A. Algemene doelstelling
Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.
Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.
Indicatoren/kengetallen
Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers
Normbedragen ho | Normbedragen mbo/bol | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Uitwonend | Thuiswonend | Studie-voorschot | Uitwonend | Thuiswonend | ||
Basisbeurs | € 291,61 | € 104,73 | n.v.t. | Basisbeurs | € 269,45 | € 82,56 |
Aanvullende beurs | € 279,25 | € 257,41 | € 391,00 | Aanvullende beurs | € 361,76 | € 339,96 |
Maximaal leenbedrag | € 299,60 | € 299,60 | € 479,46 | Maximaal leenbedrag | € 179,86 | € 179,86 |
Collegegeldkrediet | € 171,67 | € 171,67 | € 171,67 | Collegegeldkrediet | n.v.t. | n.v.t. |
Totaal | € 1.042,13 | € 833,41 | € 1.042,13 | Totaal | € 811,07 | € 602,38 |
Peildatum 1 september 2018
C. Beleidswijzigingen
Rondom het stopzetten van het studentenreisproduct, is in december 2017 een pakket maatregelen aangekondigd met als doel het aantal ov-boetes flink te laten afnemen. (Oud-)studenten lopen tegen zo’n ov-boete aan als ze hun studentenreisproduct te laat stopzetten wanneer zij daar geen recht meer op hebben. Voor een deel van de aangekondigde maatregelen is een wetswijziging nodig, die momenteel wordt voorbereid en wordt voorzien per 1 januari 2019. Een voorbeeld van zo’n maatregel is dat studenten straks alleen nog maar een boete hoeven te betalen als ze daadwerkelijk met hun studentenreisproduct hebben gereisd nadat het recht daarop is verlopen. Een ander voorbeeld is dat het boetebedrag (van € 97,– per halve maand) wordt aangepast naar € 75,– per halve kalendermaand over de eerste twee halve kalendermaanden en € 150 voor de daaropvolgende halve kalendermaanden.
D. Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 4.563.829 | 6.366.611 | 5.602.726 | 5.205.161 | 5.268.330 | 5.771.030 | 5.842.009 | ||
Totale uitgaven | 4.563.829 | 6.366.611 | 5.602.726 | 5.205.161 | 5.268.330 | 5.771.030 | 5.842.009 | ||
Waarvan juridisch verplicht (%) | 100% | ||||||||
Inkomensoverdracht | 1.496.930 | 3.140.876 | 2.220.767 | 1.739.603 | 1.723.781 | 2.157.234 | 2.163.739 | ||
• | Basisbeurs | 741.403 | 524.363 | 380.511 | 344.925 | 330.287 | 342.500 | 362.906 | |
– | Gift (R) | 1.108.885 | 1.155.285 | 1.085.819 | 856.222 | 612.764 | 426.784 | 382.979 | |
– | Prestatiebeurs (NR) | – 367.482 | – 630.922 | – 705.308 | – 511.297 | – 282.477 | – 84.284 | – 20.073 | |
• | Aanvullende beurs | 777.233 | 820.399 | 834.064 | 834.773 | 836.856 | 832.746 | 824.541 | |
– | Gift (R) | 608.481 | 638.027 | 661.126 | 681.149 | 700.255 | 710.348 | 713.681 | |
– | Prestatiebeurs (NR) | 168.752 | 182.372 | 172.938 | 153.624 | 136.601 | 122.398 | 110.860 | |
• | Reisvoorziening | 146.568 | 1.729.181 | 977.121 | 559.083 | 580.231 | 1.026.159 | 1.044.856 | |
– | Gift (R) | 695.717 | 746.167 | 741.716 | 770.035 | 802.373 | 813.106 | 834.351 | |
– | Prestatiebeurs (NR) | 187.869 | 142.061 | 150.076 | 139.401 | 123.157 | 128.260 | 121.032 | |
– | Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) | – 859.409 | – 863.612 | – 866.639 | – 883.638 | – 899.046 | – 914.184 | – 927.555 | |
– | Kosten contract OV-bedrijven (R) | 122.391 | 1.704.565 | 951.968 | 533.285 | 553.747 | 998.977 | 1.017.028 | |
• | Overige uitgaven | – 168.274 | 66.933 | 29.071 | 822 | – 23.593 | – 44.171 | – 68.564 | |
– | Overige uitgaven relevant (R) | 285.356 | 105.352 | 90.082 | 92.110 | 99.137 | 111.165 | 118.192 | |
– | Caribisch Nederland (R) | 3.491 | 3.671 | 3.860 | 4.059 | 4.268 | 4.488 | 4.719 | |
– | Overige uitgaven niet-relevant (NR) | – 457.121 | – 42.090 | – 64.871 | – 95.347 | – 126.998 | – 159.824 | – 191.475 | |
Leningen | 2.934.328 | 3.124.063 | 3.284.173 | 3.364.876 | 3.442.892 | 3.511.301 | 3.574.979 | ||
– | Rentedragende lening (NR) | 2.612.321 | 2.745.533 | 2.900.819 | 2.994.622 | 3.063.453 | 3.126.395 | 3.185.302 | |
– | Collegegeldkrediet (NR) | 322.007 | 378.530 | 383.354 | 370.254 | 379.439 | 384.906 | 389.677 | |
Bijdrage aan agentschappen | 132.571 | 101.672 | 97.786 | 100.682 | 101.657 | 102.495 | 103.291 | ||
| – | Dienst Uitvoering Onderwijs | 132.571 | 101.672 | 97.786 | 100.682 | 101.657 | 102.495 | 103.291 |
Ontvangsten | 826.628 | 850.274 | 893.224 | 948.557 | 1.015.860 | 1.087.009 | 1.155.007 | ||
– | Ontvangen rente en relevant hoofdsom (R) | 106.887 | 96.527 | 91.550 | 96.535 | 110.808 | 126.955 | 137.656 | |
– | Kortlopende vorderingen (R) | 93.778 | 81.545 | 81.045 | 80.545 | 80.045 | 78.545 | 76.045 | |
– | Terugontvangen hoofdsom (NR) | 625.963 | 672.202 | 720.629 | 771.477 | 825.007 | 881.509 | 941.306 |
Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
relevante uitgaven: | 2.097.483 | 3.591.127 | 2.765.718 | 2.153.904 | 1.975.154 | 2.253.179 | 2.246.686 |
niet relevante uitgaven: | 2.466.346 | 2.775.484 | 2.837.008 | 3.051.257 | 3.293.176 | 3.517.851 | 3.595.323 |
relevante ontvangsten: | 200.665 | 178.072 | 172.595 | 177.080 | 190.853 | 205.500 | 213.701 |
niet relevante ontvangsten: | 625.963 | 672.202 | 720.629 | 771.477 | 825.007 | 881.509 | 941.306 |
Budgetflexibiliteit
Van het totale budget voor artikel 11 is voor 2019 100 procent juridisch verplicht op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.
Toelichting:
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.
In tabel 11.2 «Budgettaire gevolgen voor beleid en budgetflexibiliteit» is vanaf dit jaar gekozen voor een verhelderende opzet voor de uitgaven aan de reisvoorziening. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De boekingswijze van de reisvoorziening is complex, omdat het naast de prestatiebeurssystematiek, ook gaat over betalingen aan de OV-bedrijven en werkt met tegenboekingen om te voorkomen dat middelen twee keer worden geboekt (als uitgave aan het OV en als uitgave aan de student).
Het betreft vier wijzigingen. Ten eerste zijn de uitgaven die betrekking hebben op het reisproduct nu geheel zichtbaar onder de post reisvoorziening. Voorheen zat een deel van de reisvoorziening in de overige uitgaven niet-relevant. Het betrof de niet-relevante uitgaven op de toekenningen en de niet-relevante tegenboeking van de omzettingen. Dit bedrag is nu zichtbaar onder de post prestatiebeurs (NR) zoals dit ook is opgezet bij de basisbeurs en de aanvullende beurs.
Ten tweede is de post die voorheen prestatiebeurs (R) werd genoemd, nu zichtbaar onder de post bijdrage studerenden aan OV-contract. Hiermee wordt duidelijker aangegeven welk bedrag studenten krijgen opgeboekt voor het gebruik van het reisproduct en dus welk bedrag zij indirect voor het reisproduct betalen aan de OV-bedrijven. Voor studenten die binnen de prestatiebeurstermijn een diploma behalen, wordt dit bedrag omgezet in een gift.
In de derde plaats is ook voor bolstudenten van niveau 1 en 2 het bedrag dat zij bijdragen aan het OV-contract negatief in deze post opgenomen. Aangezien deze studenten de reisvoorziening als gift krijgen zit dit bedrag tevens positief in de post reisvoorziening gift. Tot slot is de boekingsgang van de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) aangepast. Het bedrag aan RBS staat weliswaar niet apart in de tabel budgettaire gevolgen van beleid, maar in tabel 11.11. Voorheen bedroeg dit een relevant bedrag waarmee de suggestie kon worden gewekt dat RBS direct een gift is. RBS is echter een prestatiebeurs, behalve voor bolstudenten van niveau 1 en 2. Omdat voorheen de RBS ook werd tegengeboekt en niet-relevant werd geboekt, waren de prestatiebeursuitgaven per saldo wel correct. In het nieuwe schema zijn de prestatiebeursuitgaven RBS opgenomen onder de niet- relevante uitgaven aan de reisvoorziening.
Hieronder zijn de veranderingen schematisch weergegeven:
Was | Wordt |
---|---|
Overige uitgaven (NR) | Reisvoorziening prestatiebeurs (NR) |
Overige uitgaven (NR) | |
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) | Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) |
Reisvoorziening gift (R) exclusief bol 1–2 studenten | Reisvoorziening gift (R) inclusief bol 1–2 studenten |
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) exclusief bol 1–2 studenten | Bijdrage studerenden aan OV contract (R) inclusief bol 1–2 studenten |
Reisvoorziening gift (R) inclusief boeking RBS | Reisvoorziening gift (R) exclusief boeking RBS |
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) inclusief boeking RBS | Bijdrage studerenden aan OV contract (R) exclusief boeking RBS |
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Inkomensoverdrachten
Basisbeurs
Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot. De basisbeurs in het hoger onderwijs is vervangen door de mogelijkheid om gebruik te maken van een leenvoorziening tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Studenten die voordien zijn ingestroomd, vallen voor hun bachelor of master nog onder het oude stelsel en ontvangen mogelijk nog een basisbeurs. Voor mbo’ers van achttien jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg is de studiefinanciering onveranderd gebleven. Om voor deze groep de financiële toegankelijkheid tot het onderwijs te garanderen, ontvangen zij een bijdrage in de vorm van een basisbeurs. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch. Door het beschikbaar stellen van de basisbeurs in de vorm van een gift, draagt dit bij aan het wegnemen van financiële belemmeringen voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2.
Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Het prestatiebeursregime geeft hen een prikkel om de opleiding binnen 10 jaar na de eerst opgenomen studiefinanciering met succes af te ronden.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Studerenden met basisbeurs | 395.402 | 303.600 | 240.300 | 225.900 | 221.100 | 216.900 | 211.300 |
bol | 230.764 | 225.400 | 221.900 | 220.800 | 218.500 | 215.500 | 210.500 |
hbo | 132.213 | 71.700 | 15.400 | 4.300 | 2.100 | 1.100 | 600 |
wo | 32.425 | 6.500 | 3.000 | 800 | 500 | 300 | 200 |
Studerenden zonder basisbeurs | 393.096 | 487.600 | 548.600 | 564.900 | 571.600 | 577.200 | 581.100 |
bol | 8.432 | 8.200 | 8.100 | 8.100 | 8.000 | 7.900 | 7.700 |
hbo | 214.365 | 275.400 | 328.300 | 337.400 | 338.700 | 338.800 | 337.600 |
wo | 170.299 | 204.000 | 212.200 | 219.400 | 224.900 | 230.500 | 235.800 |
Totaal | 788.498 | 791.200 | 788.900 | 790.800 | 792.700 | 794.100 | 792.400 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 – 2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Deze gegevens laten het verwachte gebruik zien van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak maakt op studiefinanciering.
Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (omdat de maximale duur is verbruikt of omdat ze onder het studievoorschot vallen), maar (nog) wel recht heeft op een lening en eventueel de reisvoorziening en de aanvullende beurs. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot vindt een verschuiving plaats van het aantal studerenden met een basisbeurs naar het aantal studerenden zonder basisbeurs.
De gegevens zijn inclusief aantallen studerenden die met een meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol direct gift | 79.275 | 77.632 | 77.648 | 76.802 | 74.922 | 72.240 | 73.550 |
bol omzettingen prestatiebeurs in gift | 225.966 | 240.811 | 239.702 | 237.401 | 233.666 | 229.987 | 235.760 |
ho direct gift | 3.400 | 2.751 | 1.986 | 0 | 0 | 0 | 0 |
ho omzettingen prestatiebeurs in gift | 800.244 | 834.091 | 766.483 | 542.019 | 304.176 | 124.557 | 73.669 |
Totaal | 1.108.885 | 1.155.285 | 1.085.819 | 856.222 | 612.764 | 426.784 | 382.979 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol toekenningen | 249.783 | 248.148 | 244.258 | 243.454 | 241.935 | 239.891 | 235.503 |
bol omzettingen | – 225.976 | – 240.811 | – 239.702 | – 237.401 | – 233.666 | – 229.987 | – 235.760 |
ho toekenningen | 406.754 | 193.631 | 49.418 | 17.468 | 11.229 | 8.168 | 6.652 |
ho omzettingen | – 798.043 | – 831.890 | – 759.282 | – 534.818 | – 301.975 | – 102.356 | – 26.468 |
Totaal | – 367.482 | – 630.922 | – 705.308 | – 511.297 | – 282.477 | – 84.284 | – 20.073 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
In de tabellen 11.5 en 11.6 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot daalt het aantal toekenningen in het ho vanaf 2015.
Aanvullende beurs
In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de opleiding van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.
Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen dit direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.
Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.
Voor studenten die onder het studievoorschot vallen is de maximale aanvullende beurs hoger dan voor studenten die hier (nog) niet onder vallen.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol | 112.894 | 110.500 | 108.800 | 108.200 | 107.000 | 105.200 | 102.700 |
hbo | 88.376 | 88.500 | 87.600 | 87.100 | 86.900 | 86.700 | 86.200 |
wo | 29.288 | 30.400 | 31.100 | 31.800 | 32.600 | 33.300 | 34.100 |
Totaal | 230.558 | 229.400 | 227.500 | 227.100 | 226.500 | 225.200 | 223.000 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Deze tabel laat het aantal studerenden met een aanvullende beurs zien. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol direct gift | 224.760 | 225.680 | 225.617 | 223.104 | 223.017 | 217.989 | 211.562 |
bol omzettingen prestatiebeurs in gift | 147.246 | 156.000 | 161.755 | 163.737 | 163.003 | 161.092 | 159.127 |
ho direct gift | 51.251 | 52.455 | 53.251 | 53.124 | 53.886 | 54.057 | 54.110 |
ho omzettingen prestatiebeurs in gift | 185.224 | 203.892 | 220.503 | 241.184 | 260.349 | 277.210 | 288.882 |
Totaal | 608.481 | 638.027 | 661.126 | 681.149 | 700.255 | 710.348 | 713.681 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol toekenningen | 171.864 | 170.198 | 167.529 | 166.978 | 165.937 | 164.534 | 161.525 |
bol omzettingen | – 147.257 | – 156.000 | – 161.755 | – 163.737 | – 163.003 | – 161.092 | – 159.127 |
ho toekenningen | 328.833 | 371.530 | 387.131 | 391.031 | 393.480 | 395.630 | 396.808 |
ho omzettingen | – 184.688 | – 203.356 | – 219.967 | – 240.648 | – 259.813 | – 276.674 | – 288.346 |
Totaal | 168.752 | 182.372 | 172.938 | 153.624 | 136.601 | 122.398 | 110.860 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
In de tabellen 11.8 en 11.9 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd.
Voor studenten in het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen is de aanvullende beurs naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende; thuis- of uitwonend, maximaal respectievelijk € 257,41 of € 279,25 (zie tabel 11.1).
De hoogte van de maximale aanvullende beurs voor studenten die onder het studievoorschot vallen is € 391,00. De woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend) is dan niet langer bepalend voor de hoogte van de aanvullende beurs.
Het verloop van deze uitgaven is voor een groot deel afhankelijk van de prijsontwikkeling. Daarnaast is de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders en de deelname aan het onderwijs hier van invloed, en spelen exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.
Reisvoorziening
Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal gebruikers van het reisrecht | 771.330 | 781.600 | 779.500 | 780.500 | 779.200 | 777.400 | 774.500 |
bol | 316.008 | 318.900 | 315.300 | 313.400 | 308.200 | 302.300 | 296.100 |
ho | 455.322 | 462.700 | 464.200 | 467.100 | 471.000 | 475.100 | 478.400 |
Aantal RBS | 20.480 | 20.800 | 20.800 | 20.900 | 21.100 | 21.200 | 21.400 |
bol | 3.240 | 3.200 | 3.100 | 3.100 | 3.100 | 3.000 | 3.000 |
ho | 17.240 | 17.600 | 17.700 | 17.800 | 18.000 | 18.200 | 18.400 |
Totaal | 791.810 | 802.400 | 800.300 | 801.400 | 800.300 | 798.600 | 795.900 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een reisproduct op een persoonlijke ov-chipkaart (week- of weekendabonnement) of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).
Voltijdstudenten in het ho kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en één uitloopjaar. Deelnemers in de bol kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en drie uitloopjaren. Per 1 januari 2017 hebben ook minderjarige deelnemers in de bol recht op de reisvoorziening.
De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Prestatiebeurs (NR) | Bol prestatiebeurs | 303.575 | 306.312 | 306.083 | 310.326 | 311.351 | 311.571 | 311.201 | |
Ho prestatiebeurs | 504.786 | 505.927 | 508.972 | 520.962 | 534.843 | 549.476 | 563.404 | ||
RBS en overig prestatiebeurs | 24.177 | 24.041 | 24.576 | 25.218 | 25.902 | 26.598 | 27.244 | ||
Bol naar gift omgezette prestatiebeurs | – 196.493 | – 210.438 | – 210.664 | – 242.228 | – 273.752 | – 282.343 | – 290.476 | ||
Ho naar gift omgezette prestatiebeurs | – 448.176 | – 483.781 | – 478.891 | – 474.877 | – 475.187 | – 477.042 | – 490.341 | ||
Gift (R) | Bol direct gift | 51.048 | 51.948 | 52.161 | 52.930 | 53.434 | 53.721 | 53.534 | |
Bol naar gift omgezette prestatiebeurs | 196.493 | 210.438 | 210.664 | 242.228 | 273.752 | 282.343 | 290.476 | ||
Ho naar gift omgezette prestatiebeurs | 448.176 | 483.781 | 478.891 | 474.877 | 475.187 | 477.042 | 490.341 | ||
Bijdrage studerenden aan OV-contract | – 859.409 | – 863.612 | – 866.639 | – 883.638 | – 899.046 | – 914.184 | – 927.555 | ||
Kosten contract OV-bedrijven | 122.391 | 1.704.565 | 951.968 | 533.285 | 553.747 | 998.977 | 1.017.028 | ||
Totaal reisvoorziening | 146.568 | 1.729.181 | 977.121 | 559.083 | 580.231 | 1.026.160 | 1.044.856 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 – 2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Bij de kosten contract OV-bedrijven is in 2017 een veel lager en in 2018 een veel hoger bedrag te zien dan in de overige jaren. Dit heeft te maken met een aantal kasschuiven. Voor de betaling van het reisproduct aan vervoerbedrijven heeft een kasschuif van 2017 naar 2016 van ongeveer € 747 miljoen plaatsgevonden en van 2018 naar 2016 van € 44 miljoen. Tevens zorgt een aantal kasschuiven per saldo voor een schuif van € 425 miljoen van 2020 naar 2018 en van € 425 miljoen van 2021 naar 2018. Tevens zorgt een aantal kasschuiven per saldo voor een schuif van € 425 miljoen van 2020 naar 2018 en van € 425 miljoen van 2021 naar 2018. Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de OV-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar in plaats van aan het begin van het betreffende jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de staat over de jaren heen.
Overige uitgaven
De geraamde overige uitgaven omvatten voornamelijk technische posten, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Op dit artikelonderdeel staan ook de uitgaven geraamd voor studerenden uit de Europese Unie, voorschotten en handbetalingen.
Leningen
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Rentedragende lening | 2.612.321 | 2.745.533 | 2.900.819 | 2.994.622 | 3.063.453 | 3.126.395 | 3.185.302 |
Collegegeldkrediet | 322.007 | 378.530 | 383.354 | 370.254 | 379.439 | 384.906 | 389.677 |
Totaal | 2.934.328 | 3.124.063 | 3.284.173 | 3.364.876 | 3.442.892 | 3.511.301 | 3.574.979 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet. Het totale bedrag dat wordt geleend stijgt jaarlijks vanwege onder andere hogere studentenaantallen en hogere gerealiseerde leningen. Het collegegeldkrediet loopt in latere jaren iets terug vanwege de wetsaanpassing collegegeld halvering. Hierdoor wordt het maximaal aan te vragen collegegeldkrediet voor eerstejaarsstudenten per collegejaar 2019–2020 ook gehalveerd.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Ontvangsten
Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdsom (NR) | 625.963 | 672.202 | 720.629 | 771.477 | 825.007 | 881.509 | 941.306 |
Relevante rentedragende lening | 971 | 925 | 882 | 840 | 801 | 763 | 727 |
Rente ontvangsten | 105.783 | 95.476 | 90.548 | 95.581 | 109.899 | 126.089 | 136.826 |
Renteloos voorschot | 133 | 126 | 120 | 114 | 108 | 103 | 103 |
Totaal ontvangsten | 732.850 | 768.729 | 812.179 | 868.012 | 935.815 | 1.008.464 | 1.078.962 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft voornamelijk studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Achterstallig Lager Recht (ALR) | 53.632 | 41.838 | 41.838 | 41.838 | 41.838 | 40.838 | 38.838 |
Reisvergoeding | 34.150 | 34.150 | 34.150 | 34.150 | 34.150 | 34.150 | 34.150 |
Overig | 5.996 | 5.557 | 5.057 | 4.557 | 4.057 | 3.557 | 3.057 |
Totaal kortlopende vorderingen | 93.778 | 81.545 | 81.045 | 80.545 | 80.045 | 78.545 | 76.045 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018–2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.