Base description which applies to whole site

11. Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven

In tabel 21 worden de regeldrukkosten inschattingen van de afzonderlijke maatregelen beschreven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen waarvan de regeldruk kosten conform het standaard kosten model zijn ingeschat en maatregelen waarvan dat niet het geval is omdat het bijvoorbeeld vooraf de inschatting is dat het om een gering aantal belastingplichtigen gaat of zeer weinig vergt van de belastingplichtige. Alle maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn voorgelegd aan het ATR. Het college van het ATR geeft per maatregel in dit wetsvoorstel een advies af. Wanneer het college van het ATR geen op- of aanmerkingen heeft bij de regeldrukinschatting of het voorstel beperkte gevolgen heeft voor de regeldruk kunnen maatregelen ook niet voor advies worden geselecteerd. Dit is voor een meerderheid van de maatregelen in het Belastingplan het geval. Wanneer een maatregel voor advies is geselecteerd wordt dat hieronder toegelicht. Maatregelen waartoe besloten is tijdens de augustusbesluitvorming zijn ingediend voor advies bij het ATR. De volledige adviezen zijn als bijlage bij het pakket Belastingplan toegevoegd.

Tabel 21: gevolgen regeldruk

Maatregel

2024

2025

2026

2027

struc

Dictum ATR

Maatregelen met gekwantificeerde regeldruk in mln euro’s

Vereenvoudiging voertuigclassificaties in de autobelastingen

0

– 7

– 7

– 7

– 7

Indienen

Btw aftrek herziening op onroerende investeringsdiensten

 

8,4

1,9

1,9

1,9

Niet indienen, tenzij

Fiscale oplossing voor de eenverdienersproblematiek

       

0

Indienen

Aanpassing aftrek specifieke zorgkosten

 

– 6,2

– 6,5

– 6,5

– 6,5

Indienen, mits

Totaal

0

– 4,8

– 11,6

– 11,6

– 11,6

 

Maatregelen zonder gekwantificeerde regeldruk

Nieuw groepsbegrip in de Wet bronbelasting 2021

         

Niet geselecteerd voor advies

Wijzigingen Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw

         

Niet geselecteerd voor advies

Overige maatregelen belastingplan

         

Niet geselecteerd voor advies

Hieronder wordt beknopt toegelicht per maatregel welke adviespunten het ATR heeft meegegeven en hoe daarmee rekening is gehouden. Verder wordt achtergrond informatie gegeven bij de maatregelen waarvan de impact op de regeldruk niet (zeer) gering is.

Vereenvoudiging voertuigclassificaties in de autobelastingen

In Nederland moet een bestelauto voldoen aan fiscale inrichtingseisen, om in aanmerking te komen voor het verlaagd tarief in de mrb voor bestelauto’s van ondernemers. De voorgenomen maatregel stelt voor om deze fiscale inrichtingseisen te stroomlijnen tot de Europese classificatie. Dit voorkomt dat er nog aanpassingen nodig zijn (in het buitenland geproduceerde) bestelauto’s om aan de Nederlandse, fiscale inrichtingseisen te voldoen.

Het aanpassen van bestelauto’s voor de Nederlandse markt gebeurt door de producent en door garagehouders ná import van een bestelauto. Uit RDW-data is af te leiden dat er jaarlijks bij ongeveer 2800 bedrijfsauto’s de inrichting wordt aangepast. Hierbij wordt ervanuit gegaan dat de aanpassing per geval tussen de 2000 tot 3.000 euro kost. Als de voertuigclassificatie wordt gestroomlijnd zullen dit soort aanpassingen niet meer nodig zijn voor fiscale redenen. De inschatting is dat hier een administratieve lastenvermindering van circa € 7 mln. mee gemoeid is. De werkelijke administratieve lastenvermindering ligt vermoedelijk nog een stuk hoger. Het aantal aanpassingen door de producent (voor de Nederlandse markt) is nu niet meegenomen door gebrek aan RDW-data.

Diensten aan onroerende zaken

De introductie van het begrip «investeringsdienst» heeft invloed op het bedrijfsleven. Ondernemers met vastgoed zullen moeten bepalen of de door hen afgenomen diensten onder deze begripsdefinitie vallen. Hierdoor zullen zij voortaan in hun boekhouding rekening moeten houden met aanvullende verplichtingen zoals vastgelegd in de Uitvoeringsbeschikking OB 1968. De maatregel «raakt» met name ondernemers die vastgoed steeds wisselend zowel voor aftrekgerechtigde- als voor van btw-vrijgestelde prestaties gebruiken. De maatregel heeft beperkte gevolgen voor ondernemers die hun vastgoed louter voor aftrekgerechtigde- of van btw-vrijgestelde prestaties gebruiken. Desalniettemin zullen deze ondernemers eveneens de investeringsdienst voor btw-doeleinden zullen moeten «volgen». Stakeholders uit de eerste groep geven aan dat zij een substantiële verhoging van hun administratieve lasten verwachten. Conform het handboek meting regeldrukkosten zijn de administratieve lasten gemoeid met het voorstel in kaart gebracht.

Bij deze inschatting wordt aangenomen dat bij kleine ondernemingen door de waardegrens worden ontzien en dat bij middelgrote ondernemingen (tussen de 20 en 250 FTE) en grote onderneming (meer dan 250 FTE) herzieningstermijnen hebben lopen. Het aantal herzieningstermijnen wordt verondersteld lager te zijn bij middelgrote ondernemingen dan bij grote ondernemingen. Daarnaast nemen wij aan dat alle bedrijven in de volgende sectoren (grotendeels) vrijgestelde prestaties leveren en dat een deel daarvan jaarlijks hun investeringsdiensten moeten herzien. Dit zijn de sectoren verhuur en handel onroerend goed, financiële dienstverlening, openbaar bestuur en overheidsdiensten, onderwijs en gezondheids- en welzijnszorg. De aantallen hiervoor zijn afkomstig van CBS Statline en er is aangenomen dat het aantal investeringsdiensten dat wordt afgenomen grotendeels constant blijft. Om dubbeltelling te voorkomen doordat niet iederbedrijf het vastgoed bezit waarin zij gevestigd is, wordt een correctie toegepast.

Rekening houdend met kennisnamekosten en het aanpassen van systemen zal de regeldruk naar verwachting incidenteel circa 6,5 miljoen euro. De structurele administratieve lasten die gepaard gaan met het voorstel (gegevens en input controleren, gegevens verwerken, kopiëren, archiveren, e.d.) zijn naar verwachting 1,9 miljoen euro. Dit laatste ziet op de regeldruk ten gevolgen van het bijhouden van gegevens door bedrijven die btw-vrijgestelde prestaties leveren en waarbij het gebruik van de investeringsdienst wijzigt (belast/vrijgesteld) en de initiële aftrek moeten herzien, alsook het bijhouden van de lopende herzieningstermijnen.

Structurele oplossing eenverdienersproblematiek

In 2028 zijn er naar verwachting circa 65.000 huishoudens die effect zullen hebben van de maatregel. Zij hebben de mogelijkheid om in hun (voorlopige) aangifte IB aan te geven dat ze gebruik willen maken van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Het is aan de huishoudens zelf om te kiezen of ze hier gebruik van willen maken. Er vanuit gaande dat huishoudens gezamenlijk hun belastingaangifte indienen zijn er 65.000 huishoudens die te maken krijgen met extra regeldrukkosten. Deze regeldrukkosten bestaan uit het kennisnemen van de maatregel, een voorlopige aangifte IB invullen voor beide partners als ze in het huidige jaar al de OAHK willen ontvangen, het maken van een inschatting van het verzamelinkomen en het arbeidsinkomen (voor de voorlopige aangifte), en na afloop van het jaar ook de reguliere aangifte IB invullen.

Voor huishoudens die al een (voorlopige) aangifte IB doen is er sprake van kennisname kosten. Op basis van het handboek meting regelrukkosten (standaard kosten model) wordt geschat dat de tijdsinvestering 0,38 uur in het eerste jaar van invoering is en 0,13 uur in de jaren daarna. Voor huishoudens die al (voorlopige) aangifte IB doen zal nu al elk jaar een voorlopige en reguliere aangifte IB ingevuld worden. In het eerste jaar bij introductie van de OAHK moeten ze kennisnemen van de maatregel en in hun voorlopige en definitieve aangifte aangeven dat ze gebruik willen maken van deze faciliteit. Dit is een eenvoudige handeling. Voor de voorlopige aangifte maken zij ook nu al een schatting van hun inkomsten. In totaal vraagt het aanvragen van voor deze groep een geschatte tijdsinvestering van 0,38 uur in het eerste jaar van invoering en 0,13 uur in de jaren daarna. Indien huishoudens nog geen IB aangifte doen zullen zij voortaan aangifte IB gaan moeten doen, zowel voorlopig als definitief. Afhankelijk van de omvang van de twee groepen varieert de administratieve last vanwege de maatregel tussen de € 0,4 en € 2,6 miljoen per jaar liggen in het eerste jaar en tussen de € 0,1 en € 2,4 miljoen in de jaren daarna.

Hier staat tegenover dat een groot deel van de doelgroep in de jaren voorafgaand aan invoering van de maatregel aanvullende bijstand heeft moeten aanvragen om niet onder het bestaansminimum uit te komen. Deze handeling en bijbehorende regeldrukkosten vervallen met invoering van de fiscale maatregel. De structurele regeldrukkosten op lange termijn zijn nihil omdat de OAHK verdwijnt zodra de dubbele AHK in de bijstand volledig is afgebouwd in 2036/2039. Ook wordt de groep belastingplichtigen die gebruik kan maken van de OAHK elk jaar kleiner naarmate de dubbele AHK in de bijstand verder afbouwt.

Aanpassing specifieke zorgkosten aftrek

Het is de verwachting dat de aanpassing inzake de reiskosten bij bezoeken langdurig verpleegde personen nagenoeg een verwaarloosbaar effect heeft op de regeldruk. De huidige groep met deze aftrek (93.000 huishoudens) zal door de maatregel enerzijds heel beperkt toenemen en anderzijds heel beperkt afnemen, omdat er zowel sprake is van een verruiming doordat mensen die gedurende de ziekte tot het huishouden van de verpleegde persoon gaan behoren in aanmerking komen voor de aftrek als een inperking omdat mensen die gedurende de ziekte het huishouden verlaten niet meer in aanmerking komen voor de aftrek.

De wijziging inzake de aftrek van vervoerskosten onder de aftrek specifieke zorgkosten wordt vereenvoudigd middels een het gebruik van standaardreiskosten vergoeding (per km) in plaats van de een werkelijke kosten berekening. Op dit moment gebruiken ongeveer 400.000 huishoudens deze aftrekpost. Het is de inschatting dat ongeveer de helft hiervan aftrek vervoerskosten (autokosten) heeft. Doordat hierdoor een aanzienlijk minder complexe boekhouding gevoerd hoeft te worden (niet meer bijhouden van benzine kosten, afschrijving, e.d.) wordt de voorheen complexe aftrek nu qua complexiteit gematigd. Dit levert naar verwachting een administratieve lasten vermindering op van € 6,2 miljoen euro structureel. Een iets grotere vereenvoudiging wordt bewerkstelligd met de invoering van een forfait voor de extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit. Het is de inschatting dat 1 op de 40 huishoudens extra vervoerskosten in verband met ziekte of invaliditeit aftrekt. Hierdoor daalt de administratieve last met circa € 0,3 miljoen structureel. Incidenteel zijn de totale administratieve lasten van beide wijzigingen tezamen en € 0,3 miljoen in verband met kennisnamekosten.

Het college van het ATR heeft bij deze maatregelen enkele adviespunten meegegeven om rekening mee te houden. In verband hiermee is de memorie van toelichting aangepast. Ten aanzien van het advies om een jaar na inwerkingtreding van de wetgeving een invoeringstoets uit te voeren kan het kabinet het volgende opmerken.

Binnen het Ministerie van Financiën begint het selectieproces op wet- en regelgeving die in werking is getreden in dat jaar. Dan wordt gekeken wat het vroegst mogelijke moment is waarop iets nuttigs gezegd kan worden over de werking van regelgeving in de praktijk om te starten met een invoeringstoets. Dit betekent dat het selectieproces pas begint na inwerkingtreding van de betreffende wet. Daarbij let het genoemde ministerie vooral op de volgende factoren die onderdeel zijn van het afwegingskader bij selectie van onderwerpen:

  • 1. Er is extra aandacht voor de wetgeving/uitvoeringstoets door de Raad van State.

  • 2. De uitvoeringstoets bevat veel risico’s voor uitvoering en/of burgers en bedrijven.

  • 3. Het wetsvoorstel vraagt veel doenvermogen van burgers en bedrijven.

  • 4. Er komen signalen binnen vanuit de Belastingdienst of externe kanalen, bijvoorbeeld via de Belastingtelefoon.

Op basis van deze factoren maken uitvoering en ministerie vervolgens een selectie van onderwerpen voor een invoeringstoets en leggen deze vervolgens aan de betreffende bewindspersoon om te delen met de Staten-Genaraal.

Ten aanzien van het advies om de regeldrukberekening van leefkilometers aan te vullen met verschillende scenario’s merkt het kabinet op dat dit niet mogelijk is, omdat gegevens hiervoor ontbreken.

Beperken fiscale regelingen rond giften

Deze maatregelen maken naar verwachting de toepassing van de fiscale geefregelingen minder complex.

Het vervallen met ingang van 1 januari 2025 van de regeling geven uit de vennootschap en de giftenaftrek in de Vpb leidt tot een vereenvoudiging van de fiscale behandeling in de Vpb, waarbij een gift vanuit de vennootschap wordt gezien als een (dividend)uitdeling vanuit de bv die ook belast is met dividendbelasting. Dit was ook het geval vóór de invoering van de regeling geven uit de vennootschap, voor zover de gift boven de giftenaftrekgrens uitkwam. Omdat deze regeling slechts een jaar heeft gegolden en de inhoudingsplichtige bv’s voorheen al – voor zover de gift boven de giftenaftrekgrens uitkwam – dividendbelasting moesten inhouden op dergelijke uitdelingen en afdragen op aangifte, is de verwachting dat de aanvullende administratieve lastendruk voor deze bv’s niet noemenswaardig toeneemt.

Nieuw groepsbegrip in de bronbelasting

Onder het huidige groepsbegrip in de bronbelasting (zogenoemde samenwerkende groep) kan de Belastingdienst in de meeste gevallen geen zekerheid vooraf geven dat geen sprake is van een samenwerkende groep. Met de voorgestelde wijziging van het groepsbegrip naar «kwalificerende eenheid» is het de verwachting dat er in de periode kort na invoering van de wijziging veel vraag zal zijn om in vooroverleg met de Belastingdienst te treden voor bevestiging dat geen sprake is van een kwalificerende eenheid. Het verkrijgen van zekerheid vooraf leidt in het algemeen tot minder administratieve lasten naderhand, omdat het de rechtszekerheid over de belastingpositie vergroot.

ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de regeldrukgevolgen beperkt zijn.

Wijzigingen fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw

Het invoeren van een duidelijke, heldere norm over wanneer sprake is van een energiebedrijf voor glastuinbouw is naar verwachting relevant voor circa 100 bedrijven. Enkel op verzoek van RVO zal een bedrijf dat beweert onder de 75%-norm te zitten, dit moeten aantonen. Het is de verwachting dat slechts bij een zeer beperkt deel van deze bedrijven het voorstel dus leidt tot beperkte administratieve lasten. Het ATR heeft vanwege het zeer geringe effect voor de administratieve lasten van bedrijven de maatregel niet geselecteerd voor formeel advies.

Licence