Inleiding
Op de rand van een nieuw decennium hadden we veel plannen, ook voor 2021, net zoals heel Nederland. Door de uitbraak van COVID-19, het coronavirus, leek ons land tot stilstand te komen. Maar de rust was relatief. In veel sectoren is heel erg hard gewerkt aan de bestrijding van het virus. In de eerste plaats natuurlijk in de zorg, maar ook door onderzoekers in hun zoektocht naar bijvoorbeeld een vaccin en geneesmiddelen. In het onderwijs is heel hard gewerkt: van basisschool tot universiteit zette iedereen zich in op een innovatieve en energieke manier om het onderwijs voor alle leerlingen en studenten door te laten lopen. Media bleken al snel onmisbaar te zijn in de verspreiding van informatie. En de cultuursector zette alle creativiteit in, ook voor het behoud van de sector. Het kabinet stelde een intelligente lockdown in en kwam met uitgebreide steunpakketten. De gevolgen waren voor iedereen groot.
Inmiddels zijn we een half jaar verder en kijken we vooruit. De samenleving past zich aan de nieuwe werkelijkheid aan. Deze begroting is in een ander licht komen te staan, maar we blijven ons hard maken voor gelijke kansen in het hele onderwijs en het bestrijden van de door leerlingen en studenten opgelopen achterstanden door corona. Verder zetten we in op het terugdringen van het lerarentekort in het primair en voortgezet onderwijs. In het middelbaar beroepsonderwijs is het van belang dat er voor studenten voldoende stageplaatsen en leerwerkbanen zijn en blijven. In het hoger onderwijs richten we ons op toegankelijkheid en studentsucces voor alle studenten en op de erkenning en waardering van docenten. Daarnaast gaan het nieuwe Europese programma Horizon Europe (onderzoek en innovatie), Erasmus+ (onderwijs) en Creative Europe (cultuur en media) van start. De nieuwe subsidieperiode voor de basisinfrastructuur en de rijkscultuurfondsen gaat in op 1 januari 2021. De NPO zal met de omroepen een beleidsplan opstellen voor de nieuwe concessie- en erkenningsperiode. En we werken onverminderd door aan de uitvoering van de Regenboogmaatregelen voor meer gender- en LHBTI-gelijkheid.
1. Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
Bron: Monitor Implementatie en besteding gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid; Meting 1: voortgang, vormgeving en effecten van de invoering van 960 uur voorschoolse educatie, Sardes en Oberon, februari 2020. De uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie is per 1 augustus 2020 in werking getreden. De implementatie wordt vanaf najaar 2019 jaarlijks gemonitord.
Leerlingen en studenten moeten kansen krijgen op basis van hun capaciteiten, ongeacht afkomst, opleidingsniveau of inkomen van hun ouders. Leerlingen en studenten die door hun achtergrond of thuissituatie minder kansen hebben, willen we in het onderwijs de kans bieden om zich optimaal te ontplooien. Het belang van gelijke kansen voor kinderen en (jong)volwassenen werd nog eens onderstreept in de weken dat onderwijsinstellingen hun deuren moesten sluiten. De uitbraak van het coronavirus had grote gevolgen voor het hele onderwijs, van de voorschool tot de universiteit. Door iedereen binnen het onderwijs is heel hard gewerkt aan het mogelijk maken van onderwijs op afstand en daarna het opstarten van het fysieke onderwijs. Waar mogelijk hebben we die inspanningen ondersteund (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 153). Kinderen die bijvoorbeeld thuis geen toegang hebben tot adequate studiemiddelen lopen het risico om achterstanden op te lopen ten opzichte van kinderen die wel toegang hebben tot dergelijke voorzieningen. Leerlingen en scholieren hebben we dan ook van studiematerialen voorzien (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 181). Om opgelopen achterstanden in te halen, is het belangrijk dat scholen en instellingen maatwerk kunnen bieden aan leerlingen en studenten die extra ondersteuning nodig hebben. Daarvoor ontvangen ze extra middelen (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184). Wij zijn trots op wat er door het onderwijsveld onder zulke moeilijke omstandigheden in korte tijd is bereikt en dankbaar voor ieders inzet.
Ondanks deze grote inspanningen lijkt het echter onvermijdelijk dat sommige leerlingen en studenten leerachterstanden en studievertraging oplopen. Daarom trekken we € 244 miljoen extra uit om die achterstanden weg te werken (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184). Scholen en instellingen kunnen daarmee in de periode van de zomervakantie van 2020 tot en met de zomervakantie van 2021 leerlingen en studenten ondersteunen door extra programma’s en ondersteuning te bieden naast de reguliere onderwijstijd. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van zomerscholen, herfstscholen, weekendscholen of verlengde schooltijd. In het mbo kunnen instellingen ook extra activiteiten, begeleiding of faciliteiten ontwikkelen of aanbieden om het wegvallen van mogelijkheden om praktijkervaring op te doen, te ondervangen. Daarnaast blijven we met de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) in 2021 inzetten op een lokale aanpak van kansenongelijkheid in alle onderwijssectoren door kennisdeling, onderzoek, investeringen en communicatie. Wij vinden dat ieder kind, ongeacht zijn thuisomgeving, de kans moet krijgen om zijn of haar talenten tot bloei te laten komen. We hebben onder andere extra middelen uitgetrokken voor de versterking van de vroeg- en voorschoolse educatie. Daarmee kan vanaf dit schooljaar het aanbod voor kinderen met een risico op achterstand worden uitgebreid. Per 1 augustus 2020 is namelijk het aantal uren voorschoolse educatie (VE) verhoogd, in 2021 zal dit in alle gemeenten en bij alle aanbieders gerealiseerd zijn (Kamerstukken II 2018/19, 27020, nr. 103). Ook stellen we extra middelen beschikbaar voor het aanbieden van extra aanbod voor peuters die door de coronamaatregelen geen gebruik hebben kunnen maken van de voorschoolse educatie (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184). Vanaf januari 2022 zal de kwaliteit van de VE verder worden verhoogd, door meer inzet van pedagogische beleidsmedewerkers verplicht te stellen (Kamerstukken II 2019/20, 27020, nr. 108). We geven scholen die 10-14-onderwijs aanbieden meer ruimte voor deze samenwerking, door hen de mogelijkheid te bieden om leraren met een teambevoegdheid te laten werken (Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 493). Zo versoepelen we de overgang tussen primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo). Begin 2021 verwachten we de resultaten van het onderzoek naar de pilot met 10-14-scholen. Op basis daarvan kunnen we besluiten over de toekomst van deze scholen. Om leerlingen met een risico op achterstand te begeleiden bij de overstap van po naar vo, kunnen scholen ook gebruik maken van de subsidieregeling Doorstroomprogramma’s po-vo.
Wij begrijpen dat het thuiszitten van een kind later kan leiden tot maatschappelijke uitval. Daarom is het van belang in gezamenlijkheid met andere departementen en veldpartijen op te trekken. Zoals in de laatste thuiszittersbrief is gemeld, richten wij onze acties de komende jaren op drie verschillende niveaus: kind/ouder/school, de regionale aanpak en de rol van de centrale overheid (Kamerstukken II 2019/20, 26695, nr. 130). Tijdens de coronacrisis zijn daarnaast veel vernieuwende en creatieve ideeën ontstaan voor de thuiszittersaanpak. We bekijken komend jaar welke ideeën we kunnen benutten om te zorgen dat een leerling ondanks fysieke afwezigheid toch onderwijs kan volgen. Uiteraard met als doel de leerling weer fysiek naar school terug te krijgen. Daarnaast hebben we door het meerjarige monitorings- en evaluatieprogramma onder andere inzicht gekregen welke interventies effectief zijn om achterstanden te bestrijden. In 2021 worden drie «Guidance Reports» opgeleverd met daarin voor scholen relevante thema’s op het gebied van onderwijsachterstandenbeleid.
Veel schoolbesturen in het voortgezet onderwijs (vo) krijgen te maken met krimp. Door demografische ontwikkelingen stromen er minder leerlingen in, wat het uitgangspunt van voldoende kwalitatief onderwijsaanbod binnen een acceptabele reisafstand onder druk kan zetten. We hebben al verschillende maatregelen genomen om schoolbesturen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een gezamenlijke aanpak. Een team van procesbegeleiders trekt bijvoorbeeld door het land om alle betrokken partijen in een aantal regio’s bij elkaar te brengen en te adviseren. Dit jaar is een subsidieregeling in werking getreden om hen de komende tijd ook financieel te ondersteunen (Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 420). De opgedane lessen tijdens de coronacrisis met lesgeven op afstand kunnen in de toekomst in krimpregio’s mogelijk een rol van betekenis spelen bij het aanbieden van vakken die maar door een zeer beperkt aantal leerlingen worden gevolgd. Om geïsoleerde scholen structureel te ondersteunen, laten we een aanvullende bekostigingsregeling ontwikkelen. Voor een zorgvuldige implementatie van het wetsvoorstel Vereenvoudiging bekostiging vo is meer voorbereidingstijd nodig (Kamerstukken I 2019/20, 35354, nr. A). Daarom is de beoogde inwerkingtreding van de vereenvoudigde bekostiging, en daarmee ook van de structurele maatwerkregeling, uitgesteld naar 1 januari 2022.
In Caribisch Nederland (CN) maken we in 2021 nieuwe samenwerkingsafspraken met de onderwijsstakeholders op basis van de in 2019 en 2020 uitgevoerde evaluaties om het onderwijs verder te ondersteunen, onder meer door betere onderwijszorg. De scholen zullen ook nog bezig zijn met het inlopen van de door het coronavirus opgelopen achterstanden en het verder implementeren van digitale werkvormen met de door het Ministerie van OCW geleverde laptops (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 181). Daardoor kunnen zij makkelijker schakelen naar (meer of minder) thuiswerken door leerlingen. Ook wordt verder gewerkt aan het interdepartementale programma BES(t) 4 kids voor kwalitatief goede, veilige en betaalbare kinderopvang en buitenschoolse voorzieningen in CN (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 208).
Ook in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zetten wij sterk in op kansengelijkheid. In 2021 treedt het wetsvoorstel van het mbo-studentenfonds in werking, en daarmee ook de mbo-verklaring. Sommige studenten zijn kwetsbaarder dan andere studenten, waardoor een grotere kans op vertraging en uitval ontstaat. Daarnaast richten we een mbo-studentenfonds op en introduceren we enkele maatregelen specifiek voor zwangere mbo-studenten (Kamerstukken II 2018/19, 35252, nr. 3). Om het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) terug te dringen gaan scholen en gemeenten gezamenlijk regionale plannen maken. Deze plannen hebben een looptijd van vier jaar, maar zullen zeker ook beïnvloed worden door de gevolgen van de corona-uitbraak.
Het is van belang dat er voldoende stageplaatsen en leerwerkbanen zijn tijdens en vooral ook na de coronacrisis. Met een offensief zullen we de beschikbaarheid van stageplekken voor studenten stimuleren en instellingen krijgen extra mogelijkheden indien nodig om vervangende praktijkopdrachten of stage-activiteiten aan te bieden (hierop komen we terug in paragraaf 3). Voor studenten in het mbo en ho zelf is de ov-jaarkaart met drie maanden verlengd. Ondanks alle inspanningen van onderwijsinstellingen is vertraging voor sommige studenten, zeker voor degenen in de laatste fase van hun studie, niet altijd te voorkomen. Daarom krijgen studenten die zich na de zomervakantie opnieuw hebben moeten inschrijven en uiterlijk 31 januari 2021 hun diploma halen een eenmalige financiële tegemoetkoming. Ook bepaalde studenten van wie het recht op basisbeurs (mbo, bol) en aanvullende beurs (mbo, bol- en ho-studenten) verloopt, komen voor compensatie in aanmerking. Hiervoor investeren we eenmalig € 200 miljoen (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184).
Een belangrijke ambitie uit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek is het vergroten van de toegankelijkheid en het studentsucces voor alle studenten (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797, bijlage 913905). Iedere student heeft iets anders nodig om succesvol te zijn en daar moet ruimte voor zijn. Daarbij wordt ingezet op het instromen van studenten op de juiste plek, een brede ontwikkeling tijdens de opleiding en het succesvol kunnen afronden van een opleiding in het ho. De afgelopen jaren zijn via ’Students 4 students’ (S4S) studenten begeleid in het succesvol doorlopen van hun studie. De begeleidingsbehoefte is voor iedereen verschillend, maar iedere student kan er baat bij hebben. Daarom is meer en betere begeleiding van studenten een belangrijk thema in de nieuwe kwaliteitsafspraken. Vanuit het studievoorschot stellen we middelen beschikbaar om de S4S-projecten vijf jaar voort te zetten.
2. Sterke docenten
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1 | 2018 | 2019 | 2021 | ||
PO | 99,22% | n.v.t. |
Bron: XBRL Onderwijsportaal, DUO. Er is geen basiswaarde omdat het om nieuw beleid gaat en de procesindicatoren nieuwe eisen betroffen waaraan schoolbesturen eerder niet hoefden te voldoen. Daarnaast is er in het werkdrukakkoord overeengekomen dat er voor deze procesindicatoren het principe van comply or explain geldt en is er geen streefwaarde afgesproken. De waardes over 2019 worden medio 2020 bekend.
Docenten helpen kinderen en (jong)volwassenen klaar te stomen voor de toekomst, of ze nu timmerman of laboratoriummedewerker willen worden. Docenten spelen een zeer belangrijke rol in onze samenleving en de coronacrisis laat opnieuw zien dat docenten onmisbaar zijn. Ze hebben een ongelooflijke prestatie geleverd door ook in tijden van corona hun werk voort te zetten. In 2021 willen we hen daarbij blijven ondersteunen. Afgelopen jaren hebben we enorme stappen gezet om het lerarentekort en de werkdruk voor leraren tegen te gaan. Zo sloten we eind 2019 het convenant ‘aanpak lerarentekort’ (Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 488) met de sociale partners. Voor 2020 en 2021 zijn afspraken gemaakt om meer mensen op te leiden en te behouden voor het funderend onderwijs en om ervoor te zorgen dat leraren zich ontwikkelen en goed worden begeleid. Daarvoor kwam € 460 miljoen beschikbaar. Onderdeel van het convenant is het naar voren schuiven van werkdrukmiddelen. Voor schooljaar 2020-2021 is daardoor € 380 miljoen beschikbaar om de werkdruk in het po tegen te gaan. Eind dit jaar, begin volgend jaar voeren we een tussenevaluatie uit naar de verdeling van werkdrukmiddelen in de schoolteams. Daarnaast is er met de Voorjaarsnota 2020 voor 2021 € 31,5 miljoen en daarna structureel € 32 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak van het lerarentekort (Kamerstukken II 2019/20, 35450, nr. 1). Per 2021 lopen de sectorakkoorden in het po en vo af. Samen met de sectorraden verkennen we hoe schoolontwikkeling, professionalisering van onderwijspersoneel en innovatie in relatie staan tot strategisch personeelsbeleid en een verstevigde positie van schoolleiders. Dit moet leiden tot duidelijke strategische ijkpunten die wettelijk kunnen worden verankerd. Daarnaast sluiten wij ook in 2021 aan bij de ontwikkeling die de sectoren zelf al in gang hebben gezet, zoals de ontwikkeling ten aanzien van de schoolleidersagenda’s po en vo voor sterke schoolleiders.
Nu het aantal zij-instromers in het onderwijs blijft toenemen, is het wenselijk om deze scholingsroute duurzamer vorm te gaan geven. We richten ons komend jaar bijvoorbeeld op de ontwikkeling en waardering van eerder verworven competenties (EVC’s) en de verbetering van de begeleiding van zij-instromers. In de eerste helft van 2021 worden de resultaten verwacht van een evaluatie van de huidige zij-instroomroutes in het po, vo en mbo. We zullen deze benutten om de zij-instroomroutes te verbeteren en te verduurzamen binnen de lerarenopleidingen (Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 410). In het kader van de aanpak van personeelstekorten zullen scholen, besturen en opleidingen van 67 regio’s vanaf augustus 2020 samenwerken bij het werven en begeleiden van zij-instromers, het begeleiden van startende leraren en het professionaliseren en behouden van leraren. De inrichting van het landelijk Onderwijsloket en regionale loketten zal geïnteresseerden in een baan in het onderwijs verder de weg wijzen. In 2021 wordt bezien op welke wijze de regionale aanpak na augustus 2022 definitief vormt krijgt. Tevens gaan de lerarenopleidingen Technisch Beroepsonderwijs samen met de regio’s aan de slag om nieuwe beroepskrachten voor de klas te werven. De technische lerarenopleidingen zetten in op meer maatwerk voor zij-instromers. Naast nieuwe instroom is ook het behoud, de ontwikkeling van zittend personeel en de inzet voor hybride docenten van groot belang. In 2021 komt de Commissie Onderwijsbevoegdheden met een vervolg op het onderwijsraadadvies ‘Ruim baan voor leraren’. Doel van het nieuwe advies is opleidingen in het onderwijs aantrekkelijker en toegankelijker te maken. Het advies richt zich op de langere termijn, maar een aantal delen zal al in 2021 leiden tot pilots en verder uitgewerkt worden.
3. Opleiden voor de samenleving van de toekomst
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage leidinggevenden dat (zeer) tevreden is over de kwaliteit van het techniekonderwijs1 | 2017 | 2017 | 2018 | 2024 | |
VO | 54% | 54% | 65% | ||
Percentage wo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is9 | WO | 88% | 90% | 90% | Vasthouden |
Percentage werkende hbo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding10 | 2010 | 2018 | 2019 | 2021 | |
HBO | 79% | 81% | 79% | Vasthouden |
Bron: ECBO (2019) Onderzoek in het kader van de ‘Monitor Sterk Techniekonderwijs; de nulmeting’. De volgende meting zal begin 2021 plaatsvinden.
Onderwijs moet goed aansluiten op de arbeidsmarkt. De kinderen en (jong)volwassenen van nu zijn immers de beroepsbevolking van de toekomst. Niet alleen worden er andere kennis en vaardigheden van ze gevraagd, ook hun financiële positie verandert door bijvoorbeeld ontwikkelingen op de woningmarkt en arbeidsmarkt. De coronacrisis verslechtert in ieder geval op korte termijn het arbeidsmarktperspectief. Het is belangrijk om bij het opleiden van leerlingen en studenten goed in beeld te hebben welke ontwikkelingen er allemaal (mogelijk) gaan plaatsvinden, zoals digitalisering van het onderwijs. De gevolgen van de uitbraak van het coronavirus zullen de manier van lesgeven blijvend beïnvloeden. De digitalisering van het onderwijs biedt kansen om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, mede door het gebruik maken van digitale werkvormen. Het wordt mogelijk om meer onderwijs op maat aan te bieden, en we faciliteren indien nodig meer tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs. Sinds de corona-uitbraak heeft het gebruik van digitale middelen in het onderwijs een vlucht genomen om onderwijs op afstand te bieden. De vaardigheden van leraren, de inzet van digitaal lesmateriaal en de ICT-infrastructuur hebben een impuls gekregen. Tegelijkertijd hebben scholen en instellingen noodgedwongen grotendeels gewerkt met de hulpmiddelen waar ze al over beschikten, waardoor bestaande verschillen zijn uitvergroot en opbrengsten onder druk zijn komen te staan. De volledige potentie van digitale hulpmiddelen is nog verre van benut. In de groeistrategie hebben we een breed actieplan aangekondigd om een ambitieuze verbetering in het onderwijs mogelijk te maken (Kamerstukken II 2019/20, 29696, nr. 7). We willen onder andere het curriculum verbeteren, een gerichtere inzet van digitale hulpmiddelen om onderwijs op maat te bieden en een beter inzicht krijgen in de ontwikkeling van leerlingen. In 2021 worden de eerste acties voorzien. Het is noodzakelijk dat de inhoud van het onderwijs wordt aangepast aan een digitaliserende maatschappij. Dan kunnen we een goede aansluiting op de arbeidsmarkt behouden, aansluiten bij curriculum.nu en zorgen voor kwalitatief burgerschap. Digitale geletterdheid, digitale vaardigheden en brede vaardigheden (vaardigheden die mensen wel beheersen en apparaten niet) moeten gezien worden als basisonderdeel van opleidingen. In het hoger onderwijs ondersteunen we het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT waarin de VH, VSNU en SURF met elkaar samenwerken om de kwaliteit van onderwijs door de inzet van ICT te verhogen (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792). Dit is extra belangrijk in het huidige perspectief van grotendeels online onderwijs. Verder versterken we de toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs door in de regeling over open en online onderwijs, het delen en hergebruiken van digitale onderwijsmaterialen te stimuleren. Meer digitaal werken betekent ook dat er meer aandacht nodig is voor cyberveiligheid. Instellingen zijn daar primair zelf voor verantwoordelijk, maar het vraagt daarnaast om meer samenwerking en ontwikkeling van een integraal veiligheidsbeleid. Door het delen van lessen en ervaringen door instellingen en andere betrokken stakeholders willen we de digitale weerbaarheid versterken en de continuïteit van het onderwijs borgen.
In het mbo gaan we in 2021 het derde jaar van de kwaliteitsafspraken in. De instellingen werken aan de drie landelijke speerpunten, die door de corona-uitbraak nog belangrijker zijn geworden: ‘gelijke kansen’, ‘jongeren in een kwetsbare positie’ en ‘opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst’. Daarnaast werken instellingen aan de speerpunten die samen met regionale stakeholders zijn opgesteld. Komend jaar wordt de voortgang over 2019-2020 tussentijds beoordeeld. De daling van leerlingen- en studentenaantallen vereist een andere aanpak van scholen en instellingen. Om dit te faciliteren werken we aan het wetsvoorstel bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs. Deze wet stelt mbo-instellingen en vo-scholen beter in staat om bestuurlijk samen te werken, zoals in verticale schoolgemeenschappen (mbo-vo) en bestuurlijke fusies in het mbo. Vanuit het programma Sterk Beroepsonderwijs zetten we in op meer regionale samenwerking tussen vmbo en mbo (met de arbeidsmarkt) en structurele verankering van een goed en toegankelijk aanbod van doorlopende leerroutes vmbo-mbo in elke regio. Op plekken waar de samenwerking nog niet goed van de grond komt, worden in 2021 extra regionale begeleidingstrajecten aangeboden (Kamerstukken II 2018/19, 31524, nr. 437).
De coronacrisis heeft ook grote gevolgen voor het aantal beschikbare stage- en leerwerkplekken. Daarom investeert het kabinet in 2021 € 15 miljoen in een offensief tot behoud van stage- en leerwerkplekken (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184). Vanwege de huidige situatie op de arbeidsmarkt zal er een extra inzet komen vanuit Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Regionale adviseurs zullen meer ingezet worden bijvoorbeeld, en de campagne voor het offensief stage- en leerwerkplekken geïntensiveerd door het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en mbo. Het doel is voldoende plekken te vinden voor mbo-studenten. Dit stimuleren we met de subsidieregeling Praktijkleren. Verder zetten we in 2021 het beleid onverminderd voort gericht op gelijke kansen voor studenten met een migratieachtergrond. Doel is het tegengaan van discriminatie, of het nu gaat om het verkrijgen van stageplekken, leerwerkplekken of werk na voltooiing van de studie. De bijbehorende campagne zal naar verwachting in 2021 starten. Samen met het Ministerie van SZW inventariseren we werkzame aanpakken. Studenten die denken dat ze tijdens het solliciteren of hun loopbaan gediscrimineerd worden, bijvoorbeeld vanwege afkomst, religie, geslacht of leeftijd, kunnen een melding doen bij SBB. Voor het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen is € 10,6 miljoen in 2021 beschikbaar door een verschuiving van 2022 naar 2021. Dit wordt onder andere gebruikt voor het digitaal overzicht van scholingsmogelijkheden voor volwassenen en het programma flexibilisering in het mbo. Om meer maatwerk voor volwassenen te creëren zal SBB met de mbo-instellingen verder werken aan het ontwikkelen van certificaten voor beroepsgerichte onderdelen van kwalificaties. Daarnaast ondersteunen wij laaggeletterde volwassenen vanuit het programma Tel mee met Taal aan de hand van extra middelen vanaf 2020.
De meeste afgestudeerden in het hoger onderwijs (ho) hebben goed perspectief op werk. Tegelijkertijd neemt het belang van brede vaardigheden toe en verandert de gevraagde vakspecifieke kennis in hoog tempo. De komende jaren wordt hier in het kader van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek op verschillende manieren aan gewerkt, door samenwerking binnen het ho en met maatschappelijke partners (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797, bijlage 913905). Zo gaan onderwijsinstellingen en het Ministerie van OCW een partnerschap aan om te verkennen welke vernieuwing nodig is om in te spelen op de veranderende maatschappelijke behoefte aan kennis en vaardigheden. Verder wordt de strategische samenwerking via sectorplannen krachtig voortgezet. We willen dat beter inzichtelijk wordt gemaakt hoeveel ruimte er is in de regelgeving voor opleidingen om flexibel te zijn en dat wordt bezien in hoeverre de macrodoelmatigheidsregeling voldoende ruimte biedt voor vernieuwing.
Sinds het voorjaar van 2019 zijn instellingen plannen voor de kwaliteitsafspraken aan het opstellen. Het merendeel van die plannen is afgelopen voorjaar door de NVAO beoordeeld (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792). De instellingen die een negatief besluit hebben ontvangen van de Minister van OCW, kunnen een herstelaanvraag indienen. Deze aangepaste plannen worden komend jaar beoordeeld door de NVAO. Mede op basis van het advies van de NVAO zullen wij een besluit nemen over de kwaliteitsbekostiging in 2022-2024. Vanwege de coronamaatregelen is besloten om het budget van de studievoorschotmiddelen voor 2021 voor alle ho-instellingen toe te voegen aan de lumpsum. Ook is dit jaar in de bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek een aantal wissels omgezet. Het aandeel vaste bekostiging is groter geworden, de variabele bekostiging kleiner. Zo willen we de overmatige groeiprikkel op studentenaantallen terugdringen en meer stabiliteit brengen in de bekostiging. Daarmee zal ook de concurrentie verminderen. In het verlengde hiervan doen we onderzoek naar de toereikendheid en doelmatigheid van het macrobudget en de kosten(toerekening) voor het mbo, ho en onderzoek in het licht van de kwaliteit die instellingen verondersteld worden te leveren. Dit onderzoek leidt voorjaar 2021 tot een nieuw herijkingsmoment voor de bekostiging, dan ontvangt de Tweede Kamer de beleidsreactie.
4. Onderzoek van wereldformaat
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage open-access gepubliceerde artikelen1 | 2016 | 2017 | 2018 | 2020 | |
OWB | 42% | 50% | 54% | 100% |
De coronacrisis onderstreept het belang van wetenschap in onze samenleving. Nederlandse onderzoekers werken vanaf het begin van de uitbraak hard aan het ontwikkelen van kennis over dit virus. Dit onderzoek gaat over de grenzen van disciplines, van medische vragen tot aan onderzoek naar gedrag of de impact van het virus. Daarom hebben wij samen met het Ministerie van VWS, NWO en ZonMw dit voorjaar al middelen beschikbaar gesteld voor het doen van urgente medische, sociale en maatschappelijke onderzoeksvragen (Kamerstukken II 2019/20, 25295, nr. 200). Veel onderzoekers zijn naast hun wetenschappelijke werk ook actief ingesprongen als docent, medicus of expert om vanuit hun expertise bij te dragen aan het bestrijden of oplossen van de effecten van deze crisis. De bijzondere situatie heeft wel tot gevolg dat veel andere onderzoeken nu stil liggen en nieuwe onderzoeken niet kunnen starten. De gevolgen daarvan zullen nog lang merkbaar zijn, ook voor onderzoekers. Bovendien kan het tot schade leiden aan projecten en materiele zaken zoals biologische collecties. We zullen dit en komend jaar ons inzetten om die schade te beperken. Daarnaast levert de wetenschap nu en in de toekomst ook op vele andere onderwerpen een maatschappelijke bijdrage. Om de klimaatambities te realiseren of voor digitalisering van de maatschappij, in deze transities is topwetenschap onmisbaar. Een sterke onderzoeksketen, van ongebonden fundamentele wetenschap tot aan de toepassing van innovatie, is daarom belangrijk voor de toekomst van Nederland.
De gevolgen van het coronavirus laten zien hoe belangrijk het verantwoord delen van data en onderzoeksresultaten is. Daarnaast speelt het delen van data een steeds grotere rol en wordt daarmee de coördinatie en ondersteuning van de transitie naar FAIR-data steeds belangrijker. De beweging naar Open Science is nog niet afgerond. Het doel van 100% Open Access komt steeds meer in beeld, maar er is nog wel coördinatie en ondersteuning nodig met name in de onderhandelingen met uitgevers. Wij ondersteunen dit met het Nationaal Programma Open Science en zetten ons in voor de totstandkoming van de European Open Science Cloud.
De internationale samenwerking tussen wetenschappers zullen we in 2021 faciliteren door het versterken van bilaterale en multilaterale samenwerkingsverbanden binnen en buiten Europa. Daarbij is er aandacht voor de risico’s binnen kennis- en innovatiesystemen met het oog op kennisveiligheid. Volgend jaar zal daarnaast in het teken staan van de start met Horizon Europe. Dat is het nieuwe Europese Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. De onderhandelingen daarover worden naar verwachting in 2020 afgerond. De deelname van Nederlandse onderzoekers is belangrijk, om internationaal mee te blijven doen met de top van de wetenschap. Daarom blijven we ons hard maken voor de belangen van de Nederlandse wetenschap in de verdere uitwerking van het Horizon Europe programma. Bovendien dringen wij aan op een ambitieuze nieuwe Europese onderzoeksruimte, met onder meer aandacht voor het erkennen en waarderen van carrières van onderzoekers. In 2021 investeren we ook nationaal. Vanuit de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) investeren we € 130 miljoen vooral in onderzoekscalls voor consortia en daarnaast in wetenschapscommunicatie (Kamerstukken II 2015/16, 29338, nr. 149, bijlage 631503).
5. Cultuur
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1 | 2017 | 2018 | 2019 | 2024 | |
Cultuur | 42% | 55% | 59,8% | 60% |
Het coronavirus heeft de culturele en creatieve sector hard getroffen. Van de een op de andere dag moesten alle concertzalen, musea en theaters dicht. Dat kwam hard aan en de crisis raakt cultuur bijzonder. De sector loopt vele miljoenen aan inkomsten mis. De gevolgen zijn groot voor de kunstenaars, makers en werkenden in de sector, maar raken ook publiek, vrijwilligers en niet te vergeten 6 miljoen amateurs. De culturele en creatieve sector is belangrijk voor de Nederlandse samenleving, vanwege haar artistieke, sociale én economische waarde. Cultuur en creativiteit zijn onmisbaar, juist in deze tijd. Maar deze sector wordt bovengemiddeld geraakt door de coronacrisis. Het CBS heeft becijferd dat de productie in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige diensten in het tweede kwartaal van 2020 met ‒ 37,4% is gedaald. Een deel van de sector - waaronder, theatergezelschappen, orkesten, erfgoedinstellingen, musea, (pop)podia en bioscopen – functioneert weer in beperkte mate en met een beperkt publiek; sommige activiteiten, waaronder vele festivals, operavoorstellingen en kooruitvoeringen, vinden nog steeds geen doorgang.
Door de beperkende maatregelen blijven de inkomsten laag of ontbreken volledig, terwijl de kosten van vele instellingen, kunstenaars en creatieve professionals doorlopen of zelfs stijgen. Met generieke maatregelen van het kabinet, coulancemaatregelen vanuit het cultuurbeleid en een extra steunpakket van € 300 miljoen steunen we het veld reeds om deze periode door te komen (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353). Daarmee is via de verschillende maatregelen tot nu toe in totaal € 0,5 miljard beschikbaar voor de culturele en creatieve sector in 2020. Het kabinet heeft hierop volgend besloten tot een nader aanvullend steunpakket voor de culturele sector. Dit steunpakket is aanvullend op de generieke maatregelen, het hiervoor genoemde cultuurpakket van € 300 miljoen en de € 60 miljoen voor de schade van gemeenten in verband met de lokale culturele infrastructuur. Het kabinet stelt nu € 264 miljoen extra beschikbaar voor onder meer de verlenging van het aanvullende cultuurpakket in de eerste helft van 2021, waarmee ook wordt ingezet op innovatie en nieuwe vormen van publieksbereik. Daarnaast komt er € 150 miljoen beschikbaar voor de lokale culturele infrastructuur en nog eens € 68 miljoen voor de schade van gemeenten en provincies. € 15 miljoen is bestemd voor varend erfgoed (de zogenaamde bruine vloot), en loopt via de begroting van EZK. De culturele sector maakt ook aanspraak op generieke maatregelen uit het steun- en herstelpakket, waarmee de totale extra bijdrage aan cultuur kan oplopen tot meer dan € 700 miljoen. De extra middelen zijn op de aanvullende post gezet en zullen met een Nota van Wijziging aan de OCW-begroting worden toegevoegd. Dit geld is bedoeld om deze lastige periode te overbruggen en te investeren in het nieuwe seizoen. Daarbij is oog voor de gehele breedte van het culturele en creatieve veld: voor culturele instellingen gefinancierd door het Rijk, voor monumenten, voor vitale regionale culturele infrastructuur, voor makers en voor privaat gefinancierde cultuur. Deze extra steun is van belang, omdat cultuur een belangrijke intrinsieke, maatschappelijke en economische waarde heeft. Cultuur zet aan tot denken, verbindt en is ook economisch een factor van betekenis. Een aantrekkelijk cultureel aanbod stimuleert toerisme en vestigingsbeleid. De bijdrage van de gehele culturele en creatieve sector aan de totale Nederlandse economie (het bbp) bedroeg € 25,5 miljard (3,7%) in 2015. De werkgelegenheid in de culturele en creatieve sector bedraagt zo’n 320.000 arbeidsjaren, 4,5% van de totale werkgelegenheid. 92% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder bezoekt minstens een keer per jaar een culturele activiteit, van bibliotheek tot museum tot podiumkunst. Meer dan zes op de tien Nederlanders van 12 jaar en ouder beoefenen cultuur in de vrije tijd. Cultuur is geen luxe die je je alleen in goede tijden kunt veroorloven. Makers hebben de afgelopen maanden van zich laten horen, omdat ze hard geraakt zijn. Tegelijk hebben ze publiek weten te bereiken door aanbod op een vernieuwende manier te presenteren, met alle creativiteit die hen eigen is. Deze initiatieven om contact met het publiek te houden zijn geweldig. Gelukkig gaan de deuren van veel bioscopen, concertzalen en theaters stap voor stap meer open.
We werken ook aan een stabiele basis voor de toekomst, onder meer door de zekerheid van vierjaarlijkse subsidies via de basisinfrastructuur. Bij de nieuwe basisinfrastructuur hebben we oog voor verbreding en vernieuwing, en nieuw publiek. We geven nieuwe spelers toegang tot de basisinfrastructuur en maken van een eerlijke beloning een subsidievoorwaarde. We hebben oog voor een divers publiek en een goede regionale spreiding, want cultuur is van en voor iedereen. Voor de nieuwe basisinfrastructuur en de fondsen is vanaf 2021 per jaar € 44 miljoen extra beschikbaar, bestemd voor een betere spreiding over het land en over genres (Kamerstukken II 2018/19, 32820, nr. 290, bijlage 887202). Op Prinsjesdag maken we de besluiten voor de nieuwe periode bekend, op basis van het advies van de Raad voor Cultuur (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 354, bijlage 938877). Bij dat advies heeft de Raad de profielen van de stedelijke regio’s meegewogen. De cultuursector heeft volgens de Raad een aantoonbare aanjaagfunctie in tijden van economisch herstel. Om de gevolgen van de coronacrisis te boven te komen is een op innovatie gerichte strategie nodig die zorgt dat de sector wendbaar en weerbaar de toekomst in gaat. De Raad wil hiervoor tot 1 november samen met de stedelijke regio’s, fondsen en het veld van makers, instellingen en ongesubsidieerde aanbieders aan de slag om te kijken naar eventuele nieuwe verdienmodellen. De Raad wil de discussie over de toekomst voeren op basis van drie scenario’s: een lockdownscenario, een anderhalvemeterscenario en een scenario van het nieuwe normaal. De creatieve initiatieven en noodoplossingen die de afgelopen maanden door makers en instellingen zijn bedacht, laten zien dat de sector uitblinkt in innovatiekracht. We blijven over deze initiatieven in gesprek met het culturele en creatieve veld.
Ook door het programma cultuurparticipatie maken we mogelijk dat cultuur van en voor iedereen wordt, ongeacht de plek waar je woont, uit welk gezin je komt of welke culturele achtergrond je hebt, en ongeacht leeftijd, gender, beperking of opleiding. Daarnaast blijven we ons inspannen voor het erfgoed, volgens de agenda uit de brief Erfgoed telt (Kamerstukken II 2017/18, 32820, nr. 248). Het erfgoed is van groot belang: het laat zien waar we vandaan komen en wie we zijn. Verder richten we ons op het versterken van het historisch democratisch bewustzijn, zoals afgesproken in het Regeerakkoord. We investeren in cultuuronderwijs met extra aandacht én extra middelen vanaf 2021 om de positieve ontwikkeling voort te zetten en verder uit te bouwen: meer scholen met goed cultuuronderwijs, mede door middel van intensieve samenwerking tussen onderwijs en de culturele sector, meer nieuwe scholen die deelnemen en meer ruimte om in te spelen op lokale wensen.
6. Media
De afgelopen periode is na de uitbraak van het coronavirus zichtbaar geworden hoe onmisbaar de media zijn in onze samenleving. Landelijke omroepen bijvoorbeeld speelden een belangrijke rol in het geven van informatie. Ook zorgden zij voor verdieping en verbreding. Tegelijkertijd hebben de maatregelen ter bestrijding van de crisis voor de publieke omroep veel impact gehad en dit heeft tot onvermijdelijke extra kosten geleid. Daarom heeft het kabinet in 2020 eenmalig € 19 miljoen extra ter beschikking gesteld aan de NPO. Dit stelt de publieke omroep in staat om ook in de komende periode die belangrijke rol te spelen. We willen dat zij die rol ook in de toekomst blijven vervullen. Eerder hebben we daarom in onze visiebrief beschreven hoe we de toekomst van het publieke omroepstelsel voor ons zien (Kamerstukken II, 2018/19, 32827, nr. 157). De maatregelen uit die brief worden komend jaar verder uitgewerkt. Dat doen we samen met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), de omroepen en andere betrokken partijen. De keuzes die we daarbij maken, kunnen van grote invloed zijn op het beleid van de NPO. Volgend jaar zal ook in het teken staan van de voorbereiding op de nieuwe concessie- en erkenningsperiode. Die periode beslaat de jaren 2022-2027. De NPO zal met de omroepen een nieuw beleidsplan opstellen. Dat plan zal weer de basis zijn voor de nieuwe prestatieafspraken met de NPO. Eén van de onderdelen daarvan zal de samenwerking zijn tussen publieke en private media. Die komt inmiddels goed op gang en zorgt voor een goed en gevarieerd media-aanbod, ook in de toekomst.
De onmisbare rol van media zien we ook regionaal en lokaal terug. Door de gedaalde inkomsten uit reclame en advertenties kwam de continuïteit van lokale informatievoorziening door bijvoorbeeld lokale publieke omroepen en huis-aan-huiskranten onder druk te staan. Juist in deze periode is die informatievoorziening zo belangrijk. Daarom heeft het kabinet in 2020 in totaal eenmalig € 35 miljoen beschikbaar gesteld voor een Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening. De mediasector in Caribisch Nederland heeft een vergelijkbare ondersteuning als de lokale media in het Europese deel van Nederland ontvangen. Van de prestatieovereenkomst voor de Regionale Publieke Omroep (RPO) en regionale omroepen verwachten we dat die dit jaar nog rond komt. Dan kunnen betrokken partijen in 2021 daar voor het eerste jaar invulling aan geven. Regionaal ligt onze focus op de samenwerking tussen lokale, regionale en landelijke omroepen. We investeren in projecten die innovatie en samenwerking stimuleren. Over de nieuwsvoorziening op lokaal niveau, en de publieke waarden en democratische functies van media verwachten we ten slotte dit najaar het vervolgadvies van de Raad voor Openbaar Bestuur en de Raad voor Cultuur. Samen met de Minister van BZK zullen we reageren en met de uitkomsten aan de slag gaan.
7. Emancipatie
Doelstelling/indicator | Sector | Basiswaarde | Realisatie | Realisatie | Streefwaarde |
---|---|---|---|---|---|
Acceptatie LHBTI1 | 2010 | 2016 | 2018 | 2020 | |
Emancipatie | 90% | 93% | 94% | ≥ 90% |
Deze kabinetsperiode hebben we voor het realiseren van meer gender- en LHBTI-gelijkheid gewerkt langs drie thema’s: arbeid, sociale veiligheid en genderdiversiteit. Dit doen we in een nationale en internationale dimensie. Ook in tijden van corona, die een negatief effect kunnen hebben op de emancipatie van sommige groepen, houden we hier aan vast. Zo is de verwachting dat huiselijk geweld is toegenomen, waar voornamelijk vrouwen en kinderen slachtoffer van zijn. Het is onze inzet het gender-perspectief in alle genomen maatregelen te krijgen en te houden.
Om meer vrouwen te laten participeren op de arbeidsmarkt en financieel onafhankelijk te maken, is het belangrijk dat zij in staat zijn om arbeid en zorg te combineren. Dit jaar zijn het IBO deeltijdwerk (Kamerstukken II 2019/20, 29544, nr. 1006, bijlage 933191) en de kabinetsreactie daarop verschenen (Kamerstukken II 2019/20, 29544, nr. 100). Komend jaar geven we daar een vervolg aan, onder meer met een scenariostudie naar de vormgeving van kindvoorzieningen. Na het SER-advies ‘Diversiteit in de top’ is besloten Nederlandse beursgenoteerde bedrijven met een ingroei-quotum te verplichten een vertegenwoordiging van mannen én vrouwen van ten minste 30% vrouwen in de raad van commissarissen te realiseren. Inmiddels hebben we het quotum uitgewerkt in het wetsvoorstel ‘Modernisering NV-recht en evenwichtiger man/vrouw verhouding', dat volgend jaar in werking moet treden. Het quotum wordt na vijf jaar geëvalueerd. In 2021 zetten we de ondersteuning voort van extra kwetsbaren groepen zoals transgender personen, LHBTI-jongeren en LHBTI’s in religieuze kringen. Daarnaast werken we verder aan de uitwerking van de aanbevelingen uit het rapport van Grevio (Raad van Europa) over het Nederlandse beleid voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (Kamerstukken II 2019/20, 28345, nr. 227, bijlage 920348). Ook onderzoeken we wat de kansen en risico’s zijn van echt gebruik van artificiële intelligentie in combinatie met gendervraagstukken.
Aandacht voor LHBTI- en gendergelijkheid blijft belangrijk, ook voorbij de Nederlandse grenzen. De rechten en positie van LHBTI-personen binnen en buiten Europa staan onder druk. Hard bevochten rechten van vrouwen, meisjes en LHBTI-personen zijn binnen de EU en de VN opnieuw punt van discussie en dat is zorgelijk. Het kabinet blijft zich internationaal inzetten voor rechten van vrouwen en meisjes en gelijke rechten van LHBTI-personen. Op het internationale vlak heeft de Europese Commissie onlangs de Genderstrategie 2020-2025 gepresenteerd. Het doel is de gendergelijkheid te vergroten. De strategie kent drie lijnen waarlangs komend jaar gewerkt zal gaan worden: ‘vrij zijn van geweld en stereotypen’, ‘gelijke kansen op succes in de samenleving en de economie’ en ‘op voet van gelijkheid deelnemen aan bestuur, economie en samenleving’. We zullen bij de uitwerking van deze strategie nauw samenwerken met andere ministeries langs de lijn van het BNC-fiche (Kamerstukken II, 2019/20, 22112, nr. 2861). Ten slotte zullen we volgend jaar onze 4-jaarlijkse rapportage bij het CEDAW-comité inleveren. Dit comité houdt toezicht op het VN-Vrouwenverdrag. Zo rapporteert Nederland hoe de rechten van vrouwen de afgelopen jaren zijn gewaarborgd en wat Nederland heeft gedaan om de positie van vrouwen te verbeteren. In 2020 was het 25 jaar geleden dat 189 VN-lidstaten de Beijing Declaration and Program for Action (BPfA) overeenkwamen: een omvattend beleidsraamwerk en actieplan om gendergelijkheid en mensenrechten voor vrouwen en meisjes te realiseren. De Commission on the Status of Women (CSW) in 2020 en andere bijeenkomsten ter viering van Beijing+25 konden geen doorgang vinden wegens COVID-19. Nederland zet in op deelname aan de 65ste CSW in 2021 om naast brede steun vrouwenrechten en gendergelijkheid ook steun voor Sustainable Development Goal 5 in de toekomst te verzekeren.
Overzicht Coronamaatregelen
De afgelopen maanden zijn voor een belangrijk deel getekend door de coronacrisis. Het kabinet heeft diverse (nood)maatregelen genomen om de crisis het hoofd te bieden. Deze paragraaf geeft een overzicht van de maatregelen die op de begroting van [naam begroting invullen] zijn genomen. Een uitgebreid overzicht is te vinden op https://www.rijksfinancien.nl/corona-visual.
Nr. | Maatregel | Bedrag 2020 | Bedrag 2021 | Kamerstuk nr. | ISB |
---|---|---|---|---|---|
1 | Onderzoek coronavirus | € 2,0 | Kamerstukken II, 2019/20, 35300 VIII, nr. 150 | ||
2 | Tijdelijke Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening | € 10,9 | Kamerstukken II 2019/20, 32827, nr. 186 | ||
Uitvoeringskosten nr. 2 | € 0,1 | ||||
3 | Verlengen termijn studentenreisproduct (verdeeld 2020-2026) | € 12,0 | Kamerstukken II, 2019/20, 24724, nr. 170 | ||
4 | Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector | Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353 | Kamerstukken II 2019/20, 35441, nr. 19 | ||
4a | Aanvullende subsidie meerjarig gesubsidieerde producerende instellingen | € 153,0 | |||
4b | Opengestelde Monumenten Lening | € 50,0 | |||
4c | Regionale infrastructuur: musea, (pop)podia en filmtheaters | € 48,5 | |||
4d | Cultuur Opstart Lening | € 30,0 | |||
4e | Rijkscultuurfondsen voor makers | € 11,8 | |||
4f | Steunfonds Rechtensector | € 5,0 | |||
Uitvoeringskosten 4a t/m 4f | € 1,7 | ||||
5 | Tegemoetkoming studenten mbo en ho | Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184 | Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 2 | ||
5a | Compensatie laatstejaarsstudenten mbo, hbo en wo master van 3 maanden les-, cursus en collegegeld | € 145,0 | |||
5b | Compensatie voor afloop SF-recht van basis- en aanvullende beurs in mbo en ho | € 40,0 | |||
Uitvoeringkosten DUO voor 5a en 5b | € 7,5 | € 7,5 | |||
6 | Aanschaf devices in po/vo/mbo tegen oplopen achterstanden op korte termijn (incl. CN) | € 6,3 | Kamerstukken II, 2019/20, 35300 VIII, nr. 181 | Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 2 | |
7 | Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs | Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184 | Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 2 | ||
7a | Subsidieregeling zomer-/herfst scholen/verlengde lesdagen po/vo/mbo (incl. CN) | ||||
Subsidieregeling voorschoolse educatie | € 7,0 | ||||
Subsidieregeling Primair onderwijs | € 102,0 | ||||
Subsidieregeling Voortgezet onderwijs | € 65,0 | ||||
Subsidieregeling Mbo, vavo en overige educatie | € 68,0 | ||||
Uitvoeringskosten 7a | € 2,0 | ||||
7b | Behoud stages en leerwerkbanen in mbo | ||||
Regeling praktijkleren uitbreiden voor conjunctuur- en contactgevoelige beroepen | € 10,6 | € 10,6 | |||
SBB subsidie actieplan | € 4,0 | € 4,0 | |||
Uitvoeringskosten praktijkleren 7b (RVO) | € 0,4 | € 0,4 | |||
7c | Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers funderend onderwijs | ||||
Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers po | € 2,7 | € 8,3 | |||
Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers vo | € 10,0 | ||||
8 | Steunfonds lokale informatievoorziening / journalistiek | € 24,0 | Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43 | ||
9 | Aanpak jeugdwerkloosheid | € 4,5 | € 25,0 | PM | PM |
10 | Compensatie meerkosten programmering landelijke publieke omroep | € 19,0 | PM | PM | |
11 | Tweede steunpakket culturele en creatieve sector | € 482,0 | PM | PM |
Toelichting
1. Onderzoek coronavirus (€ 2 miljoen)
Het kabinet heeft voor corona-gerelateerd onderzoek eind maart 2020 extra middelen ter beschikking gesteld voor acute onderzoeksvragen gerelateerd aan COVID-19. Voor nationaal onderzoek naar COVID-19 is vanuit het kabinet in totaal € 47,5 miljoen beschikbaar gesteld, via de Ministeries van VWS, OCW en EZK. Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) van het Ministerie van OCW heeft hier € 2 miljoen aan bijgedragen.
2 & 8. Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (€ 35 miljoen)
De gevolgen van de coronacrisis zijn ook voor de mediasector groot: inkomsten lopen terug, terwijl de vraag naar informatie toeneemt. De problemen zijn met name op lokaal niveau urgent, waar de continuïteit van de informatie- en nieuwsvoorziening in gevaar is gekomen als gevolg van de coronacrisis.
Op 7 april jl. kondigde de Minister voor BVOM in een Kamerbrief daarom het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (Steunfonds) aan. Het doel van het Steunfonds is om de informatievoorziening door lokale media op peil te houden. Daartoe worden uit het Steunfonds kredieten verstrekt ter dekking van de noodzakelijke kosten om de continuïteit van de lokale informatievoorziening te waarborgen. Als ontvangende partijen voldoen aan de voorwaarden wordt het bedrag geheel of gedeeltelijk omgezet in een uitkering. Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ) voert de maatregel uit.
Voor de periode 15 maart 2020 tot 15 juni 2020 is eenmalig € 11 miljoen beschikbaar gesteld. Dit geld is vrijgemaakt door reeds voor 2020 gereserveerde middelen in te zetten. Met dit bedrag zijn voor deze periode 175 lokale publieke omroepen, 431 huis-aan-huisbladen, 82 lokale nieuwswebsites en 15 lokale nieuwsbladen gesteund. Op 28 mei 2020 kondigde het kabinet in een brief van de Minister van BZK aan dat er € 24 miljoen aan extra middelen voor het Steunfonds wordt uitgetrokken (inclusief uitvoeringskosten bij het SvdJ). Deze extra middelen worden in twee rondes verdeeld. De looptijd van de eerste ronde is 15 juni 2020 tot 15 september 2020, waarbij partijen van 22 juni 2020 tot en met 5 juli 2020 aanvragen konden indienen. In september 2020 wordt bezien of de voorwaarden voor de laatste ronde, die zal lopen vanaf 15 september 2020, moeten worden aangepast. Evaluatie en verantwoording van het Steunfonds vinden begin 2021 plaats.
3. Verlengen termijn studentenreisproduct (€ 12 miljoen)
In de periode van half maart tot half juni 2020 hebben studenten niet of nauwelijks kunnen reizen met de studentenreisvoorziening, terwijl de duur van het reisrecht wel doorliep. Om hierin tegemoet te komen is de maximale duur van het reisrecht voor studenten in het hoger onderwijs met drie maanden verlengd. De kosten van deze verlenging vallen gespreid over de komende jaren (2020-2026).
4. Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector (€ 300 miljoen)
De uitbraak van COVID-19 heeft grote gevolgen gehad voor de kunstenaars, makers en werkenden in de sector. De intelligente lockdown raakte en raakt ook het publiek, vrijwilligers en 6 miljoen amateurs. De sluiting van onder meer theaters, concertzalen, musea en bioscopen en ook het uitblijven van opdrachten en werk voor velen in de culturele en creatieve sector hadden grote gevolgen voor het publiek, makers en het verdienvermogen van de sector.
Het kabinet heeft direct na aanvang van de coronacrisis verschillende maatregelen genomen, waar ook instellingen en makers in de culturele en creatieve sector gebruik van kunnen maken. In de Kamerbrieven van 27 maart en 15 april kondigde de Minister van OCW aanvullende ondersteuning voor de culturele en creatieve sector aan. De brief van 27 maart schetste de kabinetsbrede maatregelen en specifieke coulancemaatregelen. In de brief van 15 april kondigde de Minister van OCW aan dat het kabinet € 300 miljoen extra ter beschikking stelt om de culturele en creatieve sector door de financieel zware eerste maanden heen te helpen en in staat te stellen om te investeren voor het volgende seizoen. Op 28 april volgde het Wetgevingsoverleg Cultuur en Corona in de Tweede Kamer. Op 27 mei verscheen de brief met de uitwerking van deze € 300 miljoen. De Raad voor Cultuur heeft er in zijn brief van 18 mei op gewezen dat de culturele en creatieve sector ruimte nodig heeft om weerbaar en wendbaar uit de huidige crisis te komen.
Er zijn in 2020 drie soorten maatregelen genomen om de cultuursector te ondersteunen:
kabinetsbrede maatregelen: ondersteuning voor ZZP’ers en organisaties zoals de TOGS, TOZO en NOW;
sectorspecifieke maatregelen: specifieke coulancemaatregelen van de Minister van OCW en sectorspecifieke ondersteuning;
aanvullende ondersteuning: € 300 miljoen. Deze zijn onderverdeeld in zes maatregelen die hieronder verder zijn toegelicht.
4a. Aanvullende subsidie meerjarig gesubsidieerde producerende instellingen (€ 153 miljoen)
• Doel: continuïteit waarborgen, investeren in het nieuwe seizoen, stimuleren werkgelegenheid.
• Budget: totaal € 153 miljoen: € 113 miljoen via het Ministerie van OCW, € 40 miljoen via de rijkscultuurfondsen.
• Voor wie: 70 instellingen in de BIS 2017-2020, circa 198 instellingen en festivals via de 6 rijkscultuurfondsen, 5 miljoen via het Filmfonds voor filmproducenten.
• Hoe: via het Ministerie van OCW en de 6 rijkscultuurfondsen.
4b. Opengestelde Monumenten Lening (€ 50 miljoen)
• Doel: continuïteit waarborgen, instandhouding rijksmonumenten, openstelling mogelijk maken.
• Budget: € 50 miljoen.
• Voor wie: eigenaren van publiekstoegankelijke rijksmonumenten.
• Hoe: via het Nationaal Restauratiefonds.
4c. Regionale infrastructuur: musea, (pop)podia en filmtheaters (€ 49 miljoen)
• Doel: continuïteit waarborgen, investeren in het nieuwe seizoen, stimuleren werkgelegenheid.
• Budget: totaal € 48,5 miljoen: € 29 miljoen voor (pop)podia, € 16 miljoen voor musea, € 3,5 miljoen voor filmtheaters.
• Voor wie: regionale musea, (pop)podia en filmtheaters die aanvullende ondersteuning ontvangen van gemeente en/of provincie.
• Hoe: via het Mondriaan Fonds, Fonds Podiumkunsten en het Filmfonds.
4d. Cultuur Opstart Lening (€ 30 miljoen)
• Doel: de lening is bedoeld voor het ontwikkelen van publieksgerichte activiteiten in de culturele en creatieve sector.
• Budget: € 30 miljoen.
• Voor wie: privaat gefinancierde ondernemingen die onvoldoende gebruik kunnen maken van de overige ondersteuningsmiddelen.
• Hoe: via Cultuur+Ondernemen.
4e. Rijkscultuurfondsen voor makers & 4f. Steunfonds Rechtensector (€ 17 miljoen)
• Doel: ondersteuning voor projecten, werk en opdrachten.
• Budget: totaal € 16,8 miljoen: € 11,8 miljoen voor makers in de diverse sectoren en € 4,5 miljoen voor Steunfonds Rechtensector.
• Voor wie: makers in alle sectoren.
• Hoe: via de 6 rijkscultuurfondsen en via het Steunfonds Rechtensector.
Deze informatie is ook zichtbaar in de infographic bij Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353.
5. Tegemoetkoming studenten mbo en ho (€ 200 miljoen)
Het blijft onvermijdelijk dat er een groep studenten zal zijn die studievertraging oploopt als gevolg van door het kabinet genomen maatregelen naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19. Voor studenten in het laatste jaar van hun opleiding geldt daarbij dat zij deze vertraging niet in een later stadium van de opleiding kunnen inlopen. Het kabinet heeft besloten om studenten die in de afrondende fase van hun studie zitten deels te compenseren voor de financiële gevolgen van de uitbraak van COVID-19.
Er is voor gekozen om de volgende twee groepen studenten voor deze tegemoetkoming in aanmerking te laten komen. De eerste doelgroep, de groep studenten aan bekostigde opleidingen die zich voor het studiejaar 2020-2021 opnieuw moeten inschrijven en uiterlijk eind januari 2021 een mbo, hbo of wo-master diploma behalen, ontvangen deze tegemoetkoming (€ 160 miljoen). De tweede doelgroep zijn de studenten die in de maanden juni t/m september 2020 uit hun Studiefinancierings-rechten lopen voor de basisbeurs en/of aanvullende beurs (€ 40 miljoen). Het gaat hier om ondersteuning in de kosten voor levensonderhoud door de overheid aan studenten in het mbo en ho. Het maakt voor de studiefinanciering niet uit of deze studenten studeren in het bekostigd of niet-bekostigd onderwijs. De totale kosten van deze eenmalige tegemoetkoming voor studenten in mbo en ho bedragen € 200 miljoen.
6. Aanschaf devices in po/vo/mbo (€ 6 miljoen)
Om ervoor te zorgen dat het onderwijs op afstand zo goed mogelijk doorgang kon vinden voor alle leerlingen, heeft het kabinet in totaal € 6,3 miljoen beschikbaar gesteld om schoolbesturen te ondersteunen bij de aanschaf van devices. Zij konden hiervoor tot 28 april 2020 een aanvraag indienen bij SIVON, de coöperatie van schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs.
SIVON heeft uiteindelijk alle aanvragen kunnen honoreren, mede dankzij een eigen bijdrage van de betrokken schoolbesturen. Uiteindelijk zijn ruim 15.000 devices blijvend ter beschikking gesteld aan het onderwijs, zowel in Europees Nederland als in Caribisch Nederland. Op korte termijn wordt – in lijn met de motie-Westerveld – in kaart gebracht in hoeverre schoolbesturen ook in het nieuwe schooljaar kunnen voorzien in devices voor onderwijs op afstand (Kamerstukken II, 32 034, nr. 35).
7. Inhaal en ondersteuningsprogramma’s onderwijs
7a. Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (€ 244 miljoen)Door de door het kabinet genomen maatregelen naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19 hebben leerlingen en studenten in het ve, po, vo en mbo leerachterstanden opgelopen. Om deze leerachterstanden in te halen is eenmalig € 244 miljoen aan extra middelen gereserveerd. Met deze middelen kunnen aanbieders van ve, scholen en instellingen in de periode van de zomervakantie van 2020 tot en met de zomervakantie van 2021 leerlingen en studenten ondersteunen bij het inhalen van leerachterstanden door extra facultatieve programma’s en ondersteuning te bieden naast de reguliere onderwijstijd.
Deze additionele middelen zijn voor het mbo tevens bedoeld om te voorkomen dat mbo-studenten verdere studievertraging oplopen doordat de beroepspraktijkonderdelen van de opleidingen geen doorgang kunnen vinden.
7b. Behoud van stages en leerbanen (€ 30 miljoen)Voor de studiejaren 2020-2021 en 2021-2022 wordt twee keer € 11 miljoen (inclusief uitvoeringskosten) uitgetrokken voor verhoging van de subsidie praktijkleren in conjunctuurgevoelige sectoren en sectoren waar veel contactberoepen voorkomen. Doel van de verhoging is werkgevers in deze sectoren, die door de coronamaatregelen hard zijn getroffen, te stimuleren zoveel mogelijk leerbanen aan te bieden aan bbl-studenten.
Ook wordt voor de jaren 2020 en 2021 twee keer € 4 miljoen uitgetrokken voor de intensivering van de aanpak stages en leerbanen door Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Met deze extra subsidie kan SBB onder andere extra acquisitie doen van leerbedrijven, aandacht besteden aan de positie van jongeren in een kwetsbare positie op de stage- en leerbanenmarkt en een nieuwe tranche certificaten ontwikkelen.
7c. Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers funderend onderwijs (€ 21 miljoen)Door de uitbraak van COVID-19 moeten scholen in het po en vo sinds 16 maart onderwijs op afstand verzorgen. Afstandsonderwijs is voor nieuwkomers extra moeilijk, omdat zij de Nederlandse taal nog niet of nauwelijks spreken. Daarnaast missen nieuwkomers vaak de begeleiding door hun ouders, aangezien de ouders in veel gevallen de Nederlandse taal niet spreken. Er is dus een risico dat deze leerlingen onderwijsachterstanden oplopen en dat hun ontwikkeling stagneert. Daarom ontvangen de po- en vo-scholen die nieuwkomers opvangen één kwartaal extra nieuwkomersbekostiging. Dit biedt hen de mogelijkheid om opgelopen onderwijsachterstanden zoveel mogelijk te mitigeren en nieuwkomers een stevige start te geven in het Nederlandse onderwijs.
Het gaat om een éénmalige impuls. Voor het po geldt dat de voorwaarden voor bijzondere en aanvullende bekostiging voor onderwijs aan asielzoekers en overige vreemdelingen worden verruimd. Het gaat om een eenmalige verruiming die geldt in het gehele schooljaar 2020-2021 voor alle peildata in dat schooljaar. In het vo vond de uitbetaling van de aanvullende bekostiging in één keer plaats, in de zomer van 2020.
9. Aanpak jeugdwerkloosheid (€29,5 miljoen)
Het Kabinet heeft besloten om te investeren in loopbaangesprekken met kwetsbare jongeren. De laatste tijd is de jeugdwerkloosheid snel opgelopen. Voortijdig schoolverlaters hebben een bovengemiddelde kans om de komende tijd werkloos te worden. Ook jongeren die al eerder voortijdig schoolverlater zijn geworden, maar wel werken, lopen een bovengemiddelde kans om werkloos te worden. Scholen en RMC's zullen hiertoe met laatstejaars studenten/uitstromers het gesprek aangaan over vervolgonderwijs als dat mogelijk is, of hen doorgeleiden naar het ‘werkdomein’.
10. Compensatie meerkosten programmering landelijke publieke omroep (€ 19 miljoen)
In deze coronatijd is onafhankelijke, betrouwbare en toegankelijke informatie cruciaal. De landelijke publieke omroep speelt hierin een essentiële rol. Tegelijkertijd hebben de maatregelen ter bestrijding van de crisis voor de publieke omroep veel impact gehad en dit heeft tot onvermijdelijke extra kosten geleid. Een deel hiervan vangt de publieke omroep zelf op door onder meer een beroep te doen op zijn reserves. In aanvulling hierop heeft het kabinet besloten in 2020 eenmalig € 19 miljoen extra ter beschikking te stellen aan de NPO ter dekking van de gestegen kosten ten behoeve van de uitvoering van zijn publieke taak. Dit stelt de publieke omroep in staat om ook in de komende periode die belangrijke rol te spelen.
11. Tweede steunpakket culturele en creatieve sector (€482 miljoen)
De culturele en creatieve sector is belangrijk voor de Nederlandse samenleving, vanwege haar artistieke, sociale én economische waarde. Cultuur en creativiteit zijn onmisbaar, juist in deze tijd. Maar deze sector wordt bovengemiddeld geraakt door de coronacrisis. Het CBS heeft becijferd dat de productie in de bedrijfstak cultuur, recreatie en overige diensten in het tweede kwartaal van 2020 met ‒ 37,4% is gedaald. Een deel van de sector - waaronder, theatergezelschappen, orkesten, erfgoedinstellingen, musea, (pop)podia en bioscopen – functioneert weer in beperkte mate en met een beperkt publiek; sommige activiteiten, waaronder vele festivals, operavoorstellingen en kooruitvoeringen, vinden nog steeds geen doorgang. Door de beperkende maatregelen blijven de inkomsten laag of ontbreken volledig, terwijl de kosten van vele instellingen, kunstenaars en creatieve professionals doorlopen of zelfs stijgen. Het kabinet heeft daarom besloten tot een steunpakket voor de culturele sector. Dit steunpakket is aanvullend op de generieke maatregelen, het eerdere aanvullende cultuurpakket van € 300 miljoen en de € 60 miljoen voor de schade van gemeenten in verband met de lokale culturele infrastructuur. Het kabinet stelt nu € 264 miljoen extra beschikbaar voor onder meer de verlenging van het aanvullende cultuurpakket in de eerste helft van 2021, waarmee ook wordt ingezet op innovatie en nieuwe vormen van publieksbereik. Daarnaast komt er € 150 miljoen beschikbaar voor de lokale culturele infrastructuur en nog eens € 68 miljoen voor de schade van gemeenten en provincies. € 15 miljoen is bestemd voor varend erfgoed (de zogenaamde bruine vloot), en loopt via de begroting van EZK. De culturele sector maakt ook aanspraak op generieke maatregelen uit het steun- en herstelpakket, waarmee de totale extra bijdrage aan cultuur kan oplopen tot meer dan € 700 miljoen. De extra middelen zijn op de aanvullende post gezet en zullen met een Nota van Wijziging aan de OCW-begroting worden toegevoegd.