De milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) zijn fiscale regelingen in de winstsfeer die zijn bedoeld om bij te dragen aan de realisatie van milieudoelen door middel van innovaties. In 2023 zijn deze regelingen geëvalueerd.52 In dat kader is de aanbeveling gedaan om de bezwaar- en beroepsprocedure van de MIA en Vamil te integreren met het aanvraagproces van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), naar voorbeeld van de Energie-investeringsaftrek (EIA). In de kabinetsreactie op de evaluatie is aangegeven dat het kabinet zich zou inzetten om invulling te geven aan deze aanbeveling. Hieraan wordt door middel van de voorgestelde wijzigingen opvolging gegeven.
De rol van RVO beperkt zich bij de MIA en Vamil op dit moment tot een advies richting de inspecteur. De inspecteur stelt uiteindelijk de aanslag vast en bepaalt daarbij of de aftrekmogelijkheden worden geaccepteerd of (gedeeltelijk) afgewezen. Belastingplichtigen kunnen opkomen tegen de aanslag, en daarmee tegen het al dan niet toekennen van de MIA of de Vamil, via de bezwaar- en beroepsprocedure. In die bezwaar- en beroepsprocedure kan ook de eerdere milieukundige en technische beoordeling centraal staan. Hierbij is van belang dat de inspecteur voor het toetsen van de formele toepassingseisen en de milieukundige en technische beoordeling van het milieubedrijfsmiddel respectievelijk de milieu-investering afhankelijk is van het advies van RVO. Ten aanzien van de beoordeling van de investering is de rol van de inspecteur dus inhoudelijk gezien zeer beperkt. Desondanks dient de inspecteur die beoordeling in de eventuele bezwaar- en beroepsprocedure wel te onderbouwen.
Voor de EIA is dit anders geregeld. Op basis van het huidige wettelijke kader geldt dat RVO – na een technische beoordeling aan de hand van de omschrijvingen op de zogenoemde Energielijst53 – besluit tot het al dan niet afgeven van een verklaring dat sprake is van een energie-investering die in aanmerking komt voor de EIA. Tegen dit besluit van RVO staat afzonderlijk bezwaar en beroep open. Indien RVO weigert een dergelijke verklaring af te geven, kan de belastingplichtige geen EIA toepassen in zijn aangifte.
Met de voorgestelde wijziging wordt het aanvraagproces voor de MIA en de Vamil in lijn gebracht met dat van de EIA. Dat houdt in dat na aanmelding van een milieubedrijfsmiddel respectievelijk milieu-investering bij RVO, de aanmelding door RVO wordt beoordeeld. RVO besluit tot het al dan niet afgeven van de verklaring dat sprake is van een milieubedrijfsmiddel of milieu-investering die in aanmerking komt voor de MIA of Vamil. De belastingplichtige heeft de mogelijkheid om tegen de beslissing van RVO in bezwaar te gaan. Hierdoor is de inspecteur niet langer verantwoordelijk voor de materiële beoordeling van de aangevraagde investering en de formele vaststelling daarvan. Op deze manier wordt in een eerder stadium duidelijkheid aan de aanvrager verschaft, en wordt op het bestaande contact tussen belastingplichtigen en RVO voortgebouwd. Voor wat betreft de gevallen waarin, na de bezwaarfase, beroep wordt ingesteld, wordt voorgesteld dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) als hoogste rechter op het gebied van het economisch bestuursrecht bevoegd wordt om dergelijke zaken te behandelen, in lijn met de bezwaar- en beroepsprocedure bij de EIA.
Indien door RVO de verklaring is afgegeven dat sprake is van een milieubedrijfsmiddel of milieu-investering en de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, wordt de MIA of Vamil toegepast bij het bepalen van de winst over dat jaar. Ingeval geen recht bestaat op MIA of Vamil ondanks de door RVO afgegeven verklaring, omdat niet aan de overige voorwaarden wordt voldaan, kan de belastingplichtige bezwaar en beroep (bij de rechter) instellen tegen de aanslag.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
De voorgestelde maatregel levert een meer gestroomlijnde afhandeling van de aanvraag van de MIA en Vamil op en kent eenzelfde systematiek als de vergelijkbare regeling van de EIA. Het is de verwachting dat met de afhandeling van bezwaar- en beroepsprocedures door RVO de uitvoering doelmatiger wordt. De volgende evaluatie van de MIA en Vamil staat gepland in 2028. Hierin zal de doeltreffendheid en de doelmatigheid van beide regelingen worden onderzocht.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
Als gevolg van de voorgestelde maatregel besluit RVO (net als voor de EIA) voor de MIA en Vamil tot het al dan niet afgeven van een verklaring dat sprake is van een milieubedrijfsmiddel of milieu-investering die in aanmerking komt voor de MIA of Vamil. Tegen dit besluit van RVO staat bezwaar en beroep open. Daardoor is de Belastingdienst niet langer verantwoordelijk voor de milieutechnische toets van de MIA en Vamil. De voorgestelde maatregel leidt naar verwachting tot minder uitvoeringslasten voor de Belastingdienst. De voorgestelde maatregel is door de Belastingdienst beoordeeld door middel van een Uitvoeringstoets. De Belastingdienst acht de maatregel uitvoerbaar per de voorgestelde datum van inwerkingtreding. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de Uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd. De in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregel leidt niet tot uitvoeringskosten bij de Belastingdienst en er treedt een lichte verbetering op in de handhaafbaarheid.
Uitvoeringsgevolgen RVO
Als gevolg van de voorgestelde maatregel besluit RVO (net als voor de EIA) voor de MIA en Vamil tot het al dan niet afgeven van een verklaring dat sprake is van een milieubedrijfsmiddel of milieu-investering die in aanmerking komt voor de MIA of Vamil. Tegen dit besluit van RVO staat bezwaar en beroep open. RVO wordt daarmee verantwoordelijk voor het afhandelen van bezwaar en beroep, wat leidt tot een uitbreiding van het takenpakket van RVO en daarmee een lichte stijging van de uitvoeringslasten die onderdeel worden van de opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan RVO. RVO voorziet bij de inrichting van dit proces geen knelpunten in de uitvoering.