Base description which applies to whole site

2.1 BELEIDSAGENDA

2.1.1 BELEIDSPRIORITEITEN
2.1.1.1 Inleiding

Na de zwaarste economische crisis sinds de Grote Depressie lijkt 2014 het jaar van de omslag te worden. Zo neemt het aantal vacatures toe, is het consumentenvertrouwen gestegen en lijkt de werkloosheid te stabiliseren. Figuur 1 geeft dit beeld goed weer. Er is een positieve toename zichtbaar in de voorlopende conjunctuurindicatoren en ook de overige indicatoren komen uit het rood. Volgens het CPB groeit de economie in 2014 beperkt en zet die groei in 2015 naar verwachting door.

Figuur 1. Verloop conjunctuurindicatoren

Figuur 1. Verloop conjunctuurindicatoren

Figuur 1 laat ook zien waar we vandaan komen. Waar indicatoren, zoals werkloosheid en het BBP, zich voor de crisis nog in het kwadrant rechtsboven bevonden, is twee jaar later goed zichtbaar dat de crisis hard had toegeslagen. In 2007 presteerden ze bovengemiddeld goed en namen toe, maar in 2009 bevonden de meeste indicatoren zich in het tegenovergestelde kwadrant: dalend en benedengemiddeld. Zo was de werkloosheid verslechterd en het aantal vacatures hard gedaald. Ook bij het aantreden van het kabinet in november 2012 stonden vrijwel alle economische signalen nog op rood en was het dieptepunt van de crisis nog niet bereikt. De laatste afbeelding laat zien dat de indicatoren zich nu weer in de richting van voor de crisis bewegen.

Sterker uit de crisis komen was de eerste prioriteit van het kabinet. Daarbij hoort het op een sociale manier op orde brengen van de overheidsfinanciën. Maar om sterker uit de crisis te komen zijn ook structurele hervormingen nodig die de arbeidsmarkt toekomstbestendig maken. Het gaat om hervormingen die mensen met een beperking meer kansen bieden op de arbeidsmarkt, die de positie van flexwerkers verbeteren en werkzekerheid boven baanzekerheid stellen. Het gaat daarnaast om hervormingen die het pensioenstelsel transparanter en stabieler maken en het stelsel van kindregelingen vereenvoudigen, zodat ouders de financiële gevolgen van hun keuzes bij het combineren van arbeid en zorg beter kunnen overzien. Bij het realiseren van de noodzakelijke hervormingen en het op orde brengen van het huishoudboekje heeft het kabinet steeds oog gehad voor een eerlijke verdeling van de pijn. De lasten worden daarbij eerlijk verdeeld en de collectieve voorzieningen worden zo ingericht dat ze ook voor latere generaties toegankelijk blijven.

Er mogen dan steeds meer seinen op groen staan, op dit moment ervaren veel Nederlanders het economisch herstel nog niet. Zij ervaren dat niet in hun portemonnee, niet in hun baankansen en niet in hun toekomstperspectief. De gemiddelde koopkracht is sinds 2010 gedaald, de werkloosheid bereikte in 2014 een recordhoogte van ruim 7% en het economisch herstel is nog fragiel. Recente internationale ontwikkelingen laten zien dat onze welvaart en groei afhankelijk zijn van internationale stabiliteit.

Het leeuwendeel van de hervormingen voor deze kabinetsperiode is inmiddels in gang gezet. Daarmee is een basis gelegd om het kerende economische tij optimaal te benutten zodat mensen het verschil kunnen gaan merken met de afgelopen jaren, bijvoorbeeld doordat zij weer werk kunnen vinden. Maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Zowel de bestrijding van de werkloosheid als het streven naar een inclusieve samenleving met aandacht voor goed werk, integratie en armoedebestrijding, vergen de volle inzet van het kabinet. De prioriteiten volgen drie lijnen die in paragraaf 2.1.1.2 worden uitgediept.

Ten eerste kunnen de beoogde effecten van de hervormingen alleen tot volle wasdom komen als ze zorgvuldig worden geïmplementeerd. Hier liggen dan ook de prioriteit en aandacht in 2015. Het kabinet heeft een vanzelfsprekende rol bij de implementatie, maar het is vooral van belang dat de hele samenleving ermee aan de slag gaat: van uitvoeringsorganisaties tot sociale partners, en van regionale partijen tot burgers. Alleen dan zullen de hervormingen leiden tot een activerend en toekomstbestendig stelsel van sociale zekerheid.

Ten tweede is er extra inzet nodig om te zorgen dat de economie daadwerkelijk uit de crisis komt en het herstel zich vertaalt in banen en koopkrachtverbetering voor iedereen. De lichtpuntjes betekenen niet dat de aantrekkende economie al een feit is. Bovendien loopt herstel op de arbeidsmarkt altijd achter op het economisch herstel. Het kabinet maakt zich zorgen over de mensen die nu aan de kant blijven staan, ontmoedigd raken en arbeidsritme en vaardigheden dreigen te verliezen. De uitdaging voor de komende jaren is om hen perspectief te bieden.

Ten derde betekent economische groei niet dat alle problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Herstel komt niet voor iedereen, en niet voor iedereen op hetzelfde moment. Ook bij economisch herstel blijven verdelingsvraagstukken spelen en blijft armoedebestrijding noodzakelijk. Innovatie creëert banen maar laat op andere plekken banen verdwijnen. Migratie is een verrijking voor de samenleving, maar kan tot verdringing en integratieproblematiek leiden wanneer deze niet in goede banen wordt geleid. De omgang met diversiteit tussen en binnen groepen in de samenleving vraagt blijvend aandacht. Ook blijft het nodig te zorgen voor goed werk: werk onder eerlijke voorwaarden, werk met perspectief en werk dat veilig en gezond is. Steeds meer mensen werken langer door en combineren arbeid en zorg. Werk moet blijven aansluiten bij het leven van mensen in een veranderende samenleving. Het kabinet gaat met deze uitdagingen aan de slag om te komen tot een inclusieve samenleving.

Tot slot gaat de beleidsagenda in paragraaf 2.1.1.3 in op drie onderwerpen die te maken hebben met toekomstige ontwikkelingen: robotisering, de sterke toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel en de houdbaarheid van het pensioenstelsel. Hoewel deze ontwikkelingen met veel onzekerheid zijn omgeven, anticipeert het kabinet op de mogelijke gevolgen voor de samenleving.

Met de ingezette hervormingen als basis, een stevig crisisbeleid en ondersteund door gunstige economische signalen, zet het kabinet komende jaren koers richting een economie die werkt.

2.1.1.2 Toekomstagenda: kernthema’s/-boodschappen

Hervormingen hun werk laten doen

Het kabinet heeft zich ambitieuze doelen gesteld om Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Maar het stond daarbij niet alleen. Het kabinet heeft bewust breed draagvlak binnen de politiek en samenleving gezocht en gevonden bij partijen die dezelfde verantwoordelijkheid voelden. Samen met sociale partners is in 2013 het sociaal akkoord gesloten. In 2014 is de uitwerking van dit akkoord in een aantal grote wetten met brede steun in zowel Tweede als Eerste Kamer aangenomen. Het kabinet is dankbaar voor deze steun en de gedeelde beleving dat deze wetten noodzakelijk zijn voor duurzaam economisch herstel en de opgave om het huishoudboekje van de overheid op orde te krijgen. De wetten leiden tot belangrijke hervormingen en decentralisaties die ertoe bijdragen dat iedereen een kans op goed werk krijgt en een eerlijk, toekomstbestendig stelsel van sociale zekerheid in stand kan blijven. De hervormingen sluiten aan bij de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad ten aanzien van het pensioenstelsel en het verhogen van de arbeidsparticipatie.

Implementatie

De absolute prioriteit voor 2015 ligt bij het in werking laten treden van de hervormingen. Na de in het oog springende wetgevingstrajecten volgt een intensief proces om alle lagere regelgeving uit te werken en tijdig af te ronden. Alleen na een succesvolle implementatie kunnen de hervormingen hun beoogde werk doen. Ook hier staat het kabinet er niet alleen voor. Er is een belangrijke rol weggelegd voor de zelfstandig bestuursorganen (ZBO’s) en sociale partners. Bijzondere aandacht is er voor regionale partijen zoals gemeenten, die met de decentralisaties veel meer ruimte en verantwoordelijkheid krijgen voor eigen beleid. Binnen de nieuwe kaders moeten de beoogde veranderingen gezamenlijk worden gerealiseerd. Een goed voorbeeld is de Participatiewet waarvoor veel partijen samenwerken om deze complexe hervorming tot een succes te maken (zie het tekstkader).

Uitvoering

Het kabinet realiseert zich dat de uitvoerbaarheid van de hervormingen extra aandacht verdient. De uitvoering van deze hervormingen vraagt veel van onder meer UWV, SVB, Inspectie SZW en gemeenten. Het Ministerie van SZW is daarom steeds in overleg met uitvoerders en andere belanghebbenden over de werking in de praktijk en over de uitwerking in lagere regelgeving. Het proces van uitvoeringstoetsen, dat is bedoeld om na te gaan wat de gevolgen van de veranderingen betekenen voor de uitvoering, is hiervoor een belangrijk instrument. Daarnaast zal veel worden geïnvesteerd in goede communicatie en voorlichting over de nieuwe beleidslijnen. Dit gebeurt in samenspraak en samen met uitvoerders en sociale partners.

Figuur 2. Stand van zaken hervormingen

 Figuur 2. Stand van zaken hervormingen

Wet werk en zekerheid

In 2014 is de Wet werk en zekerheid (Wwz)3 aangenomen (zie ook beleidsartikelen 1 en 5). De wet bevat een aantal belangrijke en noodzakelijke hervormingen. De wijziging van het flexrecht herstelt de balans tussen de bescherming van flexibele en vaste contracten van werknemers en pakt tegelijkertijd oneigenlijke flexconstructies aan. Ook bevordert de wet de doorstroom van flexibele naar vaste contracten. De aanpassingen van het ontslagrecht maken het stelsel eerlijker, sneller en eenvoudiger. De introductie van de transitievergoeding maakt ontslag bovendien minder kostbaar voor werkgevers en richt de aandacht meer op het vinden van een nieuwe baan. De Wwz draagt bij aan het structureel op orde brengen van de overheidsfinanciën door de WW activerender te maken.

In 2015 wordt een belangrijk deel van de maatregelen uit de Wwz van kracht. Op dit moment wordt de benodigde lagere regelgeving nader uitgewerkt. Nu de wet is aangenomen, is voorlichting aan de doelgroepen over de gevolgen van de wet van groot belang. Hiervoor werkt het Ministerie van SZW samen met sociale partners. De inzet van het kabinet en de sociale partners is om werkloosheid zo veel mogelijk te voorkomen en – als dat niet lukt – werklozen zo snel mogelijk weer aan de slag te laten gaan. De Wwz ondersteunt dit en sociale partners zullen zich hier ook meer voor gaan inspannen via aandacht voor duurzame inzetbaarheid en (intersectorale) van-werk-naar-werk trajecten. Het kabinet heeft aan het parlement toegezegd dat de effecten van de Wwz nauwgezet worden gemonitord.

Participatiewet en het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

Met de invoering van de Participatiewet4 per 1 januari 2015 worden bestaande regelingen (WWB, Wsw en een deel van de Wajong) ondergebracht in één regeling (zie ook beleidsartikelen 2 en 4). In combinatie met de afspraak uit het sociaal akkoord om vanaf 2014 tot 2026 125.000 extra banen te scheppen voor mensen met een arbeidsbeperking, worden zo voor deze mensen meer kansen geschapen om te participeren op de arbeidsmarkt. Om deze afspraak te realiseren, ontwikkelt het kabinet samen met VNO-NCW en AWVN businesscases die laten zien hoe het economisch rendabel is om mensen uit deze doelgroep aan de slag te helpen. Het kabinet stimuleert verder dat bedrijven vacatures aanpassen aan het vermogen van mensen.

Als de vrijwillige banenafspraak tussen werkgevers en werknemers niet wordt gehaald, is afgesproken dat na overleg met sociale partners en gemeenten een wettelijk quotum kan worden ingevoerd. De banenafspraak en het wettelijk quotum zijn uitgewerkt in het Wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, dat op 2 juli 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend5.

De Participatiewet staat niet op zichzelf. In het sociaal domein vinden de komende jaren drie grote decentralisaties plaats op de terreinen van werk, jeugd en maatschappelijke ondersteuning. Om de samenhang tussen deze decentralisaties te benadrukken, werken de betrokken departementen (BZK, VWS, SZW en VenJ) al sinds de start van deze kabinetsperiode nauw samen. Onder coördinatie van de Minister van BZK zijn afspraken gemaakt over onder meer gezamenlijke monitoring, ontschotting van middelen en informatievoorziening. Ook in de communicatie naar gemeenten wordt eendrachtig opgetreden, onder meer door het organiseren van gezamenlijke bijeenkomsten waarop alle betrokken departementen de gemeenten voorlichten. De inspanningen zijn erop gericht om gemeenten in staat te stellen maatwerk te leveren voor burgers die dat nodig hebben. Het uitgangspunt bij hulp is dan ook één gezin, één plan, één regisseur. Gemeenten werken aan een nieuwe aanpak om op integrale wijze problemen te signaleren en aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van sociale wijkteams. De implementatie van de Participatiewet wordt in het tekstkader nader toegelicht.

Implementatie Participatiewet en banenafspraak: wie doet wat?

De Programmaraad

De Programmaraad is een samenwerking tussen VNG, UWV, Divosa en Cedris. De Programmaraad ondersteunt gemeenten en arbeidsmarktregio’s zodat gemeenten op 1 januari 2015 klaar zijn om de nieuwe doelgroep te ontvangen. De Programmaraad houdt zicht op de voortgang in de arbeidsmarktregio’s, om tijdig en gericht in te kunnen springen als er vragen of knelpunten zijn. De Programmaraad doet dit door het organiseren van bijeenkomsten, het maken van handreikingen en het beantwoorden van vragen. Hij betrekt tevens de Landelijke Cliëntenraad bij de voorbereiding en implementatie. SZW ondersteunt de Programmaraad daarbij financieel.

Inrichting werkbedrijven met betrokkenheid Werkkamer

De 35 arbeidsmarktregio’s hebben een belangrijke rol om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. In elke arbeidsmarktregio wordt een regionaal Werkbedrijf ingericht. Deze regionale Werkbedrijven zijn wettelijk verankerd in de Participatiewet. Gemeenten hebben de lead bij de regionale Werkbedrijven. Werkgevers- en werknemersorganisaties nemen deel aan het bestuur. De Werkbedrijven spelen een belangrijke rol bij de werkgeversdienstverlening en het plaatsen van mensen op de extra banen uit de banenafspraak die de sociale partners met het kabinet hebben gemaakt. Bovendien betrekken gemeenten de regionale Werkbedrijven bij het organiseren van beschut werk. De Werkbedrijven «ontzorgen» werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen. In de Werkkamer, het overleg tussen de VNG en de Stichting van de Arbeid, werken gemeenten en sociale partners dit verder uit. Ook UWV en SZW nemen deel aan dit overleg.

VNG, Divosa en Cedris ondersteunen gemeenten bij kwaliteit en professionaliteit

Kwaliteit en professionaliteit van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk zijn essentieel voor een goede uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten zijn hiervoor primair verantwoordelijk en krijgen ondersteuning van koepelorganisaties als VNG, Divosa en Cedris. UWV heeft enkele wettelijke taken in het kader van beoordelingen en is daarom een partner voor gemeenten. Ook in het kader van kennisoverdracht staat UWV in contact met gemeenten. Thema’s zijn onder meer het bevorderen van methodisch werken, transparantie en uitwisseling. Centraal staat de vakkundigheid van uitvoerenden als klantmanagers, consulenten en werkcoaches. SZW ondersteunt het bevorderen van vakkundigheid financieel. Onderdeel van de verbetering van de uitvoeringspraktijk is het verkrijgen en verspreiden van informatie over wat werkt en wat niet werkt. Om die kennis te vergaren, start in 2015 een meerjarenprogramma met als kernvraag welke re-integratie-instrumenten in de praktijk effectief zijn en voor wie. Deze kennis wordt op systematische wijze verzameld en op handzame wijze aan de uitvoering in het veld beschikbaar gesteld.

Hervorming kindregelingen

Bij de Wet hervorming kindregelingen6 gaat het om een vereenvoudiging en versobering van het stelsel (zie ook beleidsartikel 10). Het nu nog complexe stelsel om ouders te ondersteunen wordt teruggebracht van 10 naar 4 financiële regelingen. De vereenvoudiging maakt het stelsel rechtvaardiger en begrijpelijker, waardoor ouders de financiële gevolgen van keuzes bij het combineren van arbeid en zorg beter kunnen overzien. De inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders in de bijstand en werkende alleenstaande ouders wordt geharmoniseerd. Dit lost de armoedeval voor alleenstaande ouders in de bijstand op en maakt het voor hen lonend om te gaan werken. Daarnaast levert ook deze hervorming een bijdrage aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het brede scala aan regelingen dat de hervorming omvat, maakt dat bij de implementatie ook veel uitvoerders betrokken zijn. Het gaat hierbij om gemeenten, SVB, UWV, DUO, Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet ondersteunt deze uitvoerende instanties door de veranderingen als gevolg van de hervorming van de kindregelingen voor hen inzichtelijk te maken. Dat gebeurt ook voor burgers. Via www.rijksoverheid.nl/kindregelingen worden de gevolgen voor hen duidelijk gemaakt. Hiermee is in 2014 begonnen en in 2015 wordt dit voortgezet.

Financieel toetsingskader pensioen

Op 25 juni 2014 is het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader (FTK)7 bij de Tweede Kamer ingediend (zie ook beleidsartikel 8). De beoogde inwerkingtreding is voor de meeste onderdelen 1 januari 2015. Het opgebouwde pensioenvermogen wordt beter geborgd doordat er meer rust en stabiliteit komt in de pensioenopbouw en -uitkering. Door het gelijkmatiger spreiden over de tijd van financiële mee- en tegenvallers wordt de uitkering stabieler en zijn pensioenfondsen beter in staat om een beleggingsbeleid te voeren dat is gericht op de ambitie om de pensioenen te indexeren. Duidelijke en eerlijke regels voor de indexatie dragen bij aan een evenwichtige verdeling van lusten en lasten over generaties. Voorwaarden die worden gesteld aan het verwachte rendement waarmee pensioenfondsen moeten rekenen dragen bij aan een stabiele en kostendekkende premie. De combinatie van de aanpassing van het FTK en het Witteveenkader, waardoor onder meer het bedrag dat jaarlijks belastingvrij voor pensioen mag worden gespaard omlaag gaat, leidt tot lagere pensioenpremies.

Sociale partners en pensioenfondsen zijn in 2014 en 2015 aan zet om het nieuwe FTK te implementeren in pensioenafspraken. DNB houdt toezicht of dit (correct) gebeurt. Op grond van overgangsrecht krijgen sociale partners en pensioenfondsen in 2015 voor verschillende maatregelen meer tijd om binnen het nieuwe FTK ook nieuwe afspraken te maken. Zo krijgen pensioenfondsen in het eerste jaar drie maanden extra de tijd voor de indiening van een herstelplan indien sprake is van een tekortsituatie. Verder wordt in de rest van 2014 en 2015 gewerkt aan wetgeving rond onder meer pensioen van zelfstandigen, pensioencommunicatie, algemene pensioeninstellingen en een traject rondom de mogelijkheden voor collectieve risicodeling binnen individuele beschikbare premieregelingen.

Extra impulsen om mensen aan het werk te helpen

De zorgvuldige implementatie van de hervormingen zorgt vanaf 2015 voor een structurele verbetering van de arbeidsmarkt. De huidige stand van de conjunctuur leidt echter tot urgente uitdagingen op de arbeidsmarkt. De werkgelegenheidsgroei blijft op korte termijn beperkt en de werkloosheid blijft, ondanks de recente daling, te hoog. Hoewel economen aangeven dat de werkgelegenheid doorgaans met vertraging reageert op economisch herstel, is dit geen reden om rustig af te wachten tot de arbeidsmarkt weer aantrekt. Werkloosheidsbestrijding is een sociale én economische noodzaak. Verlies van werk, zeker wanneer dit leidt tot langdurige werkloosheid, is niet alleen verlies van inkomen, maar ook verlies van een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en mogelijkheden tot zelfontplooiing. De bestrijding van (langdurige) werkloosheid staat daarom voorop. Werk blijft de snelste route naar een goed inkomen en economische zelfstandigheid. Maar ook voor de samenleving, de betaalbaarheid van de sociale zekerheid en economische groei, is het noodzakelijk dat niemand aan de kant blijft staan. Daarom zet het kabinet alles op alles om er voor te zorgen dat iedereen in Nederland perspectief heeft op volwaardige participatie.

Onverminderde aandacht voor de uitrol van het crisisbeleid

De afgelopen jaren is al een omvangrijk pakket crisismaatregelen in werking getreden. De resultaten hiervan zullen in 2015 steeds beter zichtbaar worden. Waar nodig zet het kabinet nog een tandje bij. Hierbij gaat het in het bijzonder om de sectorplannen en beleid gericht op jongeren en ouderen.

Sectorplannen

Het kabinet zet samen met sociale partners in op verlaging van de werkloosheid en modernisering van de arbeidsmarkt om zo de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen. Hierover zijn in het sociaal akkoord afspraken gemaakt. Zo betaalt het Rijk mee aan de sectorplannen van sociale partners (zie ook beleidsartikel 2). Het doel van de plannen is tweeledig. Voor de middellange termijn gaat het om maatregelen die de arbeidsmarkt versterken. Op de korte termijn gaat het om maatregelen om onmisbare vakkrachten voor een sector te behouden, mensen naar een andere baan te begeleiden en jongeren een kans te bieden via een leerwerkplek aan werk te komen. Tot nu toe worden in totaal al 185.000 mensen geholpen met de sectorplannen die in de eerste tranche zijn goedgekeurd. De ingediende plannen voor de tweede tranche worden in 2014 beoordeeld.

De Stichting van de Arbeid heeft het Actieteam Crisisbestrijding ingesteld. Dit team speelt een belangrijke rol bij het aanjagen en ondersteunen van initiatieven voor sectorplannen. In 2015 zal het Actieteam Crisisbestrijding samen met het Ministerie van SZW de sociale partners ondersteunen bij de uitvoering van de sectorplannen. Ervaringen over wat werkt en wat niet werkt worden gedeeld. Hierdoor kunnen alle betrokken partijen de problemen op de arbeidsmarkt nog effectiever te lijf gaan.

Aanpak Jeugdwerkloosheid

Ook de werkloosheid onder jongeren is nog altijd hoog. Het is voor iedereen, maar vooral voor jongeren, een hard gelag om je baan te verliezen of om met je diploma op zak geen baan te kunnen vinden. Het blijft dan ook van belang dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren beschikbaar komen. Daarom gaat het kabinet in 2015 door met de Aanpak Jeugdwerkloosheid (zie ook beleidsartikel 2).

Dat doet het kabinet samen met gemeenten, sociale partners, onderwijsinstellingen en jongeren zelf. De ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid verricht nuttig werk door te bevorderen dat de regionale en sectorale aanpak van de jeugdwerkloosheid elkaar versterken. Vanaf april 2015, wanneer de opdracht van de ambassadeur afloopt, zijn partijen in de regio en de sectoren zelf aan zet om deze verbinding tot stand te brengen. Arbeidsmarktregio’s blijven voortvarend aan de slag met hun plannen om op regionaal niveau de jeugdwerkloosheid aan te pakken en sectoren geven uitvoering aan de sectorplannen waarin zij volop inzetten op leerwerkbanen en instroom van jonge medewerkers. Met de premiekortingsregeling voor werkgevers krijgen jongeren met een uitkering meer kans op een baan. Daarnaast kunnen werkgevers in 2014 en 2015 specifiek vacatures aanbieden voor jongeren van 18–27 jaar. Op langere termijn blijft het kabinet zich inzetten voor het verder verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters tot maximaal 25.000 in 2016.

Ouderen

De afgelopen decennia is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde leeftijd waarop mensen stoppen met werken gestegen, van 61 jaar in de periode van 2000 tot 2007 naar 63,9 jaar in 2013. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen werkloos worden. Zij komen dan steeds moeilijker aan de slag. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen relatief vaak voor en door de economische crisis is het risico op langdurige werkloosheid voor hen toegenomen.

Het kabinet heeft hiervoor bijzondere aandacht en neemt concrete maatregelen om de arbeidsmarktpositie van deze mensen te versterken (zie ook beleidsartikel 5). Dit gebeurt onder meer via de mobiliteitsbonus, de no-risk polis voor WW-ers en proefplaatsingen bij werkgevers. Zo worden werkgevers gestimuleerd om oudere uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen.

In 2013 heeft het kabinet meerjarig in totaal € 67 miljoen extra beschikbaar gesteld om WW-gerechtigden van 55 jaar en ouder via het UWV te ondersteunen bij het vinden van een baan. De uitbreiding van de doelgroep per 2014 naar 50-plussers wordt in de komende jaren voortgezet. Hiervoor trekt het kabinet tot en met 2017 € 34 miljoen extra uit.

Nieuwe impulsen

Het kabinet wil bovenop de reeds ingezette maatregelen een extra impuls geven. Sinds enkele maanden is het economisch herstel ingezet, maar dit laat onverlet dat er nog steeds te veel mensen aan de kant staan. Ook de recente geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten en in de Oekraïne en het trage herstel van de EU-zone kunnen hun weerslag hebben op een open economie als de Nederlandse. Zij laten zien dat welvaartsgroei niet vanzelfsprekend is.

Aansluiting vraag en aanbod op de arbeidsmarkt

De komende jaren zal naar verwachting de werkgelegenheidsgroei zich vooral concentreren in een aantal specifieke sectoren en beroepen. Ook zijn er in deze tijd van hoge werkloosheid nog steeds bedrijven die aangeven te kampen met een gebrek aan voldoende en goed gekwalificeerd personeel. Het is noodzaak om de kansen die zich op de arbeidsmarkt voordoen beter te benutten. Baanwisselingen vinden nu vooral binnen de eigen sector of tussen soortgelijke beroepen plaats. Ook in internationaal opzicht is de Nederlandse intersectorale mobiliteit laag. In de Verenigde Staten vinden twee keer zoveel baanwisselingen tussen sectoren plaats als in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk zelfs drie keer. Het kabinet wil dat de dynamiek op de arbeidsmarkt toeneemt en gaat daarom bewegingen van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk op de arbeidsmarkt stimuleren. Dit helpt werkgevers bij het vervullen van moeilijk vervulbare vacatures en voorkomt werkloosheid of beperkt de duur daarvan. Het kabinet neemt daarom de volgende additionele maatregelen om herstel van de werkgelegenheid op korte termijn te ondersteunen. Zie figuur 3 voor een overzicht.

Figuur 3. Overzicht transitiemaatregelen

Figuur 3. Overzicht transitiemaatregelen

Derde tranche sectorplannen

De derde tranche van de sectorplannen gaat zich specifiek richten op het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar werk. Sectoren die inzetten op bijvoorbeeld omscholings- of bijscholingstrajecten voor werknemers kunnen voor cofinanciering in aanmerking komen.

Invoering brug-WW

Om baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van groeiberoepen en -sectoren gemakkelijker te laten verlopen wordt, in het kader van de derde tranche sectorplannen, ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt. Deze extra ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor de betrokken werkgever. Om van-werk-naar-werk te bevorderen introduceert het kabinet de brug-WW. De invulling vindt plaats in overleg met sociale partners. Deze maatregelen worden in de box «Mobiliteitsimpuls» nader toegelicht.

Kinderopvang tijdens zoeken naar werk

Het kabinet verlengt de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag van drie naar zes maanden. Dit betekent dat ouders in de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit geeft hen de ruimte om zich in deze periode volledig te richten op het vinden van een nieuwe baan, en draagt tegelijkertijd bij aan de stabiliteit en werkgelegenheid in de sector. De maatregel geldt in 2015 en 2016.

Verlagen van lasten op arbeid

Het kabinet beperkt in 2015 daar waar dat kan, de lastenontwikkeling voor werknemers. Dit maakt werken meer lonend en verhoogt de koopkracht. Als impuls voor de woningmarkt en werkgelegenheid in de bouw blijft in het eerste half jaar van 2015 het lage BTW-tarief voor de bouw behouden. De beperking van de lastendruk en loonkostensubsidies van de Participatiewet maken het daarbij ook aantrekkelijker om laaggeschoolde arbeid naar Nederland terug te halen.

Mobiliteitsimpuls

Derde tranche sectorplannen

De derde tranche sectorplannen richt zich specifiek op het bevorderen van transities van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Dit is een afbakening ten opzichte van de mogelijke onderwerpen voor de eerste en tweede tranche van sectorplannen. Samenwerkingsverbanden, waarbij altijd in ieder geval een werknemersorganisatie en een werkgeversorganisatie zijn betrokken, kunnen een sectorplan indienen.

De basis van het sectorplan is een analyse van de arbeidsmarkt in de komende jaren. Op basis hiervan worden maatregelen voorgesteld om transities van-werk-naar-werk, transities van-WW-naar-werk en andere transities van-werkloosheid-naar-werk te bevorderen. Gedacht kan worden aan bemiddeling, (competentie)scans, EVC/EVP’s, sollicitatietrainingen, formeel kwalificerende trajecten (zoals BBL) en omscholings- en bijscholingstrajecten.

Om van-werk-naar-werk transities en van-WW-naar-werk transities richting groeisectoren en -beroepen verder te bevorderen wordt binnen het kader van een sectorplan, in de derde tranche sectorplannen ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt. Met inzet van de WW worden de transitiekosten van de werkgever lager. Door meer ruimte voor scholing te bieden en dit met sectorplannen te ondersteunen, wordt bevorderd dat moeilijk vervulbare vacatures toch vervuld kunnen worden.

Brug-WW

De brug-WW is een tijdelijke maatregel die in een sectorplan in het kader van de derde tranche van de sectorplannen toegepast kan worden om bemiddeling en scholing te bevorderen. De brug-WW is erop gericht om mensen echt van-werk-naar-werk te begeleiden. Mensen gaan direct aan de slag bij een nieuwe werkgever en hebben daarmee meer werkzekerheid doordat wordt voorkomen dat mensen eerst in de WW belanden voordat overgegaan wordt tot scholing en het zoeken naar een nieuwe werkgever. Bij een transitie van een krimpend beroep naar een groeiend beroep met noodzakelijke scholing, wordt gedurende de scholing een WW-uitkering verstrekt voor de uren van de scholing. Voor de uren dat men werkt, ontvangt men salaris. De brug-WW drukt daarmee de transitiekosten voor de nieuwe werkgever.

Scholing vanuit de WW

In het kader van het Techniekpact en de sectorplannen zijn de scholingsmogelijkheden vanuit de WW in 2014 vereenvoudigd en verbeterd. Bij het bepalen van de noodzaak van scholing staat voortaan de arbeidsmarktrelevantie centraal. Dit biedt de ruimte om scholing richting een nieuwe beroep te ondersteunen. Het is van belang dat deze ruimte om te scholen ook gebruikt gaat worden. Daarom wordt de toepassing vereenvoudigd. WW-ers krijgen de ruimte om tijdens de scholing de WW-uitkering te behouden als de scholing is gericht op een groeibaan, blijkend uit een sectorplananalyse. Daarnaast is bij meer dan 3 maanden WW onder voorwaarden inzet van een proefplaatsing mogelijk.

Om bovenstaande mogelijk te maken wordt de regeling sectorplannen gewijzigd en wordt de scholingsregeling WW verruimd. De invulling vindt plaats in overleg met sociale partners.

Inclusieve samenleving

Los van de urgente noodzaak om de werkloosheid te bestrijden blijft het kabinet zich inzetten voor een inclusieve samenleving, waarbij iedereen mee kan doen, kansen krijgt en sociale bescherming geniet. In een inclusieve samenleving telt niet alleen de kwantiteit van werk, maar ook de kwaliteit. Voor mensen die het nodig hebben moet er een stevig vangnet blijven dat er op ingericht is om ook die mensen – indien mogelijk – weer snel aan werk te helpen. Instituties moeten mee blijven ontwikkelen met structurele veranderingen in de samenleving, zodat ze aan blijven sluiten bij het leven van mensen. Het kabinet zet in 2015 op basis van onderstaande prioriteiten hierop in.

Aanpak malafiditeit en schijnconstructies

Wanneer moedwillig en structureel de wet- en regelgeving wordt ontdoken (malafiditeit), leidt dit tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, verdringing, onderbetaling en uitbuiting van werknemers. Ook is soms sprake van schijnconstructies waarbij de feitelijke situatie op de werkvloer afwijkt van de situatie zoals die op papier wordt voorgespiegeld. De aanpak van malafiditeit en schijnconstructies heeft voor het kabinet in 2015 prioriteit.

De basis van de aanpak is het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» dat deel uitmaakt van het sociaal akkoord uit 2013. Op grond van het actieplan zijn inmiddels extra inspecteurs aangesteld en in 2014 en 2015 zal de Inspectie SZW verder worden uitgebreid. Ook in 2015 wordt de handhaving voortgezet via het interventieteam Aanpak Malafide Uitzendbureaus (AMU) en via verbeteringen in de zelfregulering.

Daarnaast presenteert het kabinet in het najaar van 2014 het Wetsvoorstel aanpak schijnconstructies dat naar verwachting in 2015 in werking zal treden. Het doel is onder meer de ketenaansprakelijkheid voor het verschuldigde loon en de openbaarmaking van inspectiegegevens door de Inspectie SZW te introduceren.

De Inspectie SZW gaat de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid de komende jaren verder implementeren. Er volgen strengere straffen, zeker bij recidive. En in 2015 worden in beginsel herinspecties uitgevoerd bij bedrijven waar een ernstige overtreding is geconstateerd.

Gezond en veilig werk

Het stelsel van de bedrijfsgezondheidszorg in Nederland is onderwerp van discussie. Ook liggen er in de reguliere zorg kansen als het gaat om het onderkennen van de invloed van werkgerelateerde aandoeningen en het behandelen daarvan.

Naar verwachting zal de SER eind september een advies over de bedrijfsgezondheidszorg uitbrengen. De onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, vrije toegankelijkheid voor werknemers en de relatie met de reguliere gezondheidszorg zijn aandachtspunten. In het najaar van 2014 zal het kabinet aan de hand van dit advies maatregelen aankondigen. In 2015 start de implementatie van deze maatregelen (zie ook beleidsartikel 1).

Duurzame inzetbaarheid

Het thema duurzame inzetbaarheid is de afgelopen jaren steeds meer ingeburgerd op de werkvloer. De verhoging van de AOW-leeftijd en de vergrijzing van de beroepsbevolking vergroten het belang van werkgevers en werknemers bij duurzame arbeidsdeelname: het voorkomen van uitval en het bevorderen van productiviteit. Naast het agenderen en stimuleren van werkgevers en werknemers om hiermee aan de slag te gaan, richt het programma Duurzame Inzetbaarheid zich de komende jaren met name op het sneller en beter toepassen van maatregelen op de werkvloer (zie ook beleidsartikel 1). Hierbij is extra aandacht voor het midden- en kleinbedrijf, waar dikwijls minder middelen beschikbaar zijn. Ook het thema psychosociale arbeidsbelasting (werkstress) is een belangrijk onderdeel van duurzame inzetbaarheid. Een derde van al het werkgerelateerde ziekteverzuim wordt veroorzaakt door werkstress. Hier is dus nog een wereld te winnen.

Arbeid en zorg

Het kabinet maakt de kinderopvangtoeslag meer gericht op werk. Het is nu voor ouders niet altijd financieel aantrekkelijk om meer uren te gaan werken. De beleidsdoorlichting, waaruit concrete voorstellen zullen volgen, is in 2015 gereed.

Ook zullen in 2015 de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag, net zoals in 2014, worden geïndexeerd. Dit is vooral van belang voor mensen met lagere inkomens, omdat het bij hen harder aankomt als zij over een deel van de betaalde uurprijs geen toeslag ontvangen.

Het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden is ingediend bij de Tweede Kamer8 en zal naar verwachting in 2015 in werking treden (zie ook beleidsartikel 6). Het wetsvoorstel beoogt belemmeringen in de Wet arbeid en zorg (WAZO) en de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA) weg te nemen. Zo kunnen de in de WAZO opgenomen voorzieningen met betrekking tot arbeid en zorg flexibeler worden gebruikt en beter toegankelijk worden gemaakt. Ook worden de verlofmogelijkheden verruimd waardoor het verlofstelsel beter toegesneden is op de veranderende maatschappij. Het kabinet wil hiermee de mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren verbeteren.

Armoedebeleid

Nederland heeft een gedegen sociale zekerheid. De kans op armoede is hier ten opzichte van veel andere landen gering. Het kabinet wil deze verworvenheid behouden. Niemand mag buiten de boot vallen, zeker kinderen niet. Een effectief armoedebeleid is daarom noodzakelijk, zeker gezien de gevolgen van de crisis. In 2015 wordt dit beleid verder geïntensiveerd. Er blijft onverminderd veel aandacht voor kinderen uit gezinnen met een laag inkomen (zie ook beleidsartikel 2).

De gemeenten hebben een belangrijke rol in het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden. Het kabinet heeft hen gevraagd om bij de inzet van de extra middelen, die zij ontvangen om hun armoede- en schuldenbeleid te intensiveren, met name aandacht te geven aan kinderen die onvoldoende kunnen meedoen en aan het versterken van een preventieve aanpak. In 2015 gaat het voor de gemeenten om € 90 miljoen extra. Naast meer middelen is het van belang om de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening en het vakmanschap bij gemeenten te vergroten. In 2015 wordt begonnen met de evaluatie van de wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Daarnaast kunnen maatschappelijke organisaties een belangrijke aanvullende rol vervullen. Medio 2014 is een subsidieregeling ter stimulering van een effectieve armoede- en schuldenaanpak van kracht geworden. Net als in 2014 kunnen maatschappelijke organisaties in 2015 projecten indienen die bijdragen aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Verder stelt het kabinet extra geld beschikbaar voor de Sportimpuls en ontvangt een aantal organisaties, die zich specifiek richten op kinderen in armoede, subsidies. Ook gaat een deel van het geld naar Caribisch Nederland. In totaal (inclusief het geld dat naar de gemeenten gaat) is daarmee € 100 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de aanpak van armoede en schulden.

In 2015 wordt gestart met de uitvoering van het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen, dat de sociale inclusie van ouderen met een laag besteedbaar inkomen stimuleert.

Migratie en integratie

De omgang met diversiteit tussen en binnen groepen in de samenleving vraagt blijvend aandacht. De afgelopen maanden is gebleken dat onrecht elders in de wereld veel mensen in Nederland niet onberoerd laat. De diversiteit van de Nederlandse bevolking brengt soms zeer tegengestelde opvattingen met zich mee. Een democratische rechtstaat kan alleen bestaan als er ruimte is voor verschillende standpunten, ook als deze zich lijnrecht tegenover elkaar bevinden. Het is onacceptabel als radicale opvattingen op een zodanige manier het debat overheersen dat er geen ruimte is voor andere ideeën en de stabiliteit van de Nederlandse samenleving onder druk komt te staan. Wanneer onbegrip voor elkaars opvattingen leidt tot spanningen of zelfs botsingen tussen verschillende groepen mensen is dat ontoelaatbaar. De gebeurtenissen in de Haagsche Schilderswijk in de zomer van 2014 zijn hier een voorbeeld van. Voorop staat de individuele vrijheid ten aanzien van levensstijl en religie. Wanneer groepen op zodanige wijze hun overtuigingen uitdragen dat anderen in hun vrijheid worden beknot, vindt deze vrijheid haar begrenzing. Het kabinet zet zich in voor het versterken van weerbaarheid van de rechtstaat, het voorkomen van de aanwas van radicalisme in Nederland, de omgang met elkaar en het samen leven in de wijk. Samenwerking van Rijk en gemeenten is hierbij essentieel.

Het uitgangspunt is dat er een open houding is naar migranten die willen bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Van nieuwkomers verwacht dit kabinet dat zij zich aanpassen aan de in Nederland geldende normen en waarden en dat de kansen worden benut die in Nederland geboden worden.

Agenda Integratie

Met betrekking tot de integratie van migranten in de Nederlandse samenleving wordt middels de uitvoering van programma’s uit de Agenda Integratie ingezet op de drie thema’s uit deze agenda: «meedoen en zelfredzaamheid», «grenzen stellen en opvoeden» en «omgaan met anderen en verinnerlijken van waarden».

Ten behoeve van de aansluiting van nieuwkomers in Nederland worden nieuwe onderdelen van het inburgeringsexamen geïmplementeerd, te weten de nieuwe toets spreekvaardigheid en de arbeidsmarktmodule die de kansen voor nieuwkomers op werk vergroot. Gemeenten hebben pilots uitgevoerd met de Participatieverklaring die nieuwkomers welkom heet en informeert over rechten en plichten. Bezien wordt of dit instrument breed kan worden geïntroduceerd.

In het najaar van 2014 zal de Minister van SZW met werkgevers Integratieakkoorden sluiten op de terreinen taal en werk. Op basis hiervan zullen werkgevers investeren in faciliteiten voor migranten. Zo zullen migranten via de werkgever taalonderwijs kunnen volgen. Ook zullen werkgevers stageplekken en leerbanen voor migrantenjongeren beschikbaar stellen om zo bij te dragen aan de aansluiting van deze jongeren op de arbeidsmarkt.

Het in mei 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie bevat maatregelen om discriminatie op de werkvloer en de arbeidsmarkt aan te pakken. Naast een voorlichtingscampagne gericht op vooroordelen pakt de overheid werkgevers die bewust discrimineren hard aan.

Arbeidsmigranten

Het kabinet zal de toegang voor kennismigranten versoepelen en goedkoper maken en zal hiertoe in 2015 een voorstel doen. Het kabinet zal dan ook met maatregelen komen om Nederland aantrekkelijker te maken als bestemming voor kennismigranten, bijvoorbeeld via een versterking van het aanbod van internationale scholen.

Om de instroom van arbeidsmigranten vanuit de EU in goede banen te leiden, wordt geïnvesteerd in de kracht van zelforganisaties die EU-arbeidsmigranten kunnen ondersteunen bij het vinden van hun weg in Nederland. Ook wordt geïnvesteerd in de aansluiting van kinderen op de Nederlandse samenleving, waarbij onder meer wordt ingezet op het bereik vanuit de Jeugdzorg van deze kinderen die, onder andere door hun onzekere verblijfsperspectief, extra kwetsbaar zijn.

Arbeidsmigranten werken op dit moment voornamelijk in arbeidsintensieve sectoren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de land- en tuinbouw, horeca, transport en schoonmaak. De kwetsbare positie van deze mensen verhoogt het risico op onderbetaling, illegale tewerkstelling en fraude. Omdat fraudeurs zich vaak niet aan landsgrenzen houden zet de Inspectie SZW bij de opsporing van deze misstanden ook in op internationale uitwisseling van gegevens en de inning van boetes over de grens. Verder is een Europees platform zwartwerken opgericht en vervult de Inspectie SZW de liaisonfunctie bij Europol.

Kennisinstituut integratievraagstukken

Op 1 januari 2015 gaat het nieuwe kennisinstituut integratievraagstukken aan de slag, waarvoor het Verwey-Jonker Instituut de coördinatie op zich neemt. Dit instituut krijgt onder meer tot taak kennis rond integratievraagstukken te ontwikkelen en beschikbaar te stellen aan uiteenlopende belanghebbende partijen. Ook zal door het kennisinstituut ingezet worden op het organiseren van een dialoog tussen verschillende organisaties op het gebied van integratie. Met betrekking tot ontwikkelingen in de wijken en de maatschappelijke spanningen rond onderwerpen zoals radicalisering en parallelle samenlevingen, blijft het noodzakelijk om een vinger aan de pols te houden. Het nieuwe kennisinstituut zal voor dit onderwerp tevens een «ogen en oren functie» krijgen in relatie tot wat er speelt binnen gemeenschappen en tussen groepen in de samenleving.

Sociale inclusie internationaal

Ook internationaal wordt, zowel binnen de EU als in ILO-kader, ingezet op sociale inclusie met nadruk op goed werk en gelijke behandeling, en met bijzondere aandacht voor armoedebestrijding.

Belangrijke aspecten daarbij zijn het bevorderen van gelijke behandeling op de arbeidsmarkt, aanpak van de negatieve kanten van vrij verkeer van werknemers, het creëren van een hoger beschermingsniveau bij arbeidsomstandigheden, het in goede banen leiden van arbeidsmobiliteit en het bevorderen van de integratie van EU-burgers. Het kabinet is voorstander van een actieve rol voor de ILO bij de bescherming en bevordering van goed werk en het toezicht op de naleving van fundamentele arbeidsnormen.

In het eerste half jaar van 2016 zal Nederland het voorzitterschap bekleden van de Raad van de Europese Unie. De voorbereiding hiervan is een van de speerpunten van het beleid in 2015.

2.1.1.3 Anticiperen op onzekere toekomstige ontwikkelingen

Hoewel de uitdagingen op de korte termijn, zoals op het gebied van arbeidsmarkt en participatie, veel aandacht vragen, is het noodzakelijk goed te blijven kijken wat er op middellange termijn op Nederland afkomt. De toekomstbeelden veranderen immers snel. Het is de taak van de overheid om ontwikkelingen in de samenleving te blijven monitoren, mensen te helpen hun aanpassingsvermogen te versterken en er voor te zorgen dat instituties meegroeien met de veranderingen in de samenleving. Het kabinet gaat daarom aan de slag met concrete zaken waarvoor de basis in 2015 wordt gelegd, maar die een langere doorlooptijd hebben. In deze paragraaf worden drie voorbeelden van toekomstige ontwikkelingen kort beschouwd. Ook wordt weergegeven hoe het kabinet anticipeert op deze ontwikkelingen.

Robotisering

Nog niet zo lang geleden werd met grote stelligheid beweerd dat de vergrijzing zou leiden tot structurele tekorten op de arbeidsmarkt. Nu wordt met dezelfde overtuiging gewaarschuwd voor blijvend hogere werkloosheid door technologische ontwikkelingen en robotisering. Dat is niet nieuw. Zo gaf Queen Elisabeth I in 1589 geen toestemming aan William Lee, de uitvinder van de breimachine, om zijn uitvinding te patenteren omdat de automatische breimachine haar onderdanen de werkloosheid in zou drijven. In de jaren ’30 waarschuwde John Maynard Keynes voor een nieuwe ziekte: technologische werkloosheid. Die zou ontstaan doordat technologische ontwikkeling het mogelijk maakt om te besparen op arbeid, zonder dat we in staat zijn om voldoende nieuw werk te creëren. De hoogleraren Frey en Osborne uit Oxford hebben recent berekend dat ongeveer 40% van de bestaande beroepen in de komende twee decennia zal verdwijnen door ontwikkelingen in computertechnologie.

Betekent dit dat Nederland zich moet voorbereiden op een werkloosheid die 40% hoger ligt dan nu? Waarschijnlijk niet. In de eerste plaats is duidelijk dat ontwikkelingen niet goed voorspelbaar zijn. Het is onmogelijk om met zekerheid uitspraken te doen over de toekomst, laat staan vooruitlopend op elke ontwikkeling al specifiek beleid te ontwikkelen. Bovendien ontwikkelt de samenleving mee en vindt ze steeds nieuwe manieren om zich aan te passen. De arbeidsmarkt is altijd dynamisch geweest en zal dat ook altijd blijven: waar oude beroepen verdwijnen komen er nieuwe voor in de plaats. De lantaarnaansteker bestaat niet meer en de pinautomaat heeft veel werk van de bankmedewerker overgenomen. Het punt is dat we niet weten welke banen er in de plaats komen van de verdwijnende banen. Niemand had tien jaar geleden kunnen bedenken dat er nu werk zou zijn in de app-industrie.

Dat betekent echter niet dat er totaal geen probleem is. Voortschrijdende technologie kan grote verdelingsvraagstukken opleveren, bijvoorbeeld op het gebied van werk en inkomen. De baten en lasten van robotisering worden niet gelijkmatig verdeeld over een samenleving. Middelbaar opgeleiden profiteren minder van nieuwe technologie dan hoogopgeleiden. Binnen de groep middelbaar opgeleiden hebben ouderen het meeste last van technologische ontwikkelingen, omdat zij vaak routinematige beroepen hebben met taken die relatief eenvoudig door techniek kunnen worden overgenomen. Dat heeft voor deze groepen grote gevolgen. Zeker als zij bij ontslag op zoek moeten naar ander werk of wanneer hun vaardigheden overbodig blijken.

Hoe dient de overheid hierop te anticiperen? Onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen vraagt om een cultuuromslag bij werkgevers en werknemers. Zij zullen veel meer aandacht moeten besteden aan de noodzaak dat mensen gedurende hun hele werkzame leven blijven leren. Het is van cruciaal belang dat werknemers hun weerbaarheid en aanpassingsvermogen door scholing vergroten. Scholing helpt mensen om zich aan te passen aan de wijzigende eisen op de arbeidsmarkt. Scholing is belangrijk voor het economische potentieel van Nederland op lange termijn, maar evengoed voor mensen die nu geen werk hebben. Scholing zorgt ervoor dat deze mensen niet worden afgeschreven, maar juist een nieuwe kans krijgen om mee te doen. Op dit gebied is nog veel winst te behalen. Ook kan de arbeidsmarkt een betere dynamiek ontwikkelen als van-werk-naar-werk trajecten vorm krijgen en intersectorale (om)scholing steeds meer mogelijk wordt. Dit is niet alleen een rol voor de overheid, het is juist noodzaak bedrijven en ook werknemers hierop aan te spreken en hierin mee te krijgen.

In de kabinetsreactie op het advies van de commissie Rinnooy Kan «Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen» die in het najaar van 2014 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd, zal het kabinet ingaan op een leven lang leren. Vanuit deze basis zal vanaf 2015 extra ingezet worden op het weerbaar maken van werknemers.

Ondernemerschap of werknemerschap?

De opkomst van andere arbeidsvormen is een ander voorbeeld van een ontwikkeling waarop de overheid moet anticiperen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Momenteel zijn er ongeveer 800.000 zzp’ers in Nederland, wat betekent dat 1 op de 10 werkenden zzp’er is. Eind jaren ’90 was dit nog 1 op de 17. In 2013 kwamen er 42.000 zzp’ers bij en naar verwachting zet deze trend in 2014 door. Bij ongewijzigd beleid zullen er naar verwachting binnen afzienbare tijd meer dan 1 miljoen zzp’ers zijn.

Dit vraagt om reflectie vanuit de overheid. Deze toename van zzp’ers heeft invloed op de gehele samenleving. Naast de positieve kant van het zzp-schap – ondernemerschap, participatie en flexbiliteit – zijn er negatieve aspecten zoals schijnzelfstandigheid waarbij mensen formeel als zelfstandige werken maar in feite gewoon in loondienst zijn. Daarnaast is er nog veel onbekend over de oorzaken en effecten van de groei van het aantal zzp’ers. Zo is het de vraag welke gevolgen die heeft voor de arbeidsmarkt, de huidige inrichting van het sociale zekerheidsstelsel en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Is het instrumentarium, gelet op onder meer de problematiek van schijnzelfstandigheid, thans goed ingericht?

Om deze vragen te onderzoeken heeft het kabinet het Interdepartementaal Beleidsonderzoek zzp (IBO zzp) ingesteld. Het IBO streeft ernaar een analyse, een inventarisatie en beleidsopties op te stellen voor een publieke discussie over de inkomens- en vermogensposities van zzp’ers, hun positie op de arbeidsmarkt, de voor- en nadelen van hun fiscale behandeling, de verhouding tot andere groepen werkenden en de aansluiting op het stelsel van sociale voorzieningen en verzekeringen. Het eindrapport wordt uiterlijk 1 december 2014 afgerond.

Een toekomstbestendig pensioenstelsel

Nederland heeft een goed functionerend pensioenstelsel met steeds betere checks and balances. Daar mogen we trots op zijn. Tegelijkertijd roepen demografische, economische, arbeidsmarktgerelateerde en sociaal-culturele ontwikkelingen vragen op over de maatschappelijke houdbaarheid van het stelsel. Het vertrouwen in het stelsel is niet meer zo groot als het is geweest. Dat heeft te maken met de financiële situatie van fondsen. Als gevolg van de kredietcrisis van 2008 en de gestegen levensverwachting kwam het overgrote deel van de pensioenfondsen in financiële problemen. Maar het dalende vertrouwen heeft ook te maken met de vraag of de huidige pensioenopbouw nog wel aansluit bij de manier waarop mensen leven en werken in de 21ste eeuw. De AOW-leeftijd zal stijgen naar 67 jaar en daarna gekoppeld worden aan de levensverwachting. Patronen van arbeid over de levensloop veranderen en er is ook een verschuiving zichtbaar van werknemerschap naar ondernemerschap (zzp). Hoewel de uitkomst van deze ontwikkelingen niet altijd vast staat, is het zaak om nu te anticiperen. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het pensioenstelsel blijft aansluiten bij de eisen van de tijd.

De aanpassingen in het pensioenstelsel voor de korte en middellange termijn kunnen worden beschouwd als noodzakelijk onderhoud. Tegelijkertijd moeten ook de meer fundamentele vragen over de inrichting van het pensioenstelsel en zijn maatschappelijke houdbaarheid op langere termijn worden beantwoord. De ambitie van het kabinet is een krachtig en sociaal pensioenstelsel in Nederland. Cruciaal daarvoor is een pensioenstelsel dat Nederlanders vertrouwen geeft in een goede oudedagsvoorziening en dat aansluit op de samenleving, nu en in de toekomst.

Het is van belang het gesprek hierover breed te voeren. Het pensioenstelsel raakt immers uiteindelijk iedere Nederlander. Eventuele fundamentele wijzigingen hiervan treffen eveneens iedereen. Parallel aan de regelgeving voor de korte en middellange termijn is het kabinet daarom gestart met een brede, open dialoog over de fundamenten van ons pensioenstelsel: de Nationale Pensioendialoog. Wat die dialoog oplevert kan als basis dienen voor politieke besluitvorming. In de eerste helft van 2014 heeft het kabinet zich door verschillende onderzoeken georiënteerd op de vormgeving van de Nationale Pensioendialoog. Van september tot december 2014 zal het kabinet de Nationale Pensioendialoog faciliteren; een brede en open dialoog waaraan een ieder die ideeën heeft over het pensioenstelsel kan deelnemen. Door een open pensioendialoog te voeren wil het kabinet samen met partijen binnen en buiten de pensioensector verkennen wat mogelijke aanpassingen zijn om het stelsel toekomstbestendig te houden. Als onderdeel van de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet de SER gevraagd om advies uit te brengen over de toekomst van onze pensioenen.

De opbrengst van de pensioendialoog, de onderzoeken en analyses uit de oriëntatiefase en het advies van de SER, worden verwerkt in een hoofdlijnennotitie die in het voorjaar van 2015 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

2.1.2 BUDGETTAIRE ONTWIKKELINGEN SZA-KADER
2.1.2.1 Inleiding

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenkader SZA. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. De bewindspersonen van SZW hebben op basis van het regeerakkoord en het aanvullende pakket wetsvoorstellen uitgewerkt. Veel van deze voorstellen zijn al door het parlement aangenomen. Dit betreft bijvoorbeeld de Participatiewet, de WWB-maatregelen en de hervorming kindregelingen. Deze beleidsontwikkeling wordt in de navolgende paragraaf beschreven voor zover deze de uitgaven SZA beïnvloedt.

De SZA-sector is conjunctuurgevoelig doordat de werkloosheidsuitgaven in dit kader zijn opgenomen. De werkloosheid bevindt zich thans op een hoog niveau. De werkloze beroepsbevolking raamt het CPB op 6,9% in 2014 en 6,8% in 2015.

2.1.2.2 Uitgaven SZA-kader 2014–2019

In onderstaande tabel worden de ontwikkelingen in de SZA-uitgaven voor 2014–2019 per cluster van regelingen getoond. De totale SZA-uitgaven van € 75,3 miljard in 2014 stijgen naar € 80,2 miljard in 2019. Deze toename van € 5 miljard in vijf jaar tijd is vooral het gevolg van de aanpassing van de SZA-uitgaven aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een post «nominale ontwikkeling» opgenomen. Deze post bedraagt € 4,5 miljard in 2019. Gecorrigeerd voor deze nominale ontwikkeling is de uitgavenontwikkeling SZA dus nagenoeg constant.

Tabel 2.1.2.1 SZA-uitgaven 2014–2019 (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Werkloosheid

           

WW-uitgaven (werkloosheid)

7,0

7,1

6,9

6,8

6,7

6,4

WWB-uitgaven (bijstand)

5,7

5,5

5,6

5,8

5,9

6,1

             

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap

           

WAO/WIA/WAZ

9,0

8,9

8,9

9,0

9,0

9,1

Wajong

2,9

3,0

3,0

3,1

3,0

3,1

ZW/WAZO

2,7

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

             

Ouderdom / nabestaanden

           

MKOB

1,0

         

AOW

34,0

34,6

34,6

34,5

34,5

34,5

Inkomensondersteuning AOW

0,0

0,9

0,9

0,9

0,9

1,0

Anw

0,6

0,5

0,4

0,4

0,4

0,4

             

Kinderopvang en kindregelingen

           

KOT

1,8

2,1

2,1

2,2

2,2

2,3

AKW/WKB/TOG

4,3

5,2

5,1

5,1

5,0

5,0

             

Re-integratie

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,2

0,3

0,3

0,3

0,2

0,2

WSW-budget

2,4

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Participatiebudget gemeenten

0,7

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Integratie-uitkering sociaal domein

0,0

2,9

2,7

2,6

2,4

2,3

             

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,2

2,0

1,9

1,8

1,7

1,7

Overige uitgaven

0,9

0,9

0,9

1,0

1,0

1,0

             

Nominale ontwikkeling

0,0

0,8

1,8

2,7

3,6

4,5

             

Totaal SZA-uitgaven

75,3

77,0

77,8

78,6

79,5

80,2

Werkloosheid

De werkloosheid bevindt zich op een hoog niveau en zal naar verwachting vanaf 2015 dalen. Deze daling is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de werkloosheidswetuitgaven van € 7,0 miljard in 2014 naar € 6,4 miljard in 2019. De effecten van de maatregelen uit de Wet Werk en Zekerheid op de WW-uitgaven treden op langere termijn op en zijn nog nauwelijks zichtbaar in de ontwikkelingen tot en met 2019.

De daling in de werkloosheid vanaf 2015 werkt ook door naar de ontwikkeling in de bijstandsuitgaven. De uitgavenontwikkeling is ook beperkt door de invoering van de kostendelersnorm en de harmonisering van de verplichtingen en sanctioneringen. Ook zijn de uitgaven aan de 20%-aanvulling voor alleenstaande ouders in de bijstand verschoven naar het kindgebonden budget. Daarnaast is de WWB geïntensiveerd met de invoering van de Participatiewet in 2015. Gemeenten krijgen extra geld om mensen die niet meer in aanmerking komen voor Wajong en Wsw met loonkostensubsidie aan het werk te helpen. Tevens wordt een wetsvoorstel voorbereid dat het mogelijk maakt om onder voorwaarden de derde pijler pensioenvermogen voor zelfstandigen buiten de vermogenstoets van de Participatiewet te houden. Per saldo leiden deze ontwikkelingen tot een stijging van de bijstandsuitgaven.

Arbeidsongeschiktheidsregelingen en ziekte

De uitgaven aan arbeidsongeschiktheid en ziekte blijven in de periode 2014–2019 vrijwel gelijk. Bij de WAO/WIA en de ZW is geen sprake van een hervorming in deze periode. Wel wordt de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten in twee stappen verlaagd als onderdeel van het 6 miljard pakket. De eerste verlaging heeft in de vorige begroting plaatsgevonden, de tweede verlaging vindt plaats in 2015.

De uitgaven aan de Wajong stijgen nog licht in de periode 2014–2019. Met de invoering van de Participatiewet is de groei beheerst doordat de regeling alleen nog zal gelden voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.

Verder is de wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten bij het parlement ingediend, ter ondersteuning van het creëren van 125.000 extra arbeidsplaatsen voor mensen met een beperking. In deze wet is de door het kabinet en sociale partners gemaakte banenafspraak vastgelegd en is de mogelijkheid opgenomen om een quotumregeling te activeren als de gemaakte afspraken niet worden gerealiseerd.

Ouderdom en nabestaanden

De wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) wordt per 1 januari 2015 afgeschaft. De AOW-uitgaven nemen in de periode 2014–2019 in beperkte mate toe. In deze kostenraming is rekening gehouden met de geleidelijke leeftijdsverhoging naar 67 jaar in 2021 rekening houdende met de voorgenomen versnelling in de leeftijdsverhoging conform het regeerakkoord Rutte/Asscher. Voor de langere termijn wordt hiermee de automatische kostenstijging uit hoofde van de vergrijzing beheerst. Daarnaast wordt een regeling inkomensondersteuning ouderen ingevoerd welke naar rato van de AOW-opbouw wordt uitgekeerd. De uitkeringslasten Anw dalen voornamelijk omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Deze groep is volledig uitgestroomd op 1 april 2015.

Kinderopvang en kindregelingen

De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag blijven de komende jaren licht stijgen. Dit wordt voornamelijk verklaard door een verwachte groei van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang en door de dalende werkloosheid vanaf 2015.

De uitgaven WKB stijgen in 2015 door de introductie van de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget en het verhogen van de bedragen voor het eerste en tweede kind. De stijging van de uitgaven wordt getemperd door het niet indexeren van de kinderbijslag in 2015 en het verlagen van de inkomensgrens in de WKB. Na 2015 dalen de uitgaven aan de kindregelingen omdat het aantal kinderen in de komende jaren afneemt.

Re-integratie integratie-uitkering sociaal domein

De uitgaven aan re-integratie van arbeidsongeschikten stijgen tot 2017 en zullen daarna licht dalen. In de periode tot 2017 zijn tijdelijk extra middelen beschikbaar gesteld voor de activering van het zittend bestand «oude Wajong». Als gevolg van de Participatiewet verschuift een deel van het re-integratiebudget naar het gemeentelijke participatiebudget, dat onderdeel gaat vormen van de integratie-uitkering sociaal domein.

In het kader van de Participatiewet zijn het macrobudget Wsw en het participatiebudget gemeenten samengevoegd tot een gebundeld participatiebudget. Dit gebundelde participatiebudget is vervolgens structureel overgeboekt naar de integratie-uitkering sociaal domein. Voor de periode 2015–2017 blijven deze middelen onderdeel uitmaken van het SZA-kader. Daarbij blijven de Minister en Staatssecretaris van SZW voor deze periode aanspreekbaar op de omvang en de verdeling van dit budget.

Uitvoeringkosten

De uitvoeringskosten van het UWV zijn verlaagd als gevolg van de opgelegde taakstellingen. Daartegenover staat dat de conjuncturele ontwikkeling in de werkloosheid heeft geleid tot een stijging van de uitvoeringskosten. Per saldo resulteert een geleidelijke afname.

De uitvoeringskosten bij de SVB laten eveneens twee tegengestelde ontwikkelingen zien, die per saldo leiden tot een afname van de kosten. Implementatietrajecten van nieuwe wetgeving leiden tot hogere uitvoeringskosten. Daartegenover is ook bij de SVB sprake van een afname van de uitvoeringskosten als gevolg van de ingeboekte taakstellingen.

2.1.2.3 Mutaties uitgaven SZA-kader 2014–2019

In het actuele uitgavenbeeld SZA zijn ten opzichte van de vorige begroting meevallers opgetreden. Thans tekenen zich immers gunstiger economische ontwikkelingen af. Verwacht wordt dat de economische groei zich geleidelijk zal herstellen naar 1¼% in 2015. Hierdoor verbeteren de overheidsfinanciën en dat komt in de SZA-sector tot uitdrukking in een lagere werkloosheid dan eerder werd geraamd. De omvang van de SZA-sector wordt thans geraamd op € 77,0 miljard in 2015 terwijl in de vorige begroting nog werd uitgegaan van € 83,3 miljard. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door lagere werkloosheidsuitgaven dan eerder geraamd en door het afstel van de ouderencomponent in de huishoudentoeslag.

Tabel 2.1.2.2 Mutaties SZA-uitgaven sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2014

77,8

83,3

84,3

84,6

85,2

 

Werkloosheid (WW/WWB)

– 1,5

– 2,3

– 2,4

– 1,9

– 1,5

 

Afschaffen MKOB

– 1,0

– 1,0

– 1,0

– 1,0

 

Afstel huishoudentoeslag

– 0,3

– 2,4

– 2,5

– 2,6

– 2,7

 

Invoering inkomensondersteuning AOW

0,9

0,9

0,9

0,9

 

Overig

– 0,8

– 1,5

– 1,4

– 1,5

– 1,4

 

Extrapolatie

         

80,2

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2015

75,3

77,0

77,8

78,6

79,5

80,2

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de werkloosheidsuitgaven fors meevallen. Het gaat om een meevaller van € 1,5 miljard in 2014 oplopend tot € 2,4 miljard in 2016. Hierdoor wordt de werkloosheidstegenvaller die in de vorige begroting was opgenomen weer grotendeels geredresseerd. De werkloosheidsuitgaven komen weer meer overeen met de ontwikkelingen zoals die werden verondersteld bij de start van het kabinet.

2.1.2.4 Uitgavenplafond SZA-kader en toetsing aan uitgavenplafond

Uitgavenplafond en kadertoetsing

In de ontwerpbegroting 2014 was een sluitend uitgavenkader SZA opgenomen. Sinds de ontwerpbegroting 2014 zijn er meevallers in de werkloosheid opgetreden. Deze meevallers hebben geleid tot een neerwaartse bijstelling van het uitgavenkader SZA, waardoor de eerdere ophoging van het kader wegens de werkloosheid in de ontwerpbegroting 2014 is komen te vervallen. In de bijstelling van het kader is ook het niet doorgaan van de huishoudentoeslag vanaf 2015 verwerkt. Door het afstel van deze maatregel is immers de overheveling van de ouderenkorting naar de SZW-begroting komen te vervallen. Het uitgavenkader SZA komt nu lager uit dan bij de Startbrief van het kabinet Rutte/Asscher, voornamelijk door de gangbare aanpassingen van het kader (zoals correcties vanwege bijtellingen van de pNB-raming) en de ombuigingen uit het 6 miljard pakket.

Tabel 2.1.2.3 Mutaties ijklijn (Uitgavenplafond) sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2014

77,8

83,3

84,3

84,6

Correctie werkloosheidsmeevallers

– 1,8

– 1,6

– 1,3

– 1,2

Correctie afstel huishoudentoeslag

– 2,6

– 2,5

– 2,6

Overige correcties (met name bijstelling pNB-raming)

– 0,3

– 1,9

– 1,9

– 1,8

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2015

75,8

77,1

78,6

79,0

De actuele uitgavenramingen, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.1.2.2, dienen volgens de regels budgetdiscipline te worden getoetst aan het actuele kader SZA zoals weergegeven in tabel 2.1.2.3. Deze kadertoetsing wordt weergegeven in tabel 2.1.2.4. De SZA-uitgaven zijn in 2015 neerwaarts bijgesteld naar € 77,0 miljard, terwijl het kader uitkomt op € 77,1 miljard. Hiermee wordt het kader SZA in 2015 onderschreden.

Tabel 2.1.2.4 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

Totale SZA-uitgaven

75,3

77,0

77,8

78,6

IJklijn SZA-uitgaven

75,8

77,1

78,6

79,0

Over/onderschrijding ijklijn SZA

– 0,5

– 0,1

– 0,8

– 0,4

2.1.3 MEERJARENPLANNING BELEIDSDOORLICHTINGEN
Tabel 2.1.3 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1. Arbeidsmarkt

X

         

X

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

         

X

 

3. Arbeidsongeschiktheid1

 

X

   

X

   

4. Jonggehandicapten

       

X

   

5. Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

     

X

     

6. Ziekte en zwangerschap

     

X

     

7. Kinderopvang2

   

X

       

8. Oudedagsvoorziening

X

         

X

9. Nabestaanden

X

         

X

10. Tegemoetkoming ouders

X

       

X

 

11. Uitvoeringskosten3

   

X

       

12. Rijksbijdragen4

             

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

     

X

     
1

In 2014 ligt de focus van de beleidsvoorlichting op de WAO, in 2017 op de WIA.

2

De hoofdvraag van de beleidsdoorlichting is of het ingezette beleid als doeltreffend en doelmatig kan worden bestempeld ten aanzien van de twee hoofddoelen: het kunnen combineren van arbeid en zorg en het aanbieden van kwalitatief goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. O.a. de volgende thema’s zullen terugkomen in de beleidsdoorlichting: effect kinderopvangbeleid op arbeidsparticipatie, loont het om meer te werken (advies Commissie Van Dijkhuizen) en robuustheid van het huidige systeem. Ook de evaluaties van de Wet kinderopvang en het besluit continue screening zijn onderdeel van de beleidsdoorlichting.

3

Het doel van de beleidsdoorlichting is vast te stellen of de doelstellingen van het begrotingsartikel en de Wet SUWI ook daadwerkelijk zijn bereikt. Aangezien hier sprake is van een breed beleidsterrein, wordt gekozen voor een afbakening waarbij de focus komt te liggen bij de doeltreffendheid en doelmatigheid van het SUWI-stelsel en de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving binnen dit stelsel.

4

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

2.1.4 OVERZICHT GARANTIES EN ACHTERBORGSTELLINGEN
Tabel 2.1.4.1: Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Geraamd te verlenen 2014

Geraamd te vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantieplafond 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Garantie plafond 2015

Totaal-plafond

Bijstand, TW en WSW inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Startende Ondernemers

1.189

0

600

589

589

0

400

189

189

ja

Tabel 2.1.4.2: Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Bijstand, TW en WSW inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Startende Ondernemers

500

0

500

300

0

300

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering van kracht geworden. Een garantie heeft een maximale duur van zes jaar. Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde een rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van een andere pilot en nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten. De claims worden afgedekt op de SZW-begroting.

Licence