Nederland heeft sinds begin jaren 80 van de vorige eeuw een spaaroverschot. Een land dat meer inkomen genereert dan het consumeert en binnenlands investeert, heeft een spaaroverschot. Dit spaaroverschot staat ongeveer gelijk aan het verschil tussen de export en de import,25 en wordt ook wel het lopenderekeningoverschot genoemd. Een land met een overschot op de lopende rekening investeert zijn spaarsaldo in het buitenland, en verwerft zo een claim op buitenlandse activa. Tegenover landen die een overschot hebben op de lopende rekening staan per definitie landen met een tekort. Deze landen wenden spaaroverschotten uit andere landen aan om investeringen te plegen.
Het Nederlandse spaaroverschot is vooral toe te schrijven aan bedrijven, en aan in Nederland gevestigde multinationals in het bijzonder. Een uitsplitsing van het nationale spaarsaldo naar de sectoren huishoudens, overheid en bedrijven laat zien dat niet-financiële bedrijven verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de besparingen (figuur 2.4.1). De nettobesparingen (brutobesparingen minus investeringen) van Nederlandse bedrijven blijken aanzienlijk hoger te zijn dan die van bedrijven uit andere Europese landen. Een belangrijke reden hiervoor is dat in Nederland relatief veel hoofdkwartieren van multinationals gevestigd zijn. Dit komt voor een deel doordat Nederland een klein land is, waardoor succesvolle Nederlandse bedrijven zijn gegroeid door over de grens te opereren. Ook is het aantrekkelijke Nederlandse vestigingsklimaat een factor in de vestiging van sommige grote multinationals in Nederland. Grote in Nederland gevestigde bedrijven maken sinds de eeuwwisseling hogere winsten. In toenemende mate worden deze gedreven door hun buitenlandse dochtermaatschappijen, waarvan de winsten in Nederland worden geboekt.26 Voor zover deze hogere winst niet wordt uitgekeerd aan aandeelhouders, draagt hij bij aan de oploop van de bedrijfsbesparingen. De aanwezigheid van multinationals, die een flink deel van het spaarsaldo van bedrijven vertegenwoordigen, vertekent wel enigszins de verhouding tussen besparingen door bedrijven en huishoudens. Hun winsten worden weliswaar statistisch gezien in Nederland als bedrijfsbesparingen geboekt, maar komen in economische zin vooral toe aan hun buitenlandse aandeelhouders zodra zij worden uitgekeerd.27 Omgekeerd hebben Nederlandse huishoudens, via hun pensioenbesparingen, ook forse claims opgebouwd op ingehouden winst van buitenlandse bedrijven. In recente jaren waren deze tegengestelde effecten van een vergelijkbare orde van grootte, en was hun effect op het lopenderekeningsaldo dus klein.
Figuur 2.4.1 Saldo lopende rekening naar sector (als percentage bbp)
Bron: CBS Statline.
Volgens internationale instellingen zoals het IMF en de Europese Commissie kunnen grote lopenderekeningonevenwichtigheden risico’s met zich meebrengen. Het Nederlandse spaaroverschot is geleidelijk gedaald van 10,2 procent bbp in 2013 naar een raming van 7,2 procent in 2017, maar desondanks blijft het overschot in internationaal perspectief fors, zoals figuur 2.4.2 laat zien. Het IMF en de Europese Commissie stellen dat grote lopenderekeningoverschotten in landen als Duitsland en Nederland kunnen wijzen op een achterblijvende binnenlandse vraag, waardoor de vraag naar exportproducten van andere landen afneemt en de economische groei in die landen wordt geremd. Ook zouden overmatige lopenderekeningonevenwichtigheden een risico vormen voor de wereldwijde financiële stabiliteit, omdat tekortlanden kwetsbaar zijn voor een plotselinge stop van de instroom van buitenlandse investeringen.
Figuur 2.4.2 Lopenderekeningoverschotten en -tekorten (in 1.000 miljarden USD)
Bron: IMF (2017). External Sector Report.
Het is lastig te bepalen in welke mate een overschot een teken is van een (beleids)verstoring. Er kunnen goede redenen zijn voor een overschot, zoals de behoefte om te sparen bij een vergrijzende bevolking. Forse overschotten kunnen echter ook duiden op binnenlandse economische verstoringen, waardoor consumptie of binnenlandse investeringen op een onwenselijk laag niveau liggen. Dit kan aanleiding zijn om beleidsaanpassingen door te voeren. Internationale instellingen raadden landen met grote spaaroverschotten de afgelopen jaren aan maatregelen te nemen om deze overschotten terug te brengen.28 Twee terugkerende aanbevelingen voor Nederland zijn om de binnenlandse vraag te stimuleren door een hogere loongroei te bevorderen of de overheidsbestedingen te verhogen, en om maatregelen te nemen om de binnenlandse (overheids)investeringen te verhogen.
De Nederlandse overheid voert geen beleid dat gericht is op het sturen van het lopende rekeningsaldo. Wel is een evenwichtige economische ontwikkeling een belangrijke beleidsdoelstelling. Dit betekent aan de ene kant dat de overheid in perioden van hoogconjunctuur terughoudend moet zijn met het verhogen van de overheidsuitgaven. In tijden van economische voorspoed, zoals bij de huidige hoge groei, dient er voldoende aandacht te zijn voor het terugbrengen van de staatsschuld en heeft herstel van budgettaire buffers de voorkeur boven het verder aanjagen van de binnenlandse vraag met extra overheidsbestedingen. Aan de andere kant verdient ook een evenwichtige ontwikkeling van de lonen en de koopkracht van huishoudens aandacht. Door de lastenverlaging op arbeid die het kabinet heeft doorgevoerd neemt ceteris paribus het besteedbaar inkomen van huishoudens toe, en stijgen de binnenlandse consumptie en de invoer. Zoals paragraaf 2.3 betoogde, zal meer druk ontstaan op de lonen naarmate de arbeidsmarkt krapper wordt. Hogere totale loonkosten leiden tot een verslechtering van de prijsconcurrentiepositie en een lager lopenderekeningoverschot. Indien de loonruimte wordt aangewend voor hogere cao-lonen, en niet voor gunstigere secundaire arbeidsvoorwaarden (zoals pensioenopbouw), zou er via een tweede kanaal, namelijk hogere consumptie en meer import, eveneens een dempend effect op het spaaroverschot zijn. Ook hogere investeringen leiden tot een verlaging van het lopende rekeningoverschot. De bedrijfsinvesteringen stonden tijdens de crisis onder druk, maar zijn recentelijk gestegen tot ongeveer het langjarige gemiddelde. De overheidsinvesteringen liggen nog iets lager dan voor de crisis. Om investeringen een extra steun in de rug te geven, heeft het kabinet de oprichting van Invest-NL aangekondigd (zie paragraaf 1.4). Indirect zou overheidsbeleid dus een dempend effect kunnen hebben op het Nederlandse spaarsaldo.