Base description which applies to whole site

6.5 Financiering van de zorguitgaven

Deze paragraaf gaat in op de financiering van de zorguitgaven die zijn opgenomen in de PZ. Het grootste deel van de zorguitgaven betreft uitgaven in het kader van de Zvw en de Wlz. Deze uitgaven worden gefinancierd via premies, eigen betalingen en rijksbijdragen. De resterende uitgaven worden gefinancierd via de rijksbegroting. De uitsplitsing van de zorguitgaven voor het jaar 2025 staat in tabel 11. In het vervolg van de paragraaf wordt ingegaan op de financiering van de uitgaven onder de Zvw en de Wlz afzonderlijk.

Tabel 11 Financiering bruto zorguitgaven (bedragen x € 1 miljard)1
 

2025

Zorgverzekeringswet (Zvw)

66,8

w.v. eigen risico

3,4

Wet langdurige zorg (Wlz)

39,8

w.v. eigen bijdragen

2,5

Wmo beschermd wonen

1,7

Aanvullende post Financiën

0,0

Bruto zorguitgaven stand ontwerpbegroting 2025

108,4

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) loopt via zorgverzekeraars. Zij betalen zorgaanbieders voor de zorg die is geleverd aan hun verzekerden. Een beperkt deel van de uitgaven wordt rechtstreeks aan zorgaanbieders betaald vanuit het Zorgverzekeringsfonds (Zvf). Dit betreft vooral de beschikbaarheidsbijdragen voor zorgprestaties waarbij het niet mogelijk en/of wenselijk is de kosten aan individuele verzekerden toe te rekenen. De grootste posten zijn de beschikbaarheidbijdragen voor medische vervolgopleidingen en voor academische zorg. Daarnaast gaat het om enkele kleinere bijdragen voor onder andere gespecialiseerde brandwondenzorg, traumazorg, spoedeisende hulp en acute verloskunde. Naast de beschikbaarheidbijdragen worden vanuit het Zvf ook de kosten van zogenoemde burgerregelingen voor specifieke groepen betaald. De burgerregelingen hebben onder meer betrekking op (een deel van) de kosten van grensoverschrijdende zorg en de compensatie voor gederfde premie-inkomsten als gevolg van wanbetalers.

Onder de streep worden alle collectieve zorguitgaven in de Zvw betaald door burgers en bedrijven via de nominale premie, de inkomenafhankelijke bijdrage (IAB), het eigen risico en belastingen. In de Zvw is vastgelegd dat via de IAB evenveel inkomsten worden gegenereerd als via de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage kinderen samen (de 50/50-verdeling). De 50/50-verdeling heeft tot gevolg dat hogere of lagere Zvw-uitgaven voor 50% moeten worden opgevangen via de IAB en voor de overige 50% via de nominale premie, eigen risico en rijksbijdrage. Het maakt voor de 50/50-verdeling niet uit of het gaat om uitgaven van verzekeraars of rechtstreekse uitgaven van het Zvf. Jaarlijks wordt bezien hoe de verhouding tussen de opbrengsten vanuit de IAB en nominale premie, eigen risico en rijksbijdrage voor kinderen zich feitelijk heeft ontwikkeld. In navolgende jaren worden geconstateerde afwijkingen van de 50/50-verdeling gecorrigeerd in de premiestelling. Indien bijvoorbeeld blijkt dat de bijdrage vanuit de IAB groter is geweest dan 50%, wordt in navolgende jaren een correctie toegepast door de IAB te verlagen en de nominale premie – via een verlaging van de rekenpremie en de vereveningsbijdrage aan verzekeraars – te verhogen.

Voor de financiering van hun uitgaven ontvangen zorgverzekeraars van hun verzekerden een nominale premie en eigen betalingen die afhankelijk zijn van het zorggebruik, zoals het wettelijk eigen risico. Daarnaast ontvangt elke zorgverzekeraar een vereveningsbijdrage uit het Zvf. De hoogte van de vereveningsbijdrage houdt rekening met het risicoprofiel van de verzekerdenpopulatie van de zorgverzekeraar en zorgt daarmee voor een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars. Dat is nodig omdat verzekeraars zich moeten houden aan de wettelijke acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie en het vastgestelde basispakket. Ook ontvangen zorgverzekeraars uit het Zvf een vergoeding voor de beheerskosten voor verzekerde kinderen tot 18 jaar in hun verzekerdenpopulatie. Daarnaast worden zorgverzekeraars vanuit het Zvf gecompenseerd voor derving van inkomsten als gevolg van wanbetaling – langer dan zes maanden – bij de nominale premie. Het risico voor de eerste 6 maanden premieachterstand wordt gedragen door de zorgverzekeraar zelf.

De nominale premie bestaat uit twee delen: de rekenpremie, die door het Ministerie van VWS wordt vastgesteld en die voor alle verzekeraars hetzelfde is, en een opslagpremie die elke verzekeraar zelf kan vaststellen. De rekenpremie is het gemiddelde bedrag dat de zorgverzekeraars naar de inschatting van VWS bij hun verzekerden in rekening moeten brengen om alle (zorg)kosten te dekken, naast de vereveningsbijdrage uit het Zvf en het eigen risico dat zij van hun verzekerden ontvangen. Zorgverzekeraars gebruiken de opslagpremie hoofdzakelijk om hun beheerskosten te financieren. Ook als individuele verzekeraars een andere inschatting van hun zorguitgaven hebben dan de rekenpremie veronderstelt, nemen zij dat verschil mee in de opslagpremie. Tot slot gebruiken verzekeraars de opslagpremie om de premiestijging voor hun verzekerden te dempen door een deel van hun reserves in te zetten en zo met andere verzekeraars te concurreren om de gunst van verzekerden, of juist om reserves op te bouwen om te voldoen aan de solvabiliteitseisen van De Nederlandsche Bank (DNB).

Voor de financiering van de uitgaven ontvangt het Zvf de IAB, de premievervangende bijdrage van verdragsgerechtigden, de premievervangende rijksbijdrage voor kinderen tot 18 jaar en rente-inkomsten. In de Zvw is geregeld dat het Zvf niet structureel mag werken met tekorten of overschotten. Een positief fondsvermogen leidt daarom tot een verlaging van de IAB – aan de inkomstenkant van het fonds - en een verhoging van de vereveningsbijdrage – aan de uitgavenkant van het fonds. Een negatief fondsvermogen leidt op dezelfde manier tot een verhoging van de IAB en een verlaging van de vereveningsbijdrage. Aanpassing van de vereveningsbijdrage, naast aanpassing van de IAB, is nodig om ervoor te zorgen dat de (opbrengsten uit) IAB en de nominale premie in balans blijven. De nominale premie wordt immers vastgesteld door verzekeraars en kan alleen indirect, via de vereveningsbijdrage, worden beïnvloed.

De overheid betaalt een zorgtoeslag aan huishoudens met lage inkomens en middeninkomens als gedeeltelijke compensatie voor de kosten van de nominale premie en het (gemiddelde) eigen risico. De zorgtoeslag waarborgt dat geen enkel huishouden een groter deel van zijn inkomen aan zorgpremie en eigen risico hoeft te betalen dan wat op grond van de wet als aanvaardbaar wordt beschouwd. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van het huishoudinkomen en van de standaardpremie. De standaardpremie is het gemiddelde van de nominale premies die de zorgverzekeraars in rekening brengen, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat een verzekerde aan eigen risico betaalt. De standaardpremie wordt elk jaar berekend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op basis van gegevens van verzekeraars.

De uitgaven aan zorgtoeslag worden betaald uit de VWS-begroting, maar zij maken geen onderdeel uit van de PZ. De zorgtoeslag telt, net als de zorgpremies, mee in het inkomstenkader in de Miljoenennota.

De Wet langdurige zorg (Wlz)

De Wlz wordt gefinancierd vanuit het Fonds langdurige zorg (Flz). De uitgaven van het Flz omvatten naast de uitgaven aan langdurige zorg ook uitgaven voor beschikbaarheidbijdragen, beheerskosten en rentelasten van het fonds. Het overgrote deel van de zorguitgaven uit het Flz heeft betrekking op zorg in natura. Circa 10% heeft betrekking op zorg via persoonsgebonden budgetten (pgb’s). De financiering van zorg in natura loopt in opdracht van zorgkantoren, via het CAK, naar zorgaanbieders. Het CAK ontvangt hiervoor middelen uit het Flz. De financiering van de pgb’s loopt langs een andere route. Daarbij krijgen burgers op grond van hun zorgbehoefte een trekkingsrecht, het pgb, om zelf zorg in te kopen. Het geld wordt vervolgens door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), in opdracht van de burgers, overgemaakt naar de zorgverleners die zij zelf inschakelen. De SVB ontvangt hiervoor middelen uit het Flz. De verantwoording van de pgb- uitgaven gebeurt door de zorgkantoren, omdat zij ook de pgb’s toekennen.

Het Flz ontvangt ter financiering van zijn uitgaven de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt door de belastingdienst geheven als percentage over de grondslag van de eerste schijf loon- en inkomstenbelasting tot aan de premiegrens voor de volksverzekeringen, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Deze heffingskortingen, die bestaan sinds de belasting­ herziening in 2001, beperken de te betalen inkomsten- en loonbelasting en premies volksverzekeringen (Wlz, AOW en ANW). Het Flz ontvangt van de overheid een bijdrage in de kosten van (heffings)kortingen (BIKK) ter compensatie van het drukkend effect op de Wlz- premies dat uitgaat van de belastingherziening 2001. Het Flz ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz en betaalt of ontvangt rente over het saldo van het fonds. Sinds 2019 ontvangt het fonds een rijksbijdrage Wlz via de begroting van VWS, omdat de premie-inkomsten niet meer aansloten bij de uitgaven. Deze rijksbijdrage is bedoeld om een vermogenstekort in het Flz te voorkomen.

6.5.3.1 Zorgverzekeringswet (Zvw)

De stijging van de zorguitgaven in de Zvw, die vooral wordt veroorzaakt door de loon- en prijsontwikkeling in de zorg, leidt tot een hogere financieringsbehoefte. De nominale premie per jaar zal hierdoor naar verwachting € 121 stijgen in 2025. De gestegen uitgaven zorgen er ook voor dat er meer opgehaald moet worden uit de IAB. Het IAB-percentage hoeft echter niet te stijgen in 2025. Dat komt doordat de grondslag waarover IAB wordt geheven (het inkomen) ook stijgt door de verwachte loonontwikkeling in 2025. Dat zorgt ervoor dat er met een lager IAB-percentage een groter bedrag opgehaald kan worden dan in 2024. Het IAB-percentage daalt daardoor per saldo met 0,06 procentpunt.

De belangrijkste verklaring voor de verwachte stijging van de nominale premie is de stijging van de lonen en prijzen. Daarnaast is er voor 2025 een opwaarts effect ten opzichte van 2024 doordat er sprake is van een kleiner overschot in het fonds dan vorig jaar en doordat verzekeraars in 2024 in hun premiestelling uit zijn gegaan van lagere uitgaven dan waar VWS de premies voor 2024 op heeft gebaseerd. De gedetailleerde uitsplitsing van de diverse effecten op de premies volgt onder tabel 14.

Tabel 12 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten uit hoofde van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Tabel 12 Financiering Zvw (bedragen x € 1 miljard)1
 

2023

2024

2025

Uitgaven ten laste van de macropremielast

   

Zorguitgaven zorgverzekeraars

54,7

59,2

63,1

Rechtstreekse uitgaven Zorgverzekeringsfonds

3,1

3,4

3,7

Uitgaven onder de premiegefinancierde zorguitgaven

57,8

62,6

66,8

Beheerskosten/mutatie reserves zorgverzekeraars

2,1

1,9

1,1

Overige baten Zorgverzekeringsfonds

‒ 0,1

‒ 0,1

0,0

Saldo Zorgverzekeringsfonds

0,6

‒ 0,3

‒ 0,4

Te financieren uit premies /eigen betalingen

60,3

64,0

67,4

    

Financiering

   

Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

30,1

31,8

33,3

Nominale premie

23,8

25,4

27,3

Rijksbijdrage kinderen tot 18 jaar

3,1

3,3

3,4

Eigen risico

3,3

3,4

3,4

Totaal

60,3

64,0

67,4

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS: De kolom 2025 bestaat uit de raming door VWS. De meeste cijfers in de kolommen 2023 en 2024 zijn afkomstig van of afgeleid van informatie van het Zorginstituut. De rechtstreekse uitgaven van het Zvf en de zorguitgaven van zorgverzekeraars zijn gebaseerd op Zorginstituut informatie van augustus 2024. De realisatie IAB is voor 2023 en 2024 overgenomen van het CPB. De opbrengst van de nominale premie is voor 2023 en 2024 bepaald als de gemiddelde nominale premie zoals bepaald door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vermenigvuldigd met het aantal verzekerden uit de opgave van het Zorginstituut. De rijksbijdrage is gebaseerd op de vaststelling in de begroting. De post overige baten (rentebaten, wanbetalers, onverzekerden verdragsgerechtigden) is een extrapolatie gebaseerd op de augustuscijfers van het Zorginstituut.

De te financieren lasten in de Zvw over 2025 komen uit op € 67,4 miljard. Dit is een stijging van € 3,5 miljard ten opzichte van de realisatie 2024. Deze stijging is grotendeels het gevolg van een stijging van de zorguitgaven met € 4,2 miljard. De uitgaven van zorgverzekeraars aan zorg stijgen naar verwachting met € 3,9 miljard en de rechtstreekse uitgaven van het zorgverzekeringsfonds met € 0,3 miljard.

De beheerskosten en reserveontwikkeling van zorgverzekeraars komt naar verwachting uit op € 1,1 miljard in 2025. Dit is € 0,8 miljard lager dan in 2024. De post mutatie reserves zorgverzekeraars voor 2023 en 2024 is hier technisch berekend als het verschil in de geraamde inkomsten van zorgverzekeraars uit de nominale premie, het eigen risico en de vereveningsbijdrage en de geraamde zorguitgaven van zorgverzekeraars. In de raming is er rekening mee gehouden dat verzekeraars € 0,4 miljard aan reserves inzetten om de premiestijging van 2025 te dempen. Het is aan zorgverzekeraars zelf om te bepalen of en hoeveel reserves zij inzetten.

Naar huidige inschatting heeft het Zvf eind 2024 een positief vermogenssaldo van € 0,4 miljard. Dit heeft de volgende oorzaken:

  • Er is in 2024 € 0,3 miljard minder uitgegeven aan transformatiemiddelen dan eerder werd verwacht. Omdat de transformatiemiddelen onderdeel zijn van de vaste kosten in de risicoverevening komen deze meevallers ten goede aan het fonds.

  • De rechtstreekse uitgaven uit het fonds vallen € 0,2 miljard lager uit dan eerder verwacht, met name door een meevaller in de uitgaven voor medische vervolgopleidingen die via het fonds worden betaald.

  • De overige kosten en baten van het fonds laten een meevaller zien van € 0,2 miljard, met name door hogere rentebaten voor het fonds.

  • Tegenover deze meevallers staat ook een tegenvaller voor het fonds. De inkomsten uit de IAB zijn lager dan eerder werd verwacht, dit leidt tot een tegenvaller in het fonds van € 0,3 miljard.

Dit positieve vermogenssaldo van het Zvf eind 2024 wordt in één jaar weggewerkt door voor 2025 uit te gaan van een negatief exploitatiesaldo van € 0,4 miljard over 2025. Dit leidt dit tot lagere te financieren lasten en daarmee lagere nominale premies.

De benodigde IAB-opbrengst over 2025 komt uit op € 33,3 miljard. Het nominale deel (dat is het totaal van de benodigde nominale premie, rijksbijdrage kinderen en de opbrengst verplicht eigen risico) komt uit op € 34,1 miljard. Dat maakt dat de financiering uit de IAB lager is dan uit het nominale deel in 2025. Dit verschil ontstaat omdat er in het verleden meer IAB is opgehaald dan nodig was voor de 50/50-verdeling en te weinig uit het nominale deel. Dit verschil wordt in vier jaar weggewerkt, zodat de verhouding tussen de IAB en het nominale deel weer 50/50 wordt. Om het verschil in te lopen hoeft er in 2025 € 0,7 miljard minder via de IAB dan via het nominale deel gefinancierd te worden.

Het Zorgverzekeringsfonds (Zvf)

In tabel 13 staan de uitgaven en inkomsten van het Zvf en de individuele zorgverzekeraars.

Tabel 13 Exploitatie en premiestelling Zvw (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2023

2024

2025

ZVF

   

Uitgaven

32.773,8

35.590,4

37.161,0

- Uitkering aan zorgverzekeraars voor zorg

29.525,5

32.061,3

33.335,7

- Uitkering voor beheerskosten kinderen

133,6

133,6

132,7

- Rechtstreekse uitgaven Zvf

3.114,7

3.395,5

3.692,6

    

Inkomsten

33.351,3

35.251,8

36.714,5

- Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

30.148,0

31.842,6

33.337,3

- Rijksbijdrage kinderen tot 18 jaar

3.078,2

3.303,3

3.397,7

- Overige baten

125,1

105,9

‒ 20,5

    

Exploitatiesaldo Zvf

577,5

‒ 338,6

‒ 446,6

Idem, niet gecorrigeerd voor kas/trans hobbels

577,5

‒ 338,6

‒ 446,6

    

Vermogen Zvf

‒ 203,1

‒ 541,7

‒ 988,2

Vermogensnorm

‒ 973,6

‒ 973,6

‒ 973,6

Vermogenssaldo Zvf

770,5

431,9

‒ 14,7

    

INDIVIDUELE VERZEKERAARS

   

Uitgaven

56.772,0

61.017,7

64.161,1

- Zorg

54.692,2

59.165,6

63.069,0

- Beheerskosten/exploitatiesaldi

2.079,9

1.852,1

1.092,1

    

Inkomsten

56.772,0

61.017,7

64.161,1

- Uitkering van Zvf voor zorg

29.525,5

32.061,3

33.335,7

- Uitkering van Zvf voor beheerskosten kinderen

133,6

133,6

132,7

- Nominale rekenpremie

23.040,0

24.837,7

26.338,0

- Nominale opslagpremie

734,9

567,1

959,4

- Eigen risico

3.338,1

3.418,0

3.395,2

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

De grootste uitgavenpost van het Zvf is de uitkering van het fonds aan zorgverzekeraars ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten; dit is de vereveningsbijdrage. Deze vereveningsbijdrage is zo vastgesteld dat zorgverzekeraars met de rekenpremie, het eigen risico en de verevenings­ bijdrage hun verwachte zorgkosten kunnen financieren. De vereveningsbijdrage neemt van 2024 op 2025 toe met € 1,3 miljard. Dit is voornamelijk het gevolg van de stijging van de zorguitgaven.

Ook de rechtstreekse uitgaven voor het fonds nemen toe in 2025. De stijging van deze uitgaven met € 0,3 miljard is voornamelijk het gevolg van de doorwerking van de verwachte loon en prijsontwikkeling op deze uitgaven.

De belangrijkste inkomstenbron voor het Zvf is de IAB. De opbrengst van de IAB stijgt van 2024 naar 2025 met € 1,5 miljard. Deze stijging is nodig om de gestegen uitgaven te financieren. Het benodigde macro bedrag dat met de IAB moet worden opgehaald volgt uit de bepaling dat 50% van de Zvw-uitgaven uit de IAB moeten worden gefinancierd.

De rijksbijdrage voor kinderen tot 18 jaar stijgt met € 0,1 miljard. Deze stijging komt door de verwachte stijging van het aantal kinderen en de ontwikkeling van de geraamde opbrengst van de nominale premie plus het gemiddelde verplichte eigen risico. De hoogte van de rijksbijdrage 2025 wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in deze begroting.

Als laatste is de post overige baten van het fonds opgenomen. Hieronder vallen alle overige inkomsten en uitgaven die direct via het fonds lopen. Dit zijn onder andere de rentebaten, premievervangende bijdragen verdragsge­rechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en kosten en opbrengsten onverzekerden. Deze worden bij de inkomsten geboekt omdat ze niet relevant zijn voor het uitgavenplafond. De ontwikkeling van de overige baten voor het fonds zijn relatief stabiel. In 2024 zijn deze baten hoger dan eerder verwacht, dit is voornamelijk het gevolg van hogere rentebaten voor het fonds door de stijging van de rente. Voor 2025 wordt verwacht dat de overige baten nihil zijn.

Het vermogenssaldo (het saldo van het feitelijk vermogen en het normver mogen)36 van het Zvf komt eind 2024 naar huidige inschatting uit op een overschot van € 0,4 miljard. De oorzaak van de meevaller is hierboven toegelicht. Dit overschot dient in 2025 te worden weggewerkt volgens de 50/50 verdeling. Dit gebeurt door het IAB-percentage lager vast te stellen en door de vereveningsbijdrage hoger vast te stellen. Daardoor komt er in 2025 minder geld binnen in het fonds en verlaat er meer geld het fonds, met als doel een nihil vermogenssaldo eind 2025. De hogere vereveningsbijdrage leidt, zoals hierboven beschreven, tot een lagere rekenpremie en daarmee een lagere nominale premie.

De individuele zorgverzekeraars

De uitgaven van de zorgverzekeraars bestaan uit de uitgaven aan zorg en de beheerskosten/reserveontwikkeling. De ontwikkeling hiervan is hierboven toegelicht. De inkomsten voor zorgverzekeraars bestaan uit de hierboven toegelichte bijdragen vanuit het Zvf, de nominale premie (opgedeeld in de rekenpremie en de opslagpremie) en de opbrengsten uit het verplichte eigen risico. De opbrengsten uit de nominale premie nemen naar verwachting toe met € 1,9 miljard. Dit is de som van een stijging van de opbrengst van de rekenpremie met € 1,5 miljard en de opslagpremie van € 0,4 miljard. De verwachte opbrengst van het verplichte eigen risico daalt iets ten opzichte van 2024.

De nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen

Hierboven is de ontwikkeling van uitgaven en inkomsten op macroniveau toegelicht. Hieronder wordt de ontwikkeling van de IAB en nominale premie van 2024 op 2025 op microniveau toegelicht. Het IAB-percentage wordt jaarlijks gebaseerd op de stand in de begroting. Daarom wordt het IAB 2025 vergeleken met de uitgavenstanden bij de begroting 2024, waarop het IAB-percentage 2024 is gebaseerd. De nominale premie wordt jaarlijks geraamd in de begroting maar wordt vastgesteld door verzekeraars. Daarom wordt de ontwikkeling van de nominale premie 2025 afgezet tegen de daadwerkelijke gemiddelde nominale premie 2024 zoals vastgesteld door zorgverzekeraars.

Het IAB-percentage komt in 2025 uit op 6,51%, wat 0,06 procentpunt lager is dan in 2024. Voor de nominale premie wordt een stijging van € 121 op jaarbasis verwacht. Dit is opgebouwd uit een stijging van de rekenpremie met € 94 en een stijging van de opslagpremie met € 27. De tabel hieronder toont de opbouw van de premieontwikkeling.

Tabel 14 Oorzaken premieontwikkeling 2025 (in euro’s (nominale premie) en procentpunten (IAB))
 

IAB

Nominale premie

Reken-premie

Opslag-premie

Premies in 2024

6,57%

1.747

1.708

39

a. Groei zorguitgaven

    

w.v. ontwikkeling lonen en prijzen

0,29%

88

88

0

w.v. overige uitgavenontwikkeling

‒ 0,04%

4

4

0

b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

0,04%

13

13

0

c. Reserveontwikkeling verzekeraars

‒ 0,02%

‒ 6

6

‒ 12

d. Rechttrekken 50/50-verhouding

0,01%

21

‒ 26

48

e. Grondslag IAB

    

w.v. grondslag 2024

0,02%

   

w.v. ontwikkeling 2024 op 2025

‒ 0,36%

   

f. Overige en afronding

‒ 0,01%

‒ 1

7

‒ 8

Totaal

‒ 0,06%

121

94

27

Premies in 2025

6,51%

1.868

1.802

66

A. Groei zorguitgaven

De zorguitgaven in 2025 komen hoger uit dan de zorguitgaven 2024 waarop de IAB 2024 was gebaseerd in de VWS-begroting 2024. Dit leidt ertoe dat het IAB-percentage op basis van de oude grondslag met 0,25 procentpunt stijgt. Het grootste deel van deze stijging (0,29 procentpunt) is het gevolg van de ontwikkeling van de lonen en prijzen. De hogere lonen hebben ook gevolgen voor de grondslag waarover de IAB wordt geheven, waardoor het IAB-percentage weer daalt. Dat wordt onder punt e toegelicht.

Ook de nominale premie stijgt als gevolg van de ontwikkeling van de uitgaven. Het overgrote deel van de stijging, ongeveer € 88, is te verklaren door de verwachte stijging van de lonen en prijzen in de zorg. De ontwikkeling van de zorguitgaven werkt volledig door op de door VWS vast te stellen rekenpremie en heeft geen gevolgen voor de opslagpremie.

B. Saldo Zorgverzekeringsfonds

Voor 2025 wordt een weg te werken Zvf-fondsoverschot van € 0,4 miljard verwacht. Dat betekent dat de totale financieringsbehoefte lager is en de IAB en nominale premie lager kunnen worden vastgesteld. Bij de premiestelling 2024, werd voor 2024 uitgegaan van een weg te werken fondsoverschot van afgerond € 0,9 miljard. In 2025 is er dus € 0,4 miljard minder weg te werken dan in 2024, daarom stijgt de IAB ten opzichte van 2024 met 0,04 procentpunt en stijgt de nominale premie met € 13. Het wegwerken van het fondsoverschot werkt volledig door in de rekenpremie en heeft geen gevolgen voor de opslagpremie.

C. Reserveontwikkeling zorgverzekeraars

Voor 2025 wordt gerekend met een verwachte afbouw van reserves door verzekeraars van € 0,4 miljard. Dit is € 0,2 miljard meer dan de reserveafbouw waarvan zorgverzekeraars uitgingen bij hun premiestelling 2024. De hogere reserveafbouw dan in 2024 werkt volledig door in lagere opslagpremies, die daardoor dalen met € 12. Omdat de reserveopbouw deel uitmaakt van de totale uit premies te financieren lasten, dient de hogere reserveafbouw voor de helft neer te slaan in een lagere IAB en voor de helft in een lagere nominale premie. Dat gebeurt door de rekenpremie te verhogen met € 6, waardoor de vereveningsbijdrage aan zorgverzekeraars stijgt en een daling van de IAB met 0,02 procentpunt mogelijk is. De totale nominale premie daalt daardoor per saldo met € 6 als gevolg van de reserveontwikkeling.

D. Rechttrekken 50/50-verhouding

Het rechttrekken van de 50/50-verhouding heeft twee effecten op de premies. De eerste oorzaak volgt uit realisaties van de IAB-opbrengsten en opbrengsten uit het nominale deel uit het verleden. Hieruit blijkt dat er in het verleden meer IAB is opgehaald dan opbrengsten uit het nominale deel. Daarom moet de IAB lager worden vastgesteld en wordt de nominale premie hoger, zodat dit verschil wordt ingelopen. Dit leidt tot een afslag op het IAB-percentage van 0,07 procentpunt en een opslag op de nominale premie van € 22 op jaarbasis. Omdat het verschil tussen de IAB en het nominale deel in 2024 iets is ingelopen, dalen de opslagen ten opzichte van vorige jaar. De IAB stijgt daardoor per saldo van 2024 op 2025 met 0,01 procentpunt en de nominale premie daalt met € 4 van 2024 op 2025. Deze daling in de nominale premie werkt volledig door in de rekenpremie, maar niet in de opslagpremie.

Het tweede effect is een herschikking tussen de rekenpremie en de opslagpremie. De zorgverzekeraars gingen bij de premiestelling 2024 uit van lagere zorguitgaven dan VWS en beperkt hogere overige uitgaven dan waarmee in de begroting 2024 was gerekend. Dat heeft ertoe geleid dat verzekeraars de premie per saldo € 45 lager hebben vastgesteld dan werd verwacht in de begroting 2024.

Omdat het IAB-percentage en de rekenpremie al vastgesteld waren, is de lagere uitgaveninschatting door zorgverzekeraars volledig verwerkt in de opslagpremie. Een lagere inschatting van de uitgaven moet echter volgens de 50/50-verdeling verwerkt worden in het IAB-percentage en de rekenpremie. Dit moet worden gecorrigeerd door de opslagpremie te verhogen en de rekenpremie te verlagen. De opslagpremie moet daardoor met € 48 stijgen en de rekenpremie met € 23 euro dalen. Per saldo stijgt de nominale premie hierdoor met € 25.

E. Grondslag IAB

Omdat de loonstijging en de werkgelegenheid zich in 2024 anders ontwikkelen dan werd verwacht bij de begroting 2024, is de grondslag waarover de IAB wordt geheven in 2024 lager uitgekomen. Dat werkt ook door naar een lagere grondslag 2025. Hierdoor moet het IAB-percentage stijgen met 0,02 procentpunt. Aan de andere kant neemt de loonontwikkeling toe van 2024 op 2025, waardoor de grondslag waarover IAB wordt betaald (het inkomen) groter is. Hierdoor kan het IAB-percentage dalen met 0,36 procentpunt.

F. Overige posten en afronding

De ontwikkelingen bij de overige posten (beheerskosten, overige lasten zorgverzekeraars, eigen risico en overige baten van het fonds) plus afrondingsverschillen leiden per saldo tot kleine bijstellingen van de nominale premie en de IAB.

Overzicht van de premies

Tabel 15 geeft een samenvattend overzicht van de premies. De ontwikkeling van het IAB-percentage, nominale premie, rekenpremie en opslagpremie zijn hierboven toegelicht. Verder toont de tabel dat het eigen risico ook voor 2025 is bevroren op € 385. De raming van de standaardpremie neemt toe tot € 2.100 in 2025. Dit is de som van de verwachte gemiddelde nominale premie en het gemiddelde eigen risico. Deze wordt gebruikt voor de bepaling van de hoogte van de zorgtoeslag. De definitieve standaardpremie voor 2025 wordt in november vastgesteld door de NZa op basis van de gemiddelde gerealiseerde premiestelling door zorgverzekeraars, waarna ook de definitieve hoogte van de zorgtoeslag voor 2025 hierop wordt bepaald.

Tabel 15 Premieoverzicht Zvw1
 

2023

2024

2025

Inkomensafhankelijke bijdrage normaal (in %)

6,68%

6,57%

6,51%

Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd (in %)2

5,43%

5,32%

5,26%

Nominale rekenpremie

1.599

1.708

1.802

Nominale opslagpremie (gemiddeld)

51

39

66

Nominale premie totaal (gemiddeld)

1.650

1.747

1.868

Nominale premie totaal 18-

0

0

0

Verplicht eigen risico (maximaal)

385

385

385

Standaardpremie3

1.889

1.987

2.100

Maximale zorgtoeslag eenpersoonshuishouden

1.858

1.483

1.561

Maximale zorgtoeslag meerpersoonshuishouden

3.180

2.833

2.986

1 Afgezien van de IAB betreft dit jaarbedragen in euro.

2 Zelfstandigen en gepensioneerden betalen de verlaagde IAB.

3 Het cijfer 2025 betreft een raming.

Bron: VWS

6.5.3.2 Wet langdurige zorg (Wlz)

De uitgaven in het kader van de Wlz worden gefinancierd uit het Fonds Langdurige Zorg (Flz). Tabel 16 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten van dit fonds. De uitgaven in deze tabel sluiten aan bij de bruto Wlz-uitgaven in lopende prijzen uit tabel 7, maar zijn gecorrigeerd voor de geraamde uitgaven aan de loon- en prijsbijstelling en volumegroei voor Wmo beschermd wonen die opgenomen zijn in de post Nominaal en onverdeeld Wlz. Deze uitgaven worden jaarlijks van de VWS-begroting overgeheveld naar het gemeentefonds en verlopen niet via het Flz.

Tabel 16 Exploitatie en premiestelling Wlz (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2023

2024

2025

FONDS LANGDURIGE ZORG

   

Uitgaven

33.358,1

36.682,9

39.764,9

- Zorguitgaven

33.049,9

36.331,3

39.362,0

- Beheerskosten

308,2

351,6

403,0

    

Inkomsten

   

- Procentuele premie

15.555,0

14.007,0

18.402,0

- Eigen bijdragen

2.232,6

2.317,1

2.534,9

- Bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK)

4.823,8

5.302,2

6.016,8

- Rijksbijdrage Wlz

9.650,0

15.550,0

12.800,0

- Overige baten

34,1

‒ 56,6

0,0

    

Exploitatiesaldo

‒ 1.062,6

436,8

‒ 11,2

    

Vermogen Fonds Langdurige Zorg 2

‒ 440,5

‒ 3,7

‒ 15,0

    

Procentuele premie (in %)

9,65%

9,65%

9,65%

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

2 Het fondssaldo in 2024 en 2025 komt niet exact uit op 0 omdat de rijksbijdrage Wlz wordt afgerond op € 50 miljoen.

Bron: VWS

De inkomsten van het Flz worden gevormd door de premie-inkomsten, de eigen bijdragen, de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK), de rijksbijdrage Wlz en overige baten i.v.m. rentebetalingen en renteont­ vangsten over het saldo van het fonds. De Wlz-premie wordt constant gehouden op 9,65%. Verwachte tekorten in het Flz worden sinds 2019 opgevangen via de rijksbijdrage Wlz.

De actuele inschatting van de financiële positie van het Flz ultimo 2023 is niet gewijzigd ten opzichte van het jaarverslag 2023. Het fondstekort over 2023 komt naar verwachting uit op € 0,4 miljard. Het definitieve fondssaldo wordt vastgesteld op basis van het financieel jaarverslag van het Flz dat eind 2024 wordt vastgesteld.

De premieontvangsten over 2024 komen circa € 2,7 miljard lager uit dan verwacht werd bij de ontwerpbegroting 2024. Dit komt voornamelijk doordat een kleiner deel van de belastingontvangsten wordt toegerekend aan de premies volksverzekeringen. De lagere premieontvangsten worden gecompenseerd door een hogere rijksbijdrage aan het Flz, zodat er geen fondstekort ontstaat.

Voor 2025 wordt een herstel van de premieontvangsten verwacht. Daarnaast valt de sterke stijging van de BIKK op met € 0,7 miljard in 2025. De stijging van de BIKK hangt samen met de voorgenomen verlaging van het tarief in de 1e schijf van de inkomenstenbelasting. Het deel van de heffingskortingen dat in mindering wordt gebracht op de premies volksverzekeringen neemt daardoor toe. De BIKK, die hiervoor compenseert, gaat daardoor automatisch omhoog.

Door deze effecten daalt de rijksbijdrage Wlz van € 15,6 miljard in 2024 naar € 12,8 miljard in 2025. In de jaren daarna gaat de rijksbijdrage naar verwachting weer omhoog. De rijksbijdrage vertoont sinds de invoering in 2019 een stijgende lijn omdat de Wlz-uitgaven sneller stijgen dan de premieontvangsten en de opbrengsten van de eigen bijdragen (zie ook tabel 40, artikel 3).   

6.5.3.3 Verdeling van de zorglasten
Tabel 17 Verdeling van de zorglasten (bedragen x € 1 miljard)1
 

2023

2024

2025

Burgers (Nominale premie Zvw, Wlz-premie, eigen betalingen, deel IAB)

50,2

50,6

57,4

Compensatie burgers door zorgtoeslag

‒ 7,8

‒ 6,5

‒ 7,0

Burgers totaal

42,4

44,1

50,4

Werkgevers (IAB)

24,9

26,4

27,6

Burgers en bedrijven (uit belastingen)

27,0

32,4

30,9

Totaal

94,2

102,9

108,9

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS, CPB.

Burgers betalen de nominale premie en het eigen risico Zvw, de premie en de eigen bijdragen Wlz, en gepensioneerden en zelfstandigen betalen de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB). Voor burgers staat tegenover de nominale premie Zvw de compensatie door de zorgtoeslag. Werkgevers betalen de IAB voor hun werknemers.

De Wmo-uitgaven voor beschermd wonen, de uitgaven op de Aanvullende Post, de rijksbijdragen en de zorgtoeslag worden gedekt uit belastingen. Daarvan valt niet op voorhand te zeggen of het lasten van burgers of werkgevers betreft.

Figuur 7 laat zien dat een volwassene in 2024 gemiddeld € 7.074 en in 2025 gemiddeld € 7.453 betaalt aan collectief gefinancierde zorg. Dat betreft niet alleen de nominale Zvw-premie en de eigen betalingen voor de Zvw en de Wlz. Een volwassene betaalt ook Wlz-premie en de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) voor de Zvw. De IAB-Zvw wordt voor een beperkt deel rechtstreeks door burgers betaald (gepensioneerden en zelfstandigen) en voor het grootste deel door werkgevers. Voor het deel dat de werkgevers betalen beïnvloedt de IAB de beschikbare loonruimte. Daarom wordt dit deel ook meegenomen in de totale som van de individuele uitgaven aan collectieve zorg. Via de zorgtoeslag ontvangt de gemiddelde burger een bedrag ter gedeeltelijke compensatie van de nominale premie en het betaalde eigen risico. Als laatste is meegenomen het bedrag dat via belastingen wordt opgebracht ter dekking van de zorguitgaven die via de begroting worden gefinancierd en ter dekking van de rijksbijdragen en de uitgaven aan zorgtoeslag37.

Figuur 7: Lasten per volwassene aan zorg

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in de premieparagraaf geraamde zorguitgaven, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op het beleidsterrein van de zorg. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Naast de regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, is er ook een aantal Btw-vrijstellingen voor medische zorg, alsmede regelingen voor teruggaaf van BPM en vrijstelling van MRB die ook voor de zorg van belang zijn. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 18 Fiscale regelingen 2023-2025, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2023

2024

2025

BTW Laag tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.544

1.586

1.652

MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten1

17

19

20

ASB Vrijstelling ziekte- en ziektekostenverzekering, zorgverzekering Zvw2

947

983

1.021

1 MRB = Motorrijtuigenbelasting

2 ASB = Assurantiebelasting

36

De hoogte van het normvermogen resulteert uit het cumulatieve effect van de zogenoemde kas/ transactie-hobbels en -dips. Dit betreft het gevolg van de introductie van dbc’s in de ggz in 2008 (-€ 1.637 miljoen), de introductie van dbc’s in de geriatrische revalidatie in 2013 (- € 83 miljoen), het afschaffen van dbc’s in de jeugd-ggz bij overheveling naar de gemeenten in 2014 (+€ 346 miljoen), de dbc-duurverkorting in de MSZ in 2015 (+ € 685 miljoen), de afschaffing van de dbc’s in de ggz in 2021 (+ € 1.247 miljoen) en de kas/transactiehobbel bij de grens overschrijdende zorg (- € 270 miljoen). Daarnaast wordt het normvermogen vanaf 2020 verlaagd in verband met de uitgestelde IAB-afdrachten. Werkgevers konden in de coronacrisis hun belasting- en premieafdrachten uitstellen. Dit leidt kasmatig tot lagere ontvangsten in 2020 tot en met 2022 en hogere ontvangsten na 2022. In het jaarverslag van het Zvf is geen rekening gehouden met alsnog te ontvangen bedragen. Het lijkt redelijk dat wel te doen bij de premie­stelling, om stevige fluctuaties in de premie te voorkomen. Daarom is het normvermogen in 2020 verlaagd met € 1.064 miljoen en in 2021 met € 367 miljoen. In latere jaren zal dit bedrag worden tegen geboekt als bekend is dat de uitgestelde IAB is ontvangen. In 2022 is per saldo € 169 terug ontvangen uit deze regeling en is dit tegen geboekt in het normvermogen. Voor 2023 en 2024 is de IAB- raming van het CPB overgenomen waarin al is gecorrigeerd voor dit effect. Cumulatief heeft dit een effect van ‒ € 974 miljoen op het normvermogen.

37

De zorgtoeslag dempt de individuele uitgaven aan zorg, maar vormt ook een kostenpost voor de gemiddelde burger omdat de begrotingsgefinancierde uitgaven betaald worden uit de belas­ tingopbrengsten. Per saldo heeft de zorgtoeslag daardoor geen effect op de gemiddelde zorglasten, maar alleen op de verdeling van de zorglasten tussen mensen met hogere en met lagere inkomens.

Licence