Algemene Doelstelling
Klimaatverandering door menselijk handelen tegengaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en zo de klimaatverandering te beperken. Vermindering van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, stimuleert slimme groene investeringen, creëert daarmee banen, en bevordert zo Nederlandse innovaties die ook buiten de landsgrenzen kunnen worden ingezet.
Regisseren
Rollen en Verantwoordelijkheden
De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:
-
• Het door Nederland nakomen van de (onder andere) in UNFCCC en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten;
-
• De regie op het nationale klimaatbeleid en de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten;
-
• De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van hernieuwbare energie voor het verkeer en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van;
-
• De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies van motorvoertuigen, op brandstofkwaliteit, op de productie en de inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (Emissions Trading System/ETS).
Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen zijn grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.
Stimuleren
Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:
-
• Het in standhouden, aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Overeenkomst van Parijs, de Klimaatagenda, de afspraken in het SER-Energieakkoord waar de Minister voor verantwoordelijk is en het Lokale Klimaatactieprogramma tot succesvolle uitvoering te brengen. Via het Lokale Klimaatactieprogramma, de Nederlandse Klimaatcoalitie, Green Deals en initiatieven voor reductie van CO2-emissies brengt de Minister ondernemers, burgers en andere overheden beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie;
-
• Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren;
-
• Het verduurzamen van brandstoffen in de sectoren mobiliteit en transport door afspraken te maken over de rijksbijdrage aan de Actieagenda duurzame brandstofvisie voor het doelbereik van 15 tot 20 Petajoule energiebesparing voor 2020 en een maximumuitstoot van 25 megaton CO2 in 2030. Dit vanuit het SER-Energieakkoord, pijler zeven transport en mobiliteit. Het bereiken van de jaardoelstelling voor hernieuwbare energie stimuleren door ontwikkeling en toepassing van alternatieve energiedragers zoals elektrisch rijden en rijden op waterstof, en het faciliteren van de aanleg van tankinfrastructuur voor alternatieve energiedragers.
Ten slotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).
Indicatoren en Kengetallen
Verantwoordelijk ministerie | 2020 (voorgenomen beleid) | Emissieplafond | |
---|---|---|---|
CO2 industrie en energie | EZ | 6,5 | 11 |
CO2 verkeer en vervoer | IenM | 33,1 | 36 |
CO2 gebouwde omgeving | BZK | 23,0 | 22,5 |
CO2 land- en tuinbouw | EZ | 5,3 | 6 |
Overige CO2 broeikasgassen landbouw | EZ | 18,7 | 16 |
Resterende overige broeikasgassen | IenM | 8,8 | 9 |
Bron: Nationale Energieverkenning 2016, tabel 3.12 op blz. 106 www.pbl.nl;
Toelichting:
In deze tabel zijn de sectorale emissieplafonds en de raming weergegeven. De raming geeft aan in welke mate het doelbereik in zicht is. In deze raming is het effect van het begrotingsakkoord, het SER-energieakkoord en de Klimaatagenda «weerbaar, welvarend en groen» verwerkt.
In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat naar verwachting het overschot in andere sectoren om deze tegenvaller op te vangen.
Verplichtingen | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Besluit Hernieuwbare energie vervoer 2015 | 2 | 3,25 | 3,75 | 4 | 4,25 | 4,5 | 5 | 5,5 | 6,25 | 7 | 7,75 | 8,5 | 9,25 | 10 |
Realisatie | 2 | 3,26 | 3,75 | 4,01 | 4,31 | 4,54 | 5,05 | 5,54 | 6,25 |
Bron: Besluit Hernieuwbare energie vervoer 2015 (Stb. 2014, 460)
Bron realisatie 2014: Rapportage hernieuwbare energie 2014 van de Nederlandse Emissieautoriteit (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-586974)
Toelichting:
In artikel 2.1 van het Besluit Hernieuwbare Energie vervoer 2015 dat op 1 januari 2015 van kracht is geworden, is de ontwikkeling van de jaarverplichting hernieuwbare energie in het vervoer tot en met 2020 vastgelegd.
Bron: European Environment Agency; EEA Technical report No 16/2015. Monitoring CO2 emissions from new passenger cars and vans in 2014
Toelichting:
Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten hebben geleid, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015. Daarnaast is in november 2013 overeenstemming bereikt dat een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2021 zal gelden. Deze norm zal er straks toe leiden dat de gemiddelde automobilist op jaarbasis zo’n € 340 aan brandstofkosten bespaart ten opzichte van het referentiejaar 2007.
Alleen voor 2015 en 2021 zijn er EU-normen (voor fabrikanten). De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.
De gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland is in de periode tussen 2010 en 2016 sterk gedaald, veel sterker dan in de rest van Europa. In 2016 nam de uitstoot van nieuw verkochte personenauto’s in Nederland als enige lidstaat in de EU licht toe.
Volgens voorlopige cijfers die het Europese milieuagentschap9 in april 2017 heeft gepubliceerd, komt in 2016 de voorlopige gemiddelde CO2-uitstoot uit op 105,9 g/km in Nederland en op 118,1 g/km in Europa. Nederland blijft daarmee ruim onder het Europese gemiddelde en kan nog steeds tot de kopgroep worden gerekend. Ook blijft het aantal elektrische voertuigen groeien. Op Europees niveau is aan fabrikanten opgelegd om in 2015 een gemiddeld CO2-uitstoot te realiseren van 130 g/km. In 2021 ligt de reeds vastgestelde norm op 95 gram CO2 per kilometer.
In het vierde kwartaal 2017 komt de Europese Commissie met een voorstel voor een nieuwe norm voor de periode na 2021. Nederland zet in op een strenge, maar haalbare norm die de transitie naar de nulemissie aandrijflijn onomkeerbaar maakt.
Beleidswijzigingen
Met het sluiten van het klimaatakkoord in Parijs eind 2015 is een belangrijke stap gezet om in internationaal verband klimaatverandering tegen te gaan. De EU heeft zich gecommitteerd aan een broeikasgasreductie in 2030 van ten minste 40% ten opzichte van 1990. De EU lidstaten en het Europees Parlement onderhandelen momenteel over de verankering van dit 2030 doel in de EU klimaatwetgeving. Daarnaast heeft de EU de ambitie uitgesproken om in 2050 80–95% reductie van CO2 te realiseren. Het IPCC zal in 2018 een rapport publiceren over de gevolgen van de 1,5 graden Celsius doelstelling. Dit rapport zal bijdragen aan de in 2018 te houden «faciliterende dialoog» waarin gekeken wordt naar de collectieve inspanningen en voortgang van alle landen op weg naar de temperatuurdoelstellingen van het Parijs-akkoord. Dit is een natuurlijk moment voor de EU om naar de eigen doelstelling voor 2030 te kijken, in welk geval IenM samen met andere relevante departementen zal moeten bezien welke mogelijkheden Nederland ziet om aan een eventuele extra EU ambitie bij te dragen.
Op basis van de afspraken die de Energieraad in november 2015 heeft gemaakt bracht de Europese Commissie in november 2016 een voorstel uit voor de governance van de EU Energie Unie. Volgens dit voorstel dienen de lidstaten 1 januari 2018 een concept en uiterlijk 1 januari 2019 een definitief nationaal energie- en klimaatplan voor de periode 2021–2030 aan te leveren, gevolgd door een eerste Europese evaluatie van de ingediende plannen in 2021 (Kamerstukken II 2015–2016 21 501-33, nr. 572). Op 1 januari 2019 moeten lidstaten daarnaast een concept lange termijn strategie gericht op 2050 aanleveren, die op 1 januari 2020 definitief moet zijn. Bij de uitwerking van het energie- en klimaatplan en de lange termijn strategie kan gebruik worden gemaakt van de inzichten uit de Energieagenda en de bijbehorende transitiepaden richting 2030 en 2050 die in het najaar van 2017 worden opgeleverd. Voor IenM belangrijke thema’s als mobiliteit en transport en de integratie van de klimaat- en energietransitie in het ruimtelijk beleid worden daarin ook meegenomen.
De Rechtbank Den Haag heeft in zijn uitspraak van 24 juni 2015 bepaald dat de Staat de emissies van broeikasgassen in Nederland in 2020 moet beperken tot een niveau van 25% onder de uitstoot in 1990. De Staat voert het vonnis uit, maar heeft tegelijkertijd hoger beroep aangetekend tegen het vonnis, waarover in 2018 een uitspraak wordt verwacht. Met de volledige uitvoering van het SER Energieakkoord is de verwachting dat de door de rechtbank opgelegde 25% reductie in 2020 gerealiseerd zal worden. Mocht uit de Nationale Energie Verkenning (NEV) 2017 blijken dat dit niet het geval is, dan zal het kabinet aanvullende maatregelen nemen.
Budgettaire gevolgen van beleid
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 71.954 | 77.899 | 67.226 | 57.991 | 57.645 | 57.925 | 57.991 | |
Uitgaven: | 72.006 | 76.904 | 66.915 | 64.678 | 57.936 | 58.138 | 57.882 | |
Waarvan juridisch verplicht | 94% | |||||||
19.01 | Tegengaan klimaatverandering | 15.190 | 21.167 | 20.001 | 20.391 | 14.706 | 14.212 | 13.936 |
19.01.01 | Opdrachten | 2.680 | 7.499 | 8.999 | 10.582 | 4.893 | 4.404 | 4.120 |
19.01.02 | Subsidies | 993 | 2.137 | 776 | 0 | 0 | 0 | 0 |
19.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 11.517 | 11.531 | 10.226 | 9.809 | 9.813 | 9.808 | 9.816 |
– waarvan bijdrage aan KNMI | 809 | 358 | 398 | 109 | 109 | 109 | 109 | |
– waarvan bijdrage aan NEa | 8.017 | 8.127 | 6.789 | 6.789 | 6.789 | 6.789 | 6.789 | |
– waarvan bijdrage aan RWS | 2.691 | 3.046 | 3.039 | 2.911 | 2.915 | 2.910 | 2.918 | |
19.02 | Internationaal beleid, coordinatie en samenwerking | 56.816 | 55.737 | 46.914 | 44.287 | 43.230 | 43.926 | 43.946 |
19.02.01 | Opdrachten | 3.314 | 5.852 | 5.688 | 6.028 | 5.226 | 6.037 | 6.039 |
– Uitvoering CDM | 68 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
– RIVM | ||||||||
– RVO | ||||||||
– Interreg | 108 | 322 | 546 | 777 | 244 | 244 | 244 | |
– Overige opdrachten | 3.138 | 5.530 | 5.142 | 5.251 | 4.982 | 5.793 | 5.795 | |
19.02.02 | Subsidies | 1.437 | 696 | 1.889 | 267 | 0 | 0 | 0 |
– Interreg | 637 | 696 | 1.889 | 267 | 0 | 0 | 0 | |
19.02.03 | Bijdrage aan agentschappen | 43.025 | 44.470 | 37.007 | 35.412 | 35.424 | 35.309 | 35.327 |
– waarvan bijdrage aan RIVM | 33.194 | 33.928 | 28.844 | 27.250 | 27.262 | 27.251 | 27.269 | |
– waarvan bijdrage aan RVO | 9.493 | 10.283 | 7.958 | 7.957 | 7.957 | 7.957 | 7.957 | |
– waarvan bijdrage aan RWS | 338 | 259 | 205 | 205 | 205 | 101 | 101 | |
19.02.05 | Bijdragen aan internationale organisaties | 9.040 | 4.719 | 2.330 | 2.580 | 2.580 | 2.580 | 2.580 |
Ontvangsten | 145.474 | 230.400 | 224.000 | 224.000 | 224.000 | 224.000 | 224.000 |
Extracomptabele fiscale regelingen
Extracomptabele verwijzingen
Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie voor toekomstige jaren wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».
2016 | 2017 | 2018 | |
---|---|---|---|
BPM Vrijstelling nulemissieauto's2 | 3 | 4 | 6 |
MRB Vrijstelling nulemissieauto's3 | 8 | 12 | 18 |
IB/LB korting op de bijtelling voor nulemissieauto's4 | 69 | 86 | 127 |
IB/LB korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht) | 741 | 529 | 367 |
MRB Halftarief plug-in hybride auto’s | 31 | 38 | 43 |
19.01 Tegengaan klimaatverandering
Budgetflexibiliteit
De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en agentschapsbijdragen zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon en de agentschapbijdragen hebben een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van klimaat en duurzame mobiliteit.
19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
De financiering van de in voorgaande jaren aangegane verplichtingen in het kader van de uitvoering van de opdrachten aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en RIVM zijn juridisch verplicht. Deze bijdragen hebben een structureel karakter. De bijdrage aan internationale organisaties is grotendeels juridisch verplicht. Het betreft hier uitgaven op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken. Deels zijn deze structureel van aard.
Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor opdrachten die worden verstrekt voor wetenschappelijk internationaal klimaatonderzoek, onderzoekprogramma’s en bijdragen aan (inter)nationale organisaties die een bijdrage leveren aan de internationale beleidsdoelstellingen op het gebied van milieu.
19.01 Tegengaan klimaatverandering
Toelichting op de financiële instrumenten
19.01.01 Opdrachten
Het Ministerie van IenM geeft uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van de beleidsterreinen klimaat, duurzame mobiliteit en industrie.
19.01.02 Subsidies
In het verleden heeft het Ministerie van IenM subsidies aan bedrijven, (onderzoeks)instellingen en andere organisaties verstrekt, waarvoor in de jaren tot en met 2018 nog betalingen moeten plaatsvinden. In het kader van de uitvoering van de Duurzame Brandstofvisie voor de transportsector (Kamerstukken II 2015–2016, 30 196, nr. 353) worden subsidies verstrekt in het kader van de regeling voor technologieontwikkeling en innovatie (Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en Innovaties in Transport (DKTI-Transport)), voor ondersteuning van de platforms die bij de uitvoering van de visie betrokken zijn, voor deelname aan Europese subsidieprojecten zoals calls voor Fuel Cells land Hydrogen Joint Undertakings, alsmede voor ondersteuning van de exploitatie van zero-emissie bussen.
19.01.03 Bijdragen aan agentschappen
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)
Het KNMI verricht diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek, het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en andere internationale verplichtingen.
Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
Jaarlijks verstrekt het Ministerie van IenM een opdracht aan de NEa voor de uitvoering van alle werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede met betrekking tot het register voor biobrandstoffen.
Rijkswaterstaat (RWS)
Het betreft hier werkzaamheden die door RWS worden uitgevoerd. Het gaat met name om de uitvoering Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) en om de uitvoering van werkzaamheden en het leveren van expertise op de beleidsterreinen klimaat (uitvoering Klimaatagenda en SER-energieakkoord) en duurzame mobiliteit.
19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten
Interreg
Interreg is een Europese subsidieregeling waarin partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. De deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van Interreg wordt bevorderd. Met de beschikbare middelen wordt de Nederlandse bijdrage voor de kosten van de internationale uitvoering en de uitvoering in Nederland (waaronder inbegrepen de stimulering van de deelname door Nederlandse partners) gefinancierd. De stimulering via de Interreg-subsidieregelingen is hieronder bij 19.02.02 vermeld.
Overige opdrachten
Het Ministerie van IenM verstrekt aan nationale en internationale wetenschappelijke en adviserende instellingen opdrachten, onder andere op het gebied van de klimaatverandering, duurzame productie en consumptie en de inzet van biobrandstoffen. Ook worden de middelen aangewend voor het in Europees verband uitwerken van het klimaatbeleid richting 2050, activiteiten in het kader van internationale diplomatie, waaronder het uitvoeren van bedrijfslevenmissies, en het ondersteunen en faciliteren van delegaties bij internationale bijeenkomsten.
19.02.02 Subsidies
Interreg
Dit betreft uitgaven in het kader van subsidieregelingen ter stimulering van deelname door Nederlandse partners aan de Europese Interreg-subsidieprogramma’s Europe, North West Europe en North Sea Region:
-
• Via de PSR-regeling (Projectstimuleringsregeling Interreg V; Stcrt. 2015, 10986) worden subsidies verstrekt in de voorbereiding en indiening van Interreg-projectvoorstellen.
-
• Via de Cofinancieringsregeling (Stcrt. 2015, 30863) kunnen partners een bijdrage krijgen in hun aandeel in de projectkosten.
19.02.03 Bijdragen aan agentschappen
RIVM en RVO.nl
IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en ander beleidsondersteunende werkzaamheden) en aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek).
RWS
Dit betreft de agentschapsbijdrage voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving), de uitvoering van de Antarctica regelgeving en enkele ondersteunende activiteiten in het kader van het internationaal beleid van IenM.
19.02.05 Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties
Het Ministerie van IenM kent op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken financiële bijdragen toe aan (inter-)nationale organisaties. Dat is nodig om de kosten te dekken van de doorlopende ontwikkeling van het desbetreffende verdrag of de organisatie.
In onderstaande tabel zijn de verwachte bijdragen voor 2018 vermeld.
Verdragen | 1.306 |
United Nations Environment Programme (UNEP) | 615 |
Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag | 9 |
Montrealprotocol (uitbanning ozonlaagaantastende stoffen) | 79 |
VNECE CLRTAP-verdrag (grensoverschrijdende luchtverontreiniging) | 83 |
VNECE PRTR-verdrag (emissieregisters) | 20 |
Verdrag van Rotterdam (melding vooraf export chemicaliën) | 50 |
Verdrag van Stockholm (persistente organische stoffen) | 95 |
Verdrag van Bazel (overbrenging gevaarlijk afval) | 95 |
OESO Programme on Chemicals Accidents (voorkomen en bestrijden van gevolgen van chemische ongelukken) | 35 |
Cartagenaprotocol (verdrag over veiligheid van grensoverschrijdend vervoer van levend ggo's) | 50 |
VNECE Aarhus-verdrag (toegang tot informatie, besluitvorming en rechter) | 45 |
VNECE Helsinki-verdrag (bescherming tegen industriële ongevallen) | 30 |
VN Minamata-verdrag (regulering kwik emissies) | 100 |
Contributies | 431 |
UNFCCC International Transaction Log (verificatie transactie Kyoto units) | 90 |
IPCC (Trustfund tbv draagvlak gebruik rapporten) | 43 |
China Council (adviesraad voor duurzame ontwikkeling) | 100 |
Control of Chemicals (OESO) (veiligheid van chemische producten) | 20 |
International Transport Forum (ontwikkelingen op vervoersgebied) | 178 |
Tevens worden de middelen ingezet voor het verstrekken van incidentele bijdragen en vrijwillige bijdragen aan (inter-)nationale organisaties voor activiteiten die het internationaal milieubeleid van het Ministerie van IenM ondersteunen.
Ontvangsten
De opgenomen ontvangsten betreffen de geraamde opbrengsten van de verkoop van CO2-emissierechten, als onderdeel van het Europese Emissions Trading System (EU ETS).