Waarborgfondsen verzekeren kredietverstrekkers tegen risico’s van wanbetaling door individuele instellingen. Dat leidt tot lagere financieringskosten en voorkomt eventueel marktfalen. De zekerheid van een waarborgfonds bestaat uit drie onderdelen. Het eigen vermogen van een fonds is het eerste onderdeel. Het tweede onderdeel is de verplichting voor deelnemers om elkaar bij te staan als het eigen vermogen onder een bepaald niveau daalt. Deze verplichting voor deelnemers aan een waarborgfonds wordt obligo genoemd. Het derde onderdeel vormt een garantie door de overheid. Dat is de zogenoemde achterborgstelling bij waarborgfondsen.
Ook achterborgstellingen vormen zodoende een voorwaardelijke verplichting voor de overheid en vallen onder het beleid voor risicoregelingen. De eerst twee onderdelen hebben invloed op de kans dat er een beroep op de overheidsgarantie wordt gedaan. Zoals reeds gemeld in de Miljoenennota 2015 worden het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en het Waarborgfonds voor de Zorgsector (Wfz) doorgelicht. Deze doorlichtingen zijn nog niet afgerond. De Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten.
Het Waarborgfonds voor de Zorgsector (Wfz) besloot vorig jaar om het tarief voor een garantieverlening begin 2015 te verhogen, omdat de risico’s in de sector zijn gestegen. Om het incasseringsvermogen van het Wfz ook voor de komende jaren voldoende op peil te houden is besloten om het disagio te verhogen naar 0,25 procent33. Ook het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), uitvoerder van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG), ondernam stappen om de risico’s beter te beheersen. Daarmee zijn de risico’s voor de overheid, als achterborg, navenant afgenomen.
Aan het begin van de crisis zijn de voorwaarden voor de NHG verruimd ter ondersteuning van de woningmarkt. Vanaf 2012 zijn stappen gezet om deze verruimingen weer af te bouwen. Het WEW verhoogde vanaf 2012 de premie in stappen van 0,7 procent tot 1,0 procent in 2014. Ook daalde de grens voor een Nationale Hypotheekgarantie van 320.000 euro in 2012 tot 265.000 in 2014. Deze grens zakt verder tot 225.000 in 2016. Meer stabiliteit in de financiële sector, vooral op de vastgoedmarkt, vermindert de risico’s voor de overheid en verkleint de noodzaak tot ingrijpen.