Gezien de spoedbehandeling van het Belastingplan is het wetsvoorstel in zijn geheel niet ter internetconsultatie aangeboden. Er zijn wetswijzigingen in het wetsvoorstel welke individueel wel voor internetconsultatie zijn uitgezet. Wanneer dit is gebeurt, wordt dat hieronder toegelicht.
Over het volledige pakket Belastingplan 2025 is advies gevraagd aan de Raad voor de Rechtspraak. De Raad gaat er – op basis van de tot ter beschikking gestelde stukken – vanuit dat het pakket Belastingplan 2025 per saldo geen substantiële werklastgevolgen voor de gerechten zal hebben.
Antifragmentatiemaatregel generieke renteaftrekbeperking
Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden over de voorgenomen antifragmentatiemaatregel in de generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel). NOB en de RB hebben hun aandachtspunten ten aanzien van deze voorgenomen maatregel (publiek) gedeeld. Bij de uitwerking van de maatregel is rekening gehouden met deze opmerkingen. Daarnaast is over de voorgenomen maatregel gesproken met vertegenwoordigers van de vastgoedsector (Zadelhoff, Annexum en Loyens & Loef). Ook in het kader van het Structureel Overleg Investeringsklimaat181 dat wordt georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken is over deze maatregel gesproken met vertegenwoordigers van de sector. Zij hebben in deze gesprekken aangegeven dat de aanpassing gevolgen kan hebben op het rendement op investeringen in vastgoed. Gesteld wordt dat de maatregel bovenop eerdere beleidsmaatregelen komt die die de vastgoedsector ook raken. In de gesprekken heeft de sector verzocht om de rente op bankleningen uit te zonderen van het toepassingsbereik van de maatregel en om overgangsrecht op te nemen. Deze gesprekken hebben niet geleid tot aanpassing van de voorgenomen maatregel. Het financieringskostenbegrip in de earningsstrippingmaatregel omvat rentelasten op alle vormen van schuld en biedt daarmee geen ruimte om onderscheid te maken tussen rente die verschuldigd is aan een bank of een andere crediteur binnen of buiten het concern waar de belastingplichtige deel van uitmaakt. Daarnaast hebben aanpassingen in het belastingrecht doorgaans onmiddellijke werking en wordt er geen onderscheid gemaakt tussen bestaande of nieuwe leningen. Een dergelijk onderscheid zou immers voor belastingplichtigen een ongelijk speelveld kunnen creëren. Daarbij betreft het een maatregel die ziet op het tegengaan van een onwenselijke belastingconstructie. Er is dan ook geen aanleiding om tegemoet te komen aan verwachtingen omtrent het voortduren hiervan.
Vereenvoudiging van de voertuigclassificaties in de autobelastingen
Er heeft afstemming plaatsgevonden met het Interprovinciaal Overleg (IPO) over de vereenvoudiging van de voertuigclassificaties in de autobelastingen. Door deze maatregelen kwalificeert een beperkt aantal personenauto’s straks als bestelauto en dat heeft gevolgen voor de opcenten. Voor bestelauto’s worden namelijk geen provinciale opcenten betaald. Dat leidt tot een budgettaire derving in de opcenten voor de provincies gezamenlijk van ongeveer € 1,5 miljoen structureel. Het IPO heeft gereageerd dat vanwege de beperkte derving de voorgestelde wijziging niet leidt tot maken van opmerkingen door het IPO.
Beperken fiscale regelingen rond giften
Er heeft geen internetconsultatie van deze aanpassingen plaatsgevonden. Met de sector heeft binnen de beperkingen van het hoofdlijnenakkoord overleg plaatsgevonden over de invulling van de beperking van de fiscale geefregelingen.
Verhogen tarief kansspelbelasting
In het kader van de verhoging van het tarief van de kansspelbelasting is zowel gesproken met vertegenwoordigers van de kansspelaanbieders als met verslavingsdeskundigen. Vanuit de kansspelaanbieders is aangegeven dat de verhoging van de kansspelbelasting fors drukt op het resultaat, met name bij de landgebonden sector. Ook hebben ze kritiek op de snelheid van de maatregel. De sector heeft laten weten dat deze verhoging bovenop de andere ontwikkelingen in de kansspelsector van de afgelopen jaren komt, zoals het rookverbod in de casino’s, de sluitingen van kansspelaanbieders in het kader van de COVID-19-pandemie, de implementatie van het CRUKS, de toeloop naar online kansspelen na de openstelling van de markt voor kansspelen op afstand per 1 oktober 2021, de toegenomen inflatie en de stijging van de loonkosten. Ook is het niet altijd mogelijk om de verhoging van de kansspelbelasting door te belasten aan de speler. Volgens de kansspelaanbieders zal de tariefverhoging gevolgen hebben voor de aantrekkelijkheid van het spelaanbod en de bedrijfsresultaten. Ook waarschuwen ze voor een lagere kanalisatiegraad als gevolg van de tariefverhoging, dat wil zeggen een verschuiving van spelers die spelen bij het legale aanbod naar het illegale aanbod voor kansspelen. Aanvullend hierop geven staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij (NLO) aan dat door de tariefverhoging het resultaat, de continuïteit en het verdienvermogen onder druk komen te staan. Voor beide ondernemingen zal de tariefverhoging op korte termijn resulteren in minder ontvangsten voor de Staat. In het geval van NLO zullen er ook er ook minder afdrachten zijn aan de goede doelen en de sport. De staatsdeelnemingen geven aan mogelijk een beroep te zullen doen op steun van de aandeelhouder(s), in dit geval de staat.
In het algemeen deel van deze toelichting onder de kopjes «Impact kansspelmarkt» en «Relatie met het kansspelbeleid» is nader ingegaan op de zorgen van de kansspelaanbieders. Ook is tegemoetgekomen aan de kritiek van de sector op de snelheid van de verhoging van de kansspelbelasting door een stapsgewijze verhoging. De resultaten van het onderzoek naar het effect op de verhoging van de kansspelbelasting op het kansspelbeleid gaan verder in op de zorgen van de kansspelaanbieders, zoals de kanalisatiegraad en de afdrachten.
Volgens verslavingsdeskundigen is een kostenverhoging over het algemeen een effectief middel om te voorkomen dat nieuwe groepen beginnen met een verslavend middel of activiteit, zoals roken. Dit zou ook mogelijk kunnen zijn bij kansspelen, mits de belasting wordt doorberekend naar het product zelf en het product dus minder interessant wordt gemaakt. Ook is van belang dat de speler daar dan een rationele afweging in maakt. Een hoger tarief kan dus een preventieve werking hebben om kansspelverslaving andere maatschappelijke en gezondheidsschade door aanhoudend (stevig) gokken te voorkomen.
Ook zou een hoger tarief de speelbonussen kunnen verminderen. Dat zou volgens de deskundigen een goede ontwikkeling zijn voor wat betreft de gezondheidsbescherming. Bonussen lokken namelijk nieuwe spelers en ook ex-spelers.
De verslavingsdeskundigen zien minder direct risico op een lagere kanalisatiegraad. Er is een zeer complexe en rendabele markt, met lokale partijen, grote multinationals en illegale partijen. De impact van belastingverhoging in alleen Nederland zal mogelijk een andere impact hebben op multinationals (waar de lasten verdeeld worden over meerdere regio’s) dan op lokale partijen. Het moet volgens de deskundigen nog maar blijken of deze kostenverhoging leidt tot grote aanpassingen aan de consumentenzijde, of dat het product gewoon iets minder lucratief wordt voor de betreffende bedrijven.
Illegaal aanbod is volgens de deskundigen onaantrekkelijker dan legaal aanbod, omdat het niet gereguleerd is en er nog minder bescherming is voor de consument. De bescherming in de legale online markt vertoont echter ook forse en structurele problemen sinds marktopening. Kanalisatie omvat het leiden van een groep gokkers van de illegale naar de beter beschermde legale markt, maar dan moet de bescherming wel in orde zijn. Anders wordt slechts een nieuwe markt gecreëerd voor een verslavend product met een forse impact op de publieke gezondheid.
De grote groep spelers speelt volgens de deskundigen liever op de legale markt. Mensen met kansspelproblemen of een kansspelverslaving stappen mogelijk wel over als ze door (verplichte) zelf-uitsluiting binnen legaal aanbod niet meer terecht kunnen.
Het algemeen deel van deze toelichting is aangevuld met de inbreng van de verslavingsdeskundigen. Ook het onderzoek gaat in op de gevolgen voor de kanalisatiegraad en de gevolgen voor het kansspelmarkt.
Aanpassing van de kavelruilvrijstelling
Er heeft een internetconsultatie plaatsgevonden van het conceptvoorstel met concepttoelichting. De internetconsultatie «aanpassing voorwaarden kavelruilvrijstelling» liep van 2 april tot en met 30 april 2024. Op de internetconsultatie zijn reacties ontvangen van de Vereniging van Agrarisch Specialisten in het Notariaat (VASN), de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), de Vereniging van accountants- en belastingadviseurs (VLB), Gerrits & Gulick notarissen, STIVAS, NEPROM, bijzonder hoogleraar agrarisch recht prof. mr. J.W.A. Rheinfeld, en (anonieme) particuliere reacties.
Algemeen
Een aantal respondenten vraagt naar een nadere onderbouwing van de noodzaak van het wetsvoorstel. De kavelruil in het landelijk gebied dient primair als instrument voor agrarische ondernemers als alternatief voor verplichte herverkaveling of als instrument om beleidsdoelen voor natuur, landschap, waterbeheer en recreatie te realiseren. In de praktijk valt op dat ook andere onroerende zaken, zoals woningen, op deze wijze regelmatig vrij van overdrachtsbelasting verkregen worden. Zo geldt voor het merendeel van de kavelruilakten uit 2023 dat zij woningen bevatten. In bijna de helft van die akten betreft het niet één, maar meerdere woningen. Een significante hoeveelheid van de kavelruilakten in 2023 werd gesloten tussen uitsluitend natuurlijke personen. Er zijn ook respondenten die onderschrijven dat de ruimte die de Omgevingswet biedt ten aanzien van wie civielrechtelijk mag deelnemen aan een kavelruil er in de praktijk toe leidt dat deelnemen aan een kavelruil of het construeren van een kavelruil enkel voor fiscaal gewin inderdaad mogelijk is en voor komt. Naar de mening van het kabinet rechtvaardigt dit aanpassing van de wetgeving. Omdat in voorkomende gevallen niet de kavelruil op zichzelf problematisch is maar wel de toepassing van de fiscale vrijstelling, beperkt het kabinet zich tot een aanpassing van de WBR en gaat het kabinet niet, zoals door een respondent gevraagd, over tot nadere invulling van de civielrechtelijke regels ten aanzien van kavelruil.
Daarnaast is gevraagd of wel gesproken kan worden van oneigenlijk gebruik of dat dit enkel onwenselijk gebruik betreft. Hiervoor geldt dat naar de mening van het kabinet sprake kan zijn van beide, afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Waar in sommige gevallen het toevoegen van bijvoorbeeld een woning aan een reguliere kavelruil met name te kwalificeren valt als onwenselijk, zijn er ook situaties waarin de handelingen van partijen als oneigenlijk gebruik van de kavelruilvrijstelling kwalificeren. Dit geldt bijvoorbeeld in situaties waarin (kleine stukken) gronden die kort voor de kavelruil worden geleverd aan de inbrenger(s) van deze kleine stukken grond en via akte van kavelruil weer teruggeleverd worden aan de oorspronkelijke eigenaar. Laatstgenoemde partij maakt het hiermee mogelijk om twee losstaande koopovereenkomsten van woningen tezamen met de levering van de kleine stukken grond op te nemen in een kavelruil. In dergelijke gevallen volgen enkele rechtshandelingen elkaar op die op zichzelf bezien, zoals de heen- en teruglevering van de kleine stukken grond, geen enkele zelfstandige reële betekenis hebben afgezien van het vermijden van overdrachtsbelasting. Doordat met dit wetsvoorstel woningen en andere niet-agrarische opstallen niet langer onder de reikwijdte van de kavelruilvrijstelling vallen, worden ook dergelijke transacties met deze aanpassing voorkomen.
In algemene zin is deze memorie naar aanleiding van de internetconsultatie aangevuld met een verdere toelichting van diverse begrippen. Op het verzoek van een aantal respondenten om ook een fiscale vrijstelling van toepassing te laten zijn op kavelruil binnen stedelijk gebied zal het kabinet niet nader ingaan omdat dit buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel valt. Hierna wordt ingegaan op de verschillende (hoofd)punten die zijn opgebracht in de consultatie.
De agrarische bedrijfswoning
Respondenten merken een aantal zaken op met betrekking tot de agrarische bedrijfswoning. Zo merken zij op dat de term «functioneel verbonden» niet duidelijk genoeg wordt uitgelegd in de toelichting. Daarnaast wordt gevraagd hoe moet worden omgegaan met bewoning van de agrarische bedrijfswoning door zowel staker als overnemer en wordt gevraagd of de eis dat een agrarische bedrijfswoning op een agrarische kavel moet staan losgelaten kan worden. Ook wordt gevraagd of er meerdere woningen als agrarische bedrijfswoning kunnen worden aangemerkt. Bovendien wordt gevraagd de vrijstelling uit te breiden zodat ook de voormalige agrarische bedrijfswoning (woningen die voorheen als agrarische bedrijfswoning werden gebruikt maar die niet meer als zodanig worden gebruikt) onder de vrijstelling kunnen vallen.
In de artikelsgewijze toelichting is nader toegelicht wat wordt bedoeld met «functioneel verbonden» en wie in de agrarische bedrijfswoning kan wonen. De eis dat een agrarische bedrijfswoning op een agrarische kavel moet staan blijft gehandhaafd. Deze eis is objectief toetsbaar en voorkomt discussies in vooroverleg. Het kan voor komen dat meerdere woningen kwalificeren als agrarische bedrijfswoning omdat deze woningen op agrarische kavels staan en de bewoner functioneel verbonden is met het nabijgelegen agrarische bedrijf. In dat geval kan de vrijstelling voor deze woningen worden toegepast. Een verruiming van de invulling van het begrip «agrarische bedrijfswoning» komt het beoogde doel van dit voorstel niet ten goede. Een uitbreiding naar voormalige agrarische bedrijfswoningen, zoals plattelandswoningen, zou er juist voor kunnen zorgen dat situaties mogelijk blijven die het kabinet met dit voorstel wil voorkomen. Deze woningen kunnen dan ook niet onder de vrijstelling vrij van overdrachtsbelasting worden verkregen.
De landbouweis
Respondenten verzoeken de nagenoeg-geheel-eis (90%-of meer) te verruimen naar een grotendeels-eis (meer dan 50%) en de mogelijkheid te geven dat de opstallen tijdelijk niet-agrarisch worden gebruikt. Daarnaast vragen zij een complexbenadering toe te passen ter zake van de opstallen in plaats van de objectbenadering.
Wanneer in plaats van een 90%-eis een 50%-eis wordt gebruikt, worden discussies over het gebruik van de opstal niet voorkomen maar wordt de grens slechts verlegd. De vrijstelling is bedoeld voor agrarisch gebruik. Door de 90%-eis wordt enige ruimte geboden om de opstallen ook voor andere activiteiten te gebruiken. Wanneer de grotendeels-eis wordt gehanteerd, wordt de vrijstelling potentieel in veel situaties gebruikt waarvoor deze niet bedoeld is. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader toegelicht dat wanneer een opstal tijdelijk niet agrarisch bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd (tijdelijke leegstand), dit toepassing van de vrijstelling niet in de weg hoeft te staan. Tijdelijk andersoortig gebruik staat toepassing van de vrijstelling wel in de weg.
In de overdrachtsbelasting wordt per object beoordeeld of voldaan is aan de 90%-eis. Ook voor deze vrijstelling houdt het kabinet daaraan vast. De introductie van een complexbenadering brengt weer andere discussiepunten met zich mee waardoor een dergelijke benadering niet opportuun wordt geacht.
Voortzettingseis
Met betrekking tot de voortzettingseis geven respondenten aan dat een termijn van tien jaar te lang is. Respondenten verzoeken de voortzettingstermijn te verkorten of om te zetten in een bezitseis en de termijn daarvan te verkorten. Voor de voortzettingstermijn heeft het kabinet aangesloten bij de voortzettingstermijn die reeds van toepassing is op de cultuurgrondvrijstelling182. Er is bewust gekozen voor een voortzettingstermijn en niet een bezitseis zodat vervreemding aan een verkrijger binnen de termijn niet de toepassing van de vrijstelling in de weg staat, mits de verkrijger de verkregen opstallen en de ondergrond daarvan bedrijfsmatig agrarisch gebruikt. De introductie van een bezitseis op gronden naast de voortzettingseis voor bedrijfsmatig agrarisch gebruik gaat verder dan wat met dit voorstel wordt beoogd. Dit voorstel laat gronden binnen de vrijstelling immers ongemoeid omdat vooralsnog het meeste ongewenste of oneigenlijke gebruik voorkomt bij opstallen. Na 2025 zal dit wetsvoorstel worden geëvalueerd. Mocht uit de evaluatie blijken dat er voor gronden veel oneigenlijk of ongewenst gebruik (voort)bestaat kan alsnog overwogen worden om een bezitseis voor gronden te introduceren.
Daarnaast vragen respondenten hoe moet worden omgegaan met nevenactiviteiten en met slopen van opstallen ten behoeve van de landbouw. De artikelsgewijze toelichting gaat hier nader op in.
Overheidsbeleid
Een aantal respondenten heeft verzocht om het begrip overheidsbeleid in het wetsvoorstel te verduidelijken of om daarvoor aan te sluiten bij het begrip overheidsingrijpen in Wet IB 2001. Het kabinet vindt het belangrijk dat onderhavig wetsvoorstel maatregelen of initiatieven voor de opgave van het landelijk gebied niet ondermijnt. Het wetsvoorstel is op dit punt aangepast. Het kabinet neemt de suggestie over om voor de definitie van het begrip overheidsingrijpen aan te sluiten bij de betekenis en reikwijdte die hieraan wordt toegekend in de Wet IB 2001. Deelname aan stoppersregelingen zoals de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie en de Landelijke beëindigingsregeling beëindiging veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv en Lbv-plus) leiden daarom niet tot terugname van de vrijstelling. Daarnaast is in de toelichting verduidelijkt dat ook natuurinclusieve landbouw onder het begrip landbouw valt bij de toets of wordt voldaan aan de landbouweis.
Diensten aan onroerende zaken
In de Kamerbrief aanpak belastingconstructies en fiscale regelingen is toegezegd een maatregel die kortdurende verhuurconstructies in de btw aanpakt op redelijk korte termijn in consultatie te brengen ter voorbereiding op toekomstige besluitvorming.183 Op 5 maart 2024 is het aangekondigde conceptvoorstel voor vier weken in internetconsultatie gegaan,184 gevolgd door een stakeholderbijeenkomst op 12 april 2024. De ontvangen reacties hebben geleid tot een aantal aanpassingen van het voorstel in de Uitvoeringsbeschikking OB 1968. Naar aanleiding van dit commentaar is in de begripsdefinitie (gelet op de EU-conformiteit van de maatregel) naast een kwantitatieve toets ook een kwalitatieve toets opgenomen. Dit betekent dat niet langer élke dienst aan onroerende zaken boven het drempelbedrag onder de maatregel valt. Alleen de dienst aan onroerende zaken die de onroerende zaken meerjarig dient én die boven het drempelbedrag uitkomt valt onder de maatregel. Dit is in lijn met de jurisprudentie van het HvJ EU. Het drempelbedrag is niet aangepast. Hoewel vanuit het bedrijfsleven verschillende keren is aangegeven dat een drempel van € 100.000 euro méér passend zou zijn is niet onderbouwd waarom dit bedrag méér passend en of méér effectief is dan het drempelbedrag van € 30.000 dat is gebaseerd op reële data verstrekt door de Belastingdienst. Tot slot is een aantal verduidelijkingen aangebracht, die zijn opgenomen in de toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel.
Opheffen meerdere posten verlaagd btw-tarief
Om ondernemers de tijd te geven zich voor te bereiden op de voorgestelde wijzigingen, zijn de wijzigingen opgenomen in het Belastingplan 2025, terwijl ze in werking treden per 1 januari 2026. Het voordeel hiervan is dat ondernemers langer de tijd hebben om zich op basis van wetteksten en toelichting voor te bereiden en om indien noodzakelijk in overleg te treden met de belastinginspecteur. Een nadeel van opneming in het Belastingplan 2025 is dat er geen mogelijkheid is om de wetgeving in internetconsultatie voor te leggen. De input die het bedrijfsleven heeft kunnen geven, is meegenomen in het wetsvoorstel en in de bij het wetsvoorstel behorende toelichting. Uit gesprekken met sectorvertegenwoordigers, georganiseerd door VNO-NCW, blijkt dat zij zich voornamelijk zorgen maken over de volgende onderwerpen: een verminderde afname van producten en dienstverlening door hogere prijzen, hogere regeldruk door nieuwe afbakeningsvraagstukken, effecten op werkgelegenheid, de impact van hogere prijzen op welzijn, gezondheid, toestroom van talent, toegankelijkheid van de aangeboden dienstverlening en het geluk van de mensen in Nederland. Ook zijn zij van mening dat bepaalde groepen disproportioneel worden geraakt door deze maatregelen, het keteneffect waarbij een lagere afname van bijvoorbeeld concertdienstverlening ook leidt tot een lagere horecaomzet, beperktere investeringsruimte bijvoorbeeld voor maatschappelijk ondernemen, grenseffecten, eventuele strijdigheid met convenanten die met de geraakte sectoren zijn gesloten, effecten die haaks lijken te staan op de ambities in het hoofdlijnenakkoord, samenloop met andere (fiscale) maatregelen en de uitwerking van een overgangsregeling.
Kolenbelasting duaal en non-energetisch verbruik
Overleg over de maatregel heeft in 2023 plaatsgevonden met Tata Steel. Hierbij is een beeld opgehaald van het effect van de maatregel. Tata Steel steunt de maatregel niet en stelt dat de maatregel het vermogen tot investeren in verduurzaming negatief beïnvloedt. Deze gesprekken hebben niet geleid tot aanpassing van het concept wetsvoorstel.
Verhoging belastingvermindering energiebelasting
Het Ministerie van Financiën heeft Energie-Nederland geconsulteerd over de voorgestelde oplossing. Energie-Nederland staat achter de voorgestelde oplossing omdat deze voorkomt dat de uitvoeringscomplexiteit toeneemt bij zowel de energieleveranciers als de Belastingdienst. Daarnaast zorgt de oplossing voor een duidelijke prijs en een duidelijk aanbod richting consumenten en voorkomt de oplossing dat facturen ingewikkelder worden voor consumenten.
Separaat tarief voor waterstof in de energiebelasting
Ten behoeve van de technische uitwerking van het voorstel om een separaat energiebelastingtarief voor waterstof te introduceren zijn Energie-Nederland en NL Hydrogen (brancheorganisatie van partijen actief in de waterstofsector) geconsulteerd. Beide partijen hebben in overweging gegeven om in de tarifering rekening te houden met mengsels van waterstof enerzijds en aardgas of andere aardgasvervangers anderzijds. Ook hebben zij in overweging gegeven om in de tarifering onderscheid te maken tussen hernieuwbare en niet-hernieuwbare waterstof. Zoals toegelicht onder paragraaf 5.31, onder het kopje Grondslag energiebelastingtarief voor waterstof, kiest het kabinet er om redenen van uitvoerbaarheid voor beide aspecten niet mee te nemen in dit wetsvoorstel. De vergroening van waterstofproductie wordt bovendien gestimuleerd via ander instrumentarium.
Wijzigingen Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw
Om de effecten van de voorgestelde wijzigingen op de glastuinbouwsector te kunnen duiden, heeft overleg plaatsgevonden met Glastuinbouw Nederland. Tijdens deze gesprekken zijn onder meer de definities van glastuinbouwbedrijf en energiebedrijf voor glastuinbouw besproken en nader gespecificeerd. Hiernaast hebben de gesprekken geleid tot de in deze Wijzigingswet voorgestelde aangiftetermijn van ten minste drie maanden gerekend vanaf het verstrijken van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd, welke termijn qua tijdsduur beter afgestemd is op de administraties van de belastingplichtigen.