridisch verplicht. Aan COA worden uitvoeringskosten vergoed voor de uitvoering van taken op terrein van remigratie en integratie.

Leningen:

De leningen zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft leningen op grond van de Wet Inburgering 2013.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren, en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De Remigratiewet wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Indien men aan bepaalde criteria voldoet kan men in aanmerking komen voor een remigratievoorziening (maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering, en/of een basisvoorziening (verhuis- en reiskosten en/of een tijdelijke overbruggingsuitkering). De criteria betreffen onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Hoe hoog is de uitkering?

Het merendeel van de middelen is bestemd voor de remigratievoorziening. Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). In 2013 bedroeg de gemiddelde uitkering remigratievoorziening € 505,–.

Budgettaire ontwikkelingen

Per 1 juli 2014 is een aanscherping in de toepassing van de criteria van kracht en is de basisvoorziening vervallen. Hierdoor komen uiteindelijk minder mensen in aanmerking voor een uitkering. Anticiperend op deze wetswijziging heeft er echter een stijging in het aantal aanvragen plaatsgevonden die leidt tot een verhoging van het totale uitkeringsniveau Tevens heeft de verhoging van de AOW- leeftijd een verhogend effect op de uitgaven in het kader van de Remigratiewet, omdat mensen langer van de regeling gebruik blijven maken. De daling van de uitgaven zet daarom niet direct in.

Op de langere termijn zullen de uitgaven uiteindelijk tot nihil teruglopen. Vanaf 1 januari 2025 kan men op grond van de wetswijziging geen aanvraag meer doen voor financiële ondersteuning op basis van de Remigratiewet.

DUO keert op grond van de oude Wet Inburgering in 2015 nog vergoedingen uit aan inburgeraars die zonder hulp van de gemeente hun inburgeringdiploma hebben behaald of die op een hoger niveau een examen Nederlands hebben afgelegd dan strikt genomen noodzakelijk zou zijn. SZW stelt de middelen voor deze vergoedingen beschikbaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (ultimo jaar) (x 1.000)2

13

13

14

1

SVB, jaarverslag.

2

Inclusief nihil uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

De subsidierelatie met Forum houdt in 2015 op te bestaan. Het Verwey-Jonker Instituut, Movisie en mogelijk een derde partij ontvangen als onafhankelijk kennisinstituten een subsidie voor het vergaren en beschikbaar stellen van specifieke kennis en expertise op de terreinen van integratie en sociale stabiliteit.

Vluchtelingenwerk Nederland ontvangt subsidie voor de ondersteuning (informatie/helpdesk, advies en training) van het werk van vrijwilligers en medewerkers in de regio. De regionale vrijwilligers en medewerkers zetten zich in voor de maatschappelijke ondersteuning en integratie van asielgerechtigden.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering

De Minister van SZW stelt via onder meer wet- en regelgeving de kaders vast op het terrein van de inburgering van migranten in Nederland (Wet Inburgering) en in het buitenland (Wet Inburgering in het buitenland). De uitvoering van de activiteiten die hieruit volgen besteedt hij uit aan verschillende organisaties. Het gaat hierbij onder meer om het onderhoud van en het toezicht op de examens en het monitoren van de inburgeringresultaten.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000)1

11

15

15

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000)1

17

10

10

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA(x 1.000)2

3

3

3

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000)2

2

5

5

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000)1

3

7

7

1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

2

Voortgangsrapportages COA.

C2. Programma Integratie

Als onderdeel van de integratieagenda wordt de pilot participatieverklaring, die in 2014 is gestart, in 2015 afgerond. Ook wordt de besluitvorming over een mogelijk landelijke uitrol voorbereid.

Op grond van onderzoek, conferenties en expertmeetings ontwikkelt het ministerie in samenwerking met betrokken organisaties aanvullende activiteiten met als thema’s ervaren discriminatie, racistische vooroordelen onder jongeren (waaronder antisemitisme en discriminatie van moslims), ouderbetrokkenheid, preventie huwelijksdwang, integratie van EU-migranten, alsook een brede aanpak van taal, waarbij samengewerkt wordt met sectoren voor wie het belang van een goede taalbeheersing evident is.

In het licht van de implementatie van het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie in 2015 wordt ingezet op een meerjarige bewustwordingscampagne en de ondersteuning van de totstandkoming van een diversiteitscharter.

In het kader van het vroegtijdig signaleren en voorkomen van onrust volgend uit radicalisering, religieuze intolerantie en spanningen tussen en binnen etnische gemeenschappen in Nederland worden activiteiten ondernomen gericht op het versterken en verbreden van de dialoog binnen etnische en religieuze gemeenschappen.

Op het terrein van burgerschap wordt een waardenmodule ontwikkeld die aansluit op de thema’s van het burgerschaponderwijs. Daarin worden fundamentele waarden zoals gelijkwaardigheid en vrijheid van meningsuiting aan de hand van concrete voorbeelden toegelicht en vertaald naar het dagelijkse leven van leerlingen. Ook wordt geïnvesteerd in een curriculum burgerschap bij lerarenopleidingen.

Door middel van verbeterde opvoedingsondersteuning en het tijdig inschakelen van noodzakelijke hulpverlening krijgt de tijdige signalering van psychische problematiek onder migrantenjongeren de aandacht. De overheid staat daarnaast voor het stimuleren van een passende beroepskeuze bij migrantenjongeren om een betere aansluiting bij de vraag op de arbeidsmarkt te bevorderen. Dit in samenwerking met de aanpak van jeugdwerkloosheid.

De monitoring en evaluatie van het integratiebeleid, bijvoorbeeld via de Jaarrapporten Integratie, worden in opdracht door verschillende organisaties uitgevoerd.

C3. Remigratie

Het Ministerie van SZW heeft aan de stichting Nederlands Migratie Instituut (NMI) een opdracht verstrekt voor de periode 2014 – 2015 voor objectieve voorlichting over de Remigratiewet. Voor de periode hierna wordt nog bezien of en hoe deze dienstverlening wordt voortgezet. De objectieve voorlichting door het NMI ondersteunt belangstellenden bij het nemen van een persoonlijk, vrijwillig en verantwoord besluit om Nederland te verlaten met de bereidheid tot het afstand doen van het Nederlanderschap.

D. Bijdrage aan agentschappen

Aan DUO worden middelen ter beschikking gesteld voor de organisatie van de inburgeringexamens, de uitvoering van het sociaal leenstelsel, de informatievoorziening aan inburgeraars, gemeenten en instellingen, en de handhaving van de inburgeringsplicht bij nieuwkomers vanaf 2013.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Het COA ontvangt een bijdrage voor het programma «Voorbereiding op inburgering» dat aan asielgerechtigden in de opvang wordt aangeboden ter voorbereiding op hun verblijf in Nederland. Ook ontvangt het COA een bijdrage voor de vergoeding die ze aan gemeenten verstrekt voor maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden.

F. Leningen

Via het sociaal leenstelsel kunnen asielgerechtigde nieuwkomers een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Alleen wanneer onvoldoende inspanningen zijn gedaan en het inburgeringdiploma of NT2-diploma niet binnen de daarvoor geldende termijn van drie jaar is behaald, dient de bijdrage te worden terugbetaald. Afhankelijk van hun inkomen kunnen overige nieuwkomers, waaronder EU-burgers en Turken, voor een lening een beroep doen op het sociaal leenstelsel. Zij dienen de lening echter wel terug te betalen. De terugbetalingstermijn gaat drie jaar na het behalen van het inburgeringsexamen in.

G. Ontvangsten

Als gevolg van de wet inburgering 2013 vervallen de bijdragen van het Rijk aan gemeenten voor het organiseren van een inburgeringsvoorziening. Ook de ontvangsten die daarmee samenhangen (verrekening van werkelijk gemaakte kosten) met voorschotten komen daarmee te vervallen. In 2014 vinden de laatste ontvangsten in dit kader plaats. Ook op grond van het oude leenstelsel komen er ontvangsten in de vorm van aflossingen van leningen binnen. Deze nemen echter af omdat van dit stelsel geen gebruik meer gemaakt zal worden. Voor de kortere termijn worden geen ontvangsten op grond van het nieuwe leenstelsel voorzien.

10

Tweede Kamer, 32 855, nr. 16.

11

Tweede Kamer, 33 900 XV, nr. 5.

12

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

16

Per 1 januari 2015 wordt de uitkering op grond van de Wet MKOB beëindigd. Er wordt een inkomensondersteuning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW: de inkomensondersteuning AOW (zie artikel 8).

17

Tweede Kamer, 33 801, nr. 23.

18

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

20

Tweede Kamer, 33 981, nr. 1.

21

Tweede Kamer, 33 161, nr. 115.

23

Tweede Kamer, 29 544, nr. 540.

24

Tweede Kamer 31 322, nr. 243.

25

Bijlage bij Tweede Kamer, 33 942, nr. 1.

26

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

27

Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat in het kader van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd deze datum voor pensioengerechtigden die voor 1 januari 2015 zijn gehuwd en in november of december 2014 de leeftijd van 65 jaar bereiken, in artikel 64b AOW is verschoven naar 1 april 2015.

29

Tweede Kamer, 33 972, nr. 5.

30

Tweede Kamer, 30 982, nr. 16.

31

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

34

Tweede Kamer, 33 801, nr. 37.

36

Tweede Kamer, bijlage bij 24 170, nr. 146.

37

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

38

Tweede Kamer, 32 824, nr. 1.

Licence