De fiscale regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten is in 2022 geëvalueerd.54 De directe aanleiding voor de evaluatie waren aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2021 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)55 en de daaropvolgende Kamermotie56. De Algemene Rekenkamer stelt dat de probleemstelling en het doel van de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten (redelijk) duidelijk zijn, maar dat er geen zicht is op de resultaten van de regeling. Bij de invoering van de regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten in 2009 is beoogd slechts die kosten voor aftrek in aanmerking te laten komen die voortkomen uit chronische ziekte of handicap en bovendien naar hun aard als meerkosten zijn aan te merken in vergelijking met kosten die doorgaans gezonde personen maken.
De evaluatie laat zien dat de huidige fiscale regeling in een behoefte van de doelgroep voorziet. Zoals uit de evaluatie blijkt zijn aanpassingen om de regeling meer in lijn te brengen met de in 2009 beoogde doelstelling echter uitgebleven. De middelen die voor de aanpassing van de regeling beschikbaar zijn dienen tegelijkertijd zo gericht en effectief mogelijk te worden ingezet. De onderzoekers die de evaluatie uitvoerden concluderen echter dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten beperkt zijn en dat er zorgen bestaan over het gebruiksgemak voor de doelgroep en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie57 is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken door deze beter te richten op de doelgroep van mensen met een beperking of een chronische ziekte. Tegelijkertijd dient de regeling, als ze behouden wordt, te worden vereenvoudigd. De uitkomst van de evaluatie en de aanbevelingen die daarin zijn gedaan vergen fundamentele keuzes over het doel van de regeling. Het kabinet heeft daarom een verkenning gestart naar mogelijke alternatieven voor de langere termijn, maar kijkt ook al naar de mogelijkheden voor maatregelen op kortere termijn. Het streven is om in het eerste kwartaal van 2025 de mogelijkheden voor de langere termijn in beeld te hebben gebracht. Voor het jaar 2025 heeft het kabinet gekeken naar mogelijkheden om binnen de bestaande regeling tot vereenvoudiging en verbetering te komen. Dit kunnen dus geen verbetervoorstellen zijn die fundamentele wijzigingen betreffen. Die worden meegenomen in de beleidsuitwerkingen voor de langere termijn. De voorstellen voor de kortere termijn moeten zowel bijdragen aan gerichtere besteding van de bestaande middelen als bijdragen aan een betere uitvoeringspraktijk door de Belastingdienst. Bij het doorvoeren van aanpassingen wordt uiteraard rekening gehouden met de beperkte ICT-mogelijkheden van de Belastingdienst.
Er zijn twee mogelijke aanpassingen in de aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten die het kabinet kansrijk acht om per 1 januari 2025 in te voeren en daarom in het onderhavige wetsvoorstel zijn opgenomen. Dit zijn uitgaven voor:
-
1. vervoer58;
-
2. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen59.
Aanpassing aftrek uitgaven voor vervoer: zorgkilometers en leefkilometers
Bij ziekte of invaliditeit mogen bepaalde kosten van vervoer als uitgaven voor specifieke zorgkosten worden afgetrokken. Deze kosten kunnen onder meer bestaan uit autokosten, waaronder taxikosten60, en kosten van openbaar vervoer. Kosten van vervoer vallen uiteen in de volgende twee categorieën.
-
1. Het ziet in de eerste plaats op uitgaven voor vervoer voor een medische behandeling of voor het verkrijgen van (farmaceutische) hulpmiddelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een afspraak bij een arts voor een behandeling in het ziekenhuis of een GGZ-instelling, het ophalen van medicijnen bij de apotheek of het inmeten en ophalen van aangepaste schoenen (zorgkilometers).
-
2. Daarnaast kunnen kosten worden afgetrokken als de belastingplichtige wegens ziekte of invaliditeit hogere vervoerskosten heeft dan personen die in financieel en maatschappelijk opzicht in vergelijkbare omstandigheden verkeren, maar die niet ziek of invalide zijn (leefkilometers).
In beide categorieën zijn momenteel de werkelijke uitgaven aftrekbaar. Het bedrag aan werkelijk gemaakte kosten wordt verminderd met de vergoeding die belastingplichtigen hiervoor ontvangen, bijvoorbeeld van de zorgverzekering of de gemeente. Dit geldt ook voor vergoedingen waar belastingplichtigen wel recht op hebben, maar die niet zijn aangevraagd.
Voor zover de kosten betrekking hebben op taxikosten en kosten van openbaar vervoer kan de belastingplichtige deze kosten relatief eenvoudig achterhalen. De complexiteit van de huidige regeling ziet op de autokosten. De complexiteit wordt mede veroorzaakt doordat bij de kosten van de zorgkilometers een kilometerprijs moet worden berekend. Net als bij de leefkilometers moeten hierbij de werkelijke reiskosten per jaar worden berekend. Om de autokosten per jaar te berekenen moet de belastingplichtige rekeningen en betaalbewijzen bewaren van brandstof, verzekering, wegenbelasting, onderhoud enzovoort en daarnaast de afschrijving berekenen. Bij de zorgkilometers moet daarnaast het aantal kilometers worden bijgehouden en bij de leefkilometers moet – zoals hiervoor is opgemerkt -nog een vergelijking worden gemaakt met de vervoerskosten van een persoon die niet ziek of invalide is, maar die in financieel en maatschappelijk opzicht vergelijkbaar is met de belastingplichtige. Doordat de werkelijke totale autokosten per jaar van de belastingplichtige relevant zijn, kunnen ook kosten in de berekening worden betrokken die niet worden opgeroepen door ziekte of invaliditeit, maar bijvoorbeeld als gevolg van persoonlijke voorkeur. Voor zover de hogere vervoerskosten als gevolg van persoonlijke voorkeur van de belastingplichtige bovenmatig zijn behoren dergelijke kosten echter niet tot de uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit. Voorbeelden uit de jurisprudentie zijn het tweemaal in plaats van eenmaal per dag heen en weer reizen tussen de woning en de arbeidsplaats en een hobby die veel reizen vergt.
Deze berekeningen en vergelijkingen zijn complex en vergen veel van belastingplichtigen. Het risico op niet-gebruik of onjuiste toepassing van de regeling is groot.
Voor de Belastingdienst is ook sprake van een aanzienlijke uitvoeringslast doordat de inspecteur de gepresenteerde kosten moet onderzoeken en beoordelen. De toepassing van dit onderdeel van de regeling voor aftrekbare zorgkosten zorgt voor veel discussie tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst. Toezicht en dienstverlening legt daardoor een aanzienlijk beslag op de capaciteit van de Belastingdienst en bij afwezigheid daarvan tot handhavingstekorten.
Eenvoudige en begrijpelijke wet- en regelgeving stelt belastingplichtigen in staat om hun rechten uit te oefenen en te voldoen aan hun plichten. Eenvoudige en begrijpelijke wet- en regelgeving voorkomt ook dat fouten worden gemaakt en draagt bij aan het vertrouwen in de overheid. Voorgesteld wordt om de regeling voor aftrek van uitgaven voor vervoer sterk te vereenvoudigen. Hiermee wordt rechtgedaan aan de adviezen van onder andere de Inspectie belastingen, toeslagen en douane.61
Voorstel voor zorgkilometers
Voor de kosten van vervoer voor het verkrijgen van medische hulp en (farmaceutische) hulpmiddelen wordt voorgesteld aan te sluiten bij de wijze waarop reiskosten voor het bezoeken van langdurig verpleegde personen wordt berekend. Hierbij worden de aftrekbare uitgaven gesteld op € 0,23 per kilometer indien gereisd wordt per auto, niet zijnde een taxi. Dit bedrag per kilometer is eveneens het bedrag dat als reiskosten voor de weekenduitgaven voor gehandicapten in aanmerking mag worden genomen en ook de maximale onbelaste reiskostenvergoeding die door werkgevers verstrekt mag worden aan werknemers. Door CE Delft is in 2023 onderzoek gedaan naar de regeling van de onbelaste reiskostenvergoeding: de Evaluatie onbelaste reiskostenvergoeding.62 In deze evaluatie is ook gekeken naar de daadwerkelijke reiskosten per kilometer (paragraaf 4.2 en bijlage D van het evaluatierapport). Daaruit blijkt dat als je variabele autokosten definieert volgens de enge definitie (wel brandstofkosten, kosten voor reparatie, onderhoud en banden maar geen variabele afschrijvingskosten) een bedrag van € 0,23 per kilometer voldoende is om in 2022 de variabele kosten te dekken voor bijna alle onderzochte auto’s, behalve benzine/LPG-auto’s in klasse E (hogere midden- en topklasse). Dit is onder andere het gevolg van de keuze om de regeling vorm te geven als een forfaitair systeem (vanwege de lagere administratieve lasten voor werkgevers en -nemers), waarbij er voor elke auto eenzelfde maximale onbelaste vergoeding geldt (die logischerwijze wordt gebaseerd op de gemiddelde variabele autokosten oftewel die van een middenklasser). Als bij de variabele autokosten ook de variabele afschrijvingskosten worden meegerekend (ruime definitie) dan liggen de kosten wel iets hoger en is € 0,23 per kilometer niet meer voldoende voor benzineauto’s en elektrische auto’s vanaf klasse D (middenklasse) en voor diesel en LPG vanaf klasse E.
De voorgestelde wijziging is bedoeld als vereenvoudiging voor de doelgroep en omdat het bij de aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten slechts gaat om een financiële tegemoetkoming stelt het kabinet voor om de aftrekbare uitgaven voor zorgkilometers eveneens vast te stellen op het bedrag van € 0,23 per kilometer dat past bij de variabele kosten (in enge zin) van een middenklasser. Hierdoor is het niet langer nodig de werkelijke autokosten op jaarbasis te berekenen. Voortaan zijn alleen de gereden kilometers voor het verkrijgen van medische hulp of het verkrijgen van (farmaceutische) hulpmiddelen van belang. De reisafstand kan bijvoorbeeld worden berekend en aannemelijk gemaakt door middel van een afsprakenkaart van het ziekenhuis, de apotheek of fysiotherapeut. Voor andere vormen van vervoer voor het verkrijgen van genees- en heelkundige hulp, bijvoorbeeld met de taxi of het openbaar vervoer, blijven de werkelijk kosten aftrekbaar, eveneens conform de regeling voor het bezoeken van langdurig verpleegde personen.
Voorstel voor leefkilometers
Bij de categorie «leefkilometers»» wordt de complexiteit veroorzaakt doordat (a) de werkelijke autokosten moeten worden berekend en (b) deze autokosten moeten worden vergeleken met de vervoerskosten van een persoon die niet ziek of invalide is die in financieel en maatschappelijk opzicht vergelijkbaar is. Voorgesteld wordt om beide elementen te vervangen door een vast bedrag dat voor aftrek in aanmerking komt.
De beoogde doelgroep zijn personen die als gevolg van hun ziekte of handicap beperkt zijn in hun mobiliteit en daardoor meer kosten voor vervoer maken in vergelijking met personen die geen kosten maken voor dezelfde reis omdat zij niet beperkt zijn in hun mobiliteit en daardoor de reisafstand (kunnen) afleggen zonder gebruik te maken van de auto. Om deze doelgroep te kunnen afbakenen is gekeken naar de voorwaarden van andere regelingen die ondersteuning bieden bij beperkte mobiliteit, zoals de (Europese) gehandicaptenparkeerkaart en de OV-Begeleiderskaart van de Nederlandse Spoorwegen. Een van de voorwaarden van beide regelingen is dat de betreffende persoon niet in staat is om meer dan 100 meter zelfstandig te lopen. Voorgesteld wordt bij deze voorwaarde aan te sluiten om de doelgroep af te bakenen. Dit betekent dat het vaste bedrag in de aangifte inkomstenbelasting in aanmerking kan worden genomen als de belastingplichtige als gevolg van zijn ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kan lopen. De belastingplichtige kan de mobiliteitsbeperking van 100 meter bijvoorbeeld laten blijken door middel van het overleggen van een gehandicaptenparkeerkaart van de gemeente, een besluit van de gemeente op de aanvraag van een mobiliteitsvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) of het persoonsgebonden budget, een verklaring van een arts, enzovoort. De inspecteur kan en zal de mobiliteitsbeperking zelf niet beoordelen. Daarom is een bewijsmiddel waarvan hiervoor voorbeelden zijn genoemd noodzakelijk om voor aftrek in aanmerking te komen. Dit bewijsmiddel kan wel door de inspecteur getoetst worden. Uit de voorbeelden blijkt dat het moet gaan om een bewijsmiddel waaruit blijkt dat de mobiliteitsbeperking het gevolg is van een (chronische) ziekte of beperking die zich min of meer duurzaam of over een wat langere periode voordoet, bijvoorbeeld «ten minste een half jaar» zoals bij de gehandicaptenparkeerkaart. Een bewijs van bijvoorbeeld een bezoek aan een arts in verband met griep zal uiteraard niet als bewijsmiddel kunnen dienen. Door de beperking tot «het 100 meter zelfstandig kunnen lopen» zal het aantal gevallen afnemen. De verwachting is echter ook dat door de vereenvoudiging en de aandacht voor deze kosten het aantal huishoudens dat deze kosten opvoert zal toenemen. Het niet-gebruik van de aftrekpost zal daardoor naar verwachting afnemen.
Volgens het CBS werd in 2022 jaarlijks per inwoner 7.516 kilometer afgelegd met de auto, 1.108 kilometer met de fiets en 441 kilometer te voet.63 Korte afstanden worden vaak gelopen of gefietst. Hierbij kan gedacht worden aan reisbewegingen in verband met het doen van boodschappen, sociale participatie en vrijetijdsbesteding. Voorgesteld wordt om het bedrag dat als leefkilometers in aanmerking kan worden genomen vast te stellen op € 925 per jaar. Het bedrag is gebaseerd op € 0,597 maal het aantal kilometers dat een belastingplichtige zonder mobiliteitsbeperking anders dan per auto (1.108 kilometer met de fiets + 441 kilometer te voet) gemiddeld aflegt. Voor dit bedrag van € 0,597 per kilometer is aangesloten bij de gemiddelde werkelijke autokosten per kilometer zoals becijferd in het onderzoek naar meerkosten met het leven van een beperking dat door het Nibud is uitgevoerd.64 In dit geval wordt het bedrag van € 0,597 als kosten per extra kilometer in aanmerking genomen bij het vaststellen van het forfait voor leefkilometers. Het bedrag dat per jaar als leefkilometers in aanmerking kan worden genomen, wordt in het kader van eenvoud niet tijdsgelang herrekend als niet het gehele kalenderjaar is voldaan aan de voorwaarden omdat niet in elke situatie eenvoudig is aan te wijzen wanneer iemand niet meer in staat is om meer dan 100 meter zelfstandig te lopen.
Het mogelijke belastingvoordeel van deze aftrekpost is bedoeld als een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor de meerkosten. Voor iedereen die recht op de aftrek voor extra vervoerskosten heeft geldt door de maatregel een forfaitair bedrag van € 925 ongeacht de werkelijke totale kosten. Een eventuele vergoeding die belastingplichtige ontvangt of had kunnen ontvangen moet hierop in mindering worden gebracht. In individuele gevallen kunnen de werkelijke meerkosten hoger of lager zijn dan het forfaitaire bedrag van € 925. Aanpassingen van een auto, bijvoorbeeld het geschikt maken voor het vervoer van een rolstoel, blijven onder voorwaarden aftrekbaar als uitgaven voor een (niet-farmaceutisch) hulpmiddel.
Het kabinet heeft bij de afweging om over te gaan op een forfaitaire regeling ook gekeken naar het onderzoek naar meerkosten met het leven van een beperking dat door het Nibud is uitgevoerd.65 Het Nibud bevestigt op basis van het literatuuronderzoek en de groepsgesprekken dat mensen met beperkingen in veel gevallen te maken hebben met relatief hoge meerkosten voor uitgaven aan vervoer, Het Nibud bevestigt echter ook de ervaringen van de Belastingdienst bij de aftrek van de uitgaven voor leefkilometers dat voor vervoer de gemiddelde meerkosten moeilijk zijn vast te stellen. Zo kunnen mensen gebruikmaken van het openbaar vervoer, de auto of de fiets. De meerkosten voor vervoer hangen niet alleen af van de beperking en de zorgbehoefte, maar ook van de afstanden die worden afgelegd. Ook meerkosten in verband met vrijetijdsuitgaven of deelname aan sociale activiteiten kunnen erg uiteenlopen. Deze kosten zijn onder andere afhankelijk van de noodzaak van begeleiding of aangepaste faciliteiten. Het Nibud heeft onderzoek gedaan voor de situatie waarin iemand vanwege een beperking een grotere auto nodig heeft in vergelijking met iemand zonder beperking. De meerkosten worden door het Nibud berekend op € 80 (het verschil tussen een compacte en een miniklasse-auto) tot € 339 (het verschil tussen een middenklasse- en een miniklasse-auto) per maand. De werkelijke totale autokosten worden door het Nibud becijferd op € 0,449 (miniklasse), € 0,550 (compacte klasse), € 0,604 (compacte middenklasse) en € 0,733 (middenklasse) per kilometer. De gemiddelde werkelijke autokosten van deze vier categorieën bedraagt € 0,597. Mede omdat het Nibud de complexiteit van het vaststellen van de gemiddelde meerkosten voor vervoer bevestigt volstaat het kabinet in afwachting van de aanbevelingen voor de lange termijn uit de verkenning specifieke zorgkosten met het forfaitaire bedrag van € 925 voor de aftrekpost voor leefkilometers als een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor de meerkosten van vervoer. Het kabinet heeft middelen vrijgemaakt om het forfaitaire bedrag te baseren op een kilometerprijs van € 0,597 (forfait van € 925) waardoor het forfait hoger wordt vastgesteld in vergelijking met de situatie dat het forfait wordt gebaseerd op de in de fiscaliteit gebruikelijke kilometerprijs van € 0,23 die past bij de variabele kosten (in enge zin) van een middenklasser (forfait van € 357). De doelgroep die in aanmerking komt voor de vaste aftrek voor extra vervoerskosten is dermate specifiek dat een kilometerprijs van € 0,23 naar de mening van het kabinet niet in verhouding staat tot de werkelijke kosten die deze groep maakt voor de extra kilometers. De kilometerprijs van € 0,23 uit de regeling van de onbelaste reiskostenvergoeding houdt namelijk geen rekening met de situatie dat iemand meerkosten heeft als gevolg van ziekte of handicap. De verwachting is dat door de vereenvoudiging en de aandacht voor deze kosten het aantal huishoudens dat deze kosten opvoert licht zal toenemen en het niet-gebruik vermindert.
Aanpassing aftrek uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen
In de inkomstenbelasting kunnen bij de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen in aanmerking worden genomen als uitgaven wegens ziekte of invaliditeit, ingeval:
-
– de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde persoon;
-
– de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats van de verpleging meer beloopt dan tien kilometer.
De voorwaarde «bij aanvang van de ziekte of invaliditeit» vereist dat de bezoeker met de verpleegde persoon een gezamenlijke huishouding voerde op het moment dat deze verpleegde persoon ziek of invalide werd.
De voorwaarde dat bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding werd gevoerd met de zieke of invalide persoon moet conform de wettekst worden uitgelegd (grammaticale interpretatiemethode). Ook de situatie dat kinderen met hun ouders in gezinsverband wonen valt daardoor onder het voeren van een gezamenlijke huishouding. Het kan onder omstandigheden dus ook gaan om het bezoeken van een broer, zus of ouder.66
Wanneer degene met wie in het verleden een gezamenlijke huishouding werd gevoerd ziek of invalide is geworden nadat er geen sprake meer is van een gezamenlijke huishouding, is geen aftrek mogelijk. Een belastingplichtigen die regelmatig zijn zieke ouders bezoekt die in een inrichting/ziekenhuis worden verpleegd en ziek of invalide zijn geworden nadat hij het ouderlijk huis heeft verlaten, kan dus geen aftrek claimen.67
Ook is geen aftrek mogelijk wanneer degene met wie een gezamenlijke huishouding werd gevoerd al ziek of invalide was bij aanvang van het voeren van een gezamenlijke huishouding.68 Bijvoorbeeld een broer/zus waarvan de oudere broer/zus al ziek of invalide is op het moment van geboorte, kan geen beroep doen op de aftrek aangezien de ziekte of invaliditeit reeds was aangevangen op het moment dat ze een gezamenlijke huishouding gingen voeren. De fiscale aftrek voor het bezoeken van langdurig verpleegde personen is hiermee afhankelijk van de plek in het gezin (wordt de bezoeker eerder dan wel later geboren dan de verpleegde persoon). Ook mensen die een gezamenlijke huishouding gaan voeren met bijvoorbeeld een (nieuwe) partner die bij aanvang van die gezamenlijke huishouding al ziek of invalide was kunnen nu geen beroep doen op de aftrek. De nieuwe partner heeft dan geen recht op aftrek van reiskosten voor bezoek, ook al werd er wel een gezamenlijke huishouding gevoerd voorafgaande aan de opname.
Het kabinet is van mening dat deze uitkomst ongewenst is, omdat deze broer, zus of partner vanaf het moment dat zij tot het gezamenlijke huishouden van de zieke of invalide persoon behoren gelijke gevallen zijn in vergelijking met de andere leden van dat huishouden. Voorgesteld wordt de aftrek van reiskosten voor het bezoeken van langdurig verpleegde personen op dit punt aan te passen.
Het voorstel is om de voorwaarde dat de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde te wijzigen in de voorwaarde dat de bezoeker bij aanvang van de verpleging een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde. Het gaat bij verpleging om opname of verblijf in een (verzorgings)instelling, ziekenhuis of elders. De aanvang van de verpleging hoeft niet gelijk te vallen met de aanvang van de ziekte of invaliditeit. De verpleegde persoon kan bijvoorbeeld al langere tijd een ziekte hebben en pas later in een ziekenhuis worden opgenomen. Hierdoor is voortaan ook in de situatie dat de bezoeker gedurende de ziekte of invaliditeit tot de huishouding van de zieke of invalide persoon is gaan behoren en ook aan alle overige voorwaarden wordt voldaan aftrek mogelijk. De voorwaarde dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding blijft bestaan. De bezoeker kan voortaan echter ook recht op aftrek hebben als hij pas een gezamenlijke huishouding met de verpleegde persoon is gaan voeren na het moment dat de verpleegde persoon ziek of invalide is geworden. Op deze wijze hebben alle personen die bij aanvang van de verpleging deel uitmaken van de gezamenlijke huishouding waartoe de zieke of invalide persoon behoorde in beginsel eenzelfde recht op aftrek. Een persoon die bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde met de zieke of invalide persoon, maar voordat de verpleging aanvangt door bijvoorbeeld omstandigheden die niet met de ziekte of invaliditeit te maken hebben (einde relatie, ouderlijk huis verlaten) de gezamenlijke huishouding verbreekt heeft geen recht meer op aftrek. Het is niet bekend of en hoe vaak de situaties waarin deze strikt genomen versobering van dit onderdeel zich in de praktijk zal voordoen. Naar het oordeel van het kabinet is deze wijziging echter goed te verdedigen. De voorgestelde maatregel sluit aan bij een actueler tijdstip (het moment waarop de verpleging aanvangt) dat op basis van de basisregistratie personen ook beter controleerbaar is voor de Belastingdienst. Er wordt nog steeds een knip gemaakt, maar dan voor de personen die op dat moment een huishouden met de verpleegde voeren en niet diegenen die dat voor de opname ooit hebben gedaan. De overige voorwaarden blijven ongewijzigd, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van regelmatig ziekenbezoek, de zieke langer dan een maand moet worden verpleegd en de enkele reisafstand tussen woning of verblijfplaats en de plaats waar de zieke wordt verpleegd (gemeten langs de meest gebruikelijke weg) meer dan 10 kilometer moet zijn.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
De huidige regeling voor de aftrek van vervoerskosten is complex, zorgt voor een aanzienlijke administratieve lastendruk voor zowel burgers en bij de toepassing daarvan tot veel discussie tussen burgers en de Belastingdienst. Het kabinet wil graag de aftrek van vervoerskosten vereenvoudigen. De voorgestelde maatregelen voor zorg- en leefkilometers zijn doeltreffend omdat de werkelijke totale autokosten niet langer meer door de burger hoeven te worden berekend en voor leefkilometers ook geen vergelijking meer hoeft te worden gemaakt met de werkelijke totale vervoerskosten van een persoon die niet ziek of invalide is, maar die in financieel en maatschappelijk opzicht vergelijkbaar is. De regeling wordt hierdoor eenvoudiger en minder discussiegevoelig. De voorgestelde maatregelen voor zorg- en leefkilometers zijn doelmatig omdat de uitvoeringskosten dalen ten opzichte van de huidige regeling terwijl de financiële tegemoetkoming blijft behouden voor vervoerskosten.
De voorgestelde aanpassing van de aftrek van uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen heeft naar schatting betrekking op een beperkt deel van de huishoudens met reiskosten voor ziekenbezoek. Naar verwachting zullen de meeste huishoudens een ongewijzigd recht op aftrek behouden omdat de bezoeker zowel bij aanvang van de ziekte of invaliditeit als bij aanvang van de verpleging een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde. De verwachte toe- en afname van de doelgroep zal naar verwachting in beperkte mate de doeltreffendheid van de regeling iets kunnen verbeteren.
De aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten, waarvan vervoerskosten onderdeel uitmaken, is in 2022 geëvalueerd.69 In de kabinetsreactie op de evaluatie is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken door deze beter te richten op de doelgroep van mensen met een beperking of een chronische ziekte.70 Voor het bepalen van de toekomst van de fiscale regeling zijn fundamentele politieke keuzes nodig. Verder is in de reactie aangegeven dat het kabinet voor het jaar 2025 mogelijkheden onderzoekt om binnen de huidige regeling verbeteringen door te voeren. De voorgestelde maatregelen zijn een dergelijke verbetering van de huidige regeling per 2025.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Toeslagen en Douane
Met de voorgestelde maatregelen wordt de regeling voor de uitgaven voor specifieke zorgkosten voor de aftrek van de zorg- en leefkilometers sterk vereenvoudigd. De handhaafbaarheid van de regeling verbetert. Dit leidt ertoe dat de Belastingdienst de voor controles op de aangifte inkomstenbelasting beschikbare capaciteit efficiënter kan inzetten. De voorgestelde wijziging in de aftrek voor de uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen betekent een beperkte wijziging van de doelgroep. De regeling reiskosten bezoeken langdurig verpleegde personen richt zich op extra kosten om een verpleegde huisgenoot te bezoeken die wegens ziekte of invaliditeit elders wordt verpleegd. De regeling wordt gewijzigd zodat alle mensen die tot het huishouden behoren op het moment dat de verpleging aanvangt aanspraak kunnen maken op deze aftrek. Op dit moment is dat niet het geval. Het maken van een uitzondering op de nieuwe regel is niet consistent met de doelstelling en dit is voor de Belastingdienst niet uitvoerbaar. Kinderen die niet meer bij hun ouder(s) wonen, bevinden zich namelijk niet in dezelfde situatie als thuiswonende kinderen. Het uitwonende kind maakt namelijk al kosten om de ouder te bezoeken, ongeacht of er sprake is van een ziekte of verpleging.
Er wordt geen wijziging in de handhaafbaarheid verwacht, de maatregel draagt bij aan het juist aangifte doen door burgers. De uitvoeringsgevolgen van de voorgestelde maatregelen zijn door de Belastingdienst vastgesteld aan de hand van een uitvoeringstoets. Hieruit volgt dat de impact van de maatregelen beperkt is en het risico op procesverstoringen klein is. De maatregelen zijn derhalve uitvoerbaar per 1 januari 2025. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage is gevoegd.