Base description which applies to whole site

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt ervoor dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);

  • studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo);

  • studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Studiefinanciering is niet alleen een zaak van de overheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Daarnaast draagt de student zelf ook bij aan zijn studie. Omdat de studie ook een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.

In 2010 is een wetswijziging doorgevoerd om de normbedragen niet te indexeren in 2011 en 2012 en om de aanvullende beurs voor het hoger onderwijs (ho) vanaf het cursusjaar 2010–2011 na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen. Deze wetswijziging leidt vanaf 2011 tot een besparing op de uitgaven. Daarmee wordt voldaan aan de taakstelling om de toename van de uitgaven studiefinanciering te beperken.

Externe factoren

Van invloed op het gebruik van studiefinanciering zijn onder meer de volgende externe factoren:

  • demografische ontwikkelingen;

  • attitude ten opzichte van de regeling;

  • conjuncturele ontwikkeling;

  • studiefinancieringsbeleid van andere landen.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Onderstaande tabellen zijn opgenomen in de begroting 2010 en nu geactualiseerd op grond van de meest recente gegevens.

Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd

Leeftijd

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

Deelnamepercentage 2010

86%

77%

68%

59%

49%

40%

31%

22%

16%

12%

9%

7%

6%

Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2010

Tabel 11.2 Verwachte rendementen

Studie begonnen in

2006

2007

2008

2009

2010

wo

69%

72%

70%

70%

69%

hbo

72%

70%

69%

73%

70%

bol

67%

66%

67%

71%

72%

Bron: OCW (DUO), Onderwijsmatrices 2000–2009, 2010: berekeningen OCW o.b.v. Leerlingen- en studententellingen 2010

Toelichting:

Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs (tabel 11.1). Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Het stelsel is zo ingericht dat er een prikkel bestaat voor de studerenden om de studie af te ronden met een diploma (prestatiebeurs).

De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt, kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. In navolging van het ho geldt sinds 2005 voor de bol niveau 3 en 4 het prestatiebeursregime. Het verwachte rendement is in dit verband gedefinieerd als het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk de studie zal afronden met een diploma.

Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala aan factoren en niet alleen van studiefinanciering.

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (Bedragen x € 1 000)
      

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

  

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

3 572 761

3 260 683

3 782 267

3 617 833

3 790 873

3 934 192

– 143 319

Waarvan garantieverplichtingen

      

Totale uitgaven

3 572 761

3 260 683

3 782 267

3 617 833

3 790 873

3 934 192

– 143 319

         

Programma-uitgaven

3 571 741

3 259 614

3 781 359

3 617 833

3 790 873

3 934 192

– 143 319

         

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten

1 893 030

1 409 844

1 861 485

1 655 869

1 717 028

1 701 958

15 070

Basisbeurs

963 855

1 001 672

992 610

963 984

1 045 265

1 024 287

20 978

Reisvoorziening

929 175

408 172

868 875

691 885

671 763

677 671

– 5 908

         

Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

628 252

631 180

589 731

578 144

612 061

689 726

– 77 665

Aanvullende beurs

628 252

631 180

589 731

578 144

612 061

689 726

– 77 665

         

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

942 940

1 124 719

1 219 326

1 255 007

1 294 051

1 394 400

– 100 349

Bijverdiengrens

      

0

Leenfaciliteit

942 940

1 124 719

1 219 326

1 255 007

1 294 051

1 394 400

– 100 349

         

Overige uitgaven Studiefinanciering

35 846

23 395

32 589

52 213

75 230

71 000

4 230

         

Programmakosten-overig

71 673

70 476

78 228

76 600

92 503

77 108

15 395

Uitvoeringsorganisatie DUO

71 673

70 476

78 228

76 600

92 503

77 108

15 395

Totaal programma-uitgaven

3 571 741

3 259 614

3 781 359

3 617 833

3 790 873

3 934 192

– 143 319

-

waarvan relevant

1 928 014

1 307 954

1 824 225

1 754 292

1 952 557

2 122 992

– 170 435

-

waarvan niet-relevant

1 643 727

1 951 660

1 957 134

1 863 541

1 838 316

1 811 200

27 116

Apparaatsuitgaven

1 020

1 069

908

0

0

0

0

Totaal ontvangsten

340 897

396 066

473 015

541 891

629 024

540 200

88 824

Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht

298 257

335 146

397 598

474 137

561 431

487 700

73 731

Overige ontvangsten uit kortlopende schulden

42 640

60 920

75 417

67 754

67 593

52 500

15 093

Totaal ontvangsten

340 897

396 066

473 015

541 891

629 024

540 200

88 824

-

waarvan relevant

190 042

212 872

246 097

265 810

291 462

252 100

39 362

-

waarvan niet-relevant

150 855

183 194

226 918

276 081

337 562

288 100

49 462

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na het behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen.

De gerealiseerde uitgaven in 2010 zijn per saldo € 143,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot, waarvan – € 170,4 miljoen relevant en € 27,1 miljoen niet-relevant.

In 2010 zijn de ontvangsten € 88,8 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd, waarvan € 39,4 miljoen relevant en € 49,4 miljoen niet-relevant. Er is meer afgelost dan verwacht.

De verschillen tussen realisatie en raming worden hieronder per operationele doelstelling toegelicht.

11.3 Operationele beleidsdoelstelling
11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden

Doelbereiking

Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening te verstrekken.

Begin 2010 is de papieren OV-studentenkaart vervangen door een elektronisch reisproduct dat is geplaatst op een OV-chipkaart.

In 2010 is een aantal acties ondernomen gericht op preventie en handhaving. Het juiste gebruik van de uitwonendenbeurs wordt bevorderd. Onder regie van DUO zijn pilots uitgevoerd in meerdere gemeenten om misbruik op te sporen. Er is een wetsvoorstel in procedure gebracht met als doel misbruik van de uitwonende beurs terug te dringen door versterking van de handhaving en verzwaring van de sancties. Bedoeling is dat dit wetsvoorstel in werking treedt per 1 januari 2012.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld omdat wordt aangenomen dat het gebruik van de basisbeurs al optimaal is vanwege de bekendheid van de regeling. De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.4). De tabellen 11.5 en 11.6 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.

Tabel 11.4 Indicatoren

Totaal aantal studerenden met studiefinanciering

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

wo

107 367

111 339

115 481

120 690

126 838

127 800

– 962

hbo

232 363

240 081

242 882

249 435

260 442

256 500

3 942

bol

213 791

219 077

210 186

210 670

219 110

205 300

13 810

Studerenden met basisbeurs

553 521

570 497

568 549

580 795

606 390

589 600

16 790

wo

39 477

36 622

33 869

36 243

53 442

37 500

15 942

hbo

29 801

30 601

30 681

32 588

42 647

32 400

10 247

bol

0

0

0

1 438

1 752

6 400

– 4 648

Alleen (nul)lening

69 278

67 223

64 550

70 269

97 841

76 300

21 541

Totaal

622 799

637 720

633 099

651 064

704 231

665 900

38 331

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2010 hoger dan geraamd. Bij de bol bedraagt het verschil tussen raming en realisatie 13 810. Een groter aantal deelnemers dan verwacht kiest voor een vervolgopleiding.

Tabel 11.5 Uitgaven

Uitgaven basisbeurs (Bedragen x € 1 miljoen)

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Bol-beurs (gift)

242,4

200,3

141,8

124,2

105,9

102,7

3,2

Prestatiebeurs (bol)

70,4

135,7

161,8

196,5

203,4

226,6

– 23,2

Prestatiebeurs (ho)

651,1

665,7

689,0

643,3

736,0

695,0

41,0

Totaal basisbeurs

963,9

1 001,7

992,6

964,0

1 045,3

1 024,3

21,0

– waarvan relevant

622,6

617,4

641,0

711,4

808,1

873,4

– 65,3

– waarvan niet-relevant

341,3

384,3

351,6

252,6

237,2

150,9

86,3

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De totale uitgaven basisbeurs zijn per saldo € 21,0 miljoen hoger dan geraamd in de ontwerpbegroting 2010. Op onderdelen zijn de grote verschillen € 23,2 miljoen minder dan geraamd bij de prestatiebeurs bol en € 41,0 miljoen meer dan geraamd bij de prestatiebeurs ho. De verwachting was dat de deelnemers bol niveau 3/4 die nog in het giftregime zitten vanwege cohortgarantie sneller uit het giftregime zouden verdwijnen. Het aantal deelnemers bol met een prestatiebeurs zou moeten toenemen door het verlaten van het giftregime. Het verloop van het aantal deelnemers bol 3/4 in het giftregime naar het prestatiebeursregime gaat echter langzamer dan verwacht.

Voor het ho is minder prestatiebeurs omgezet in gift dan geraamd. Daarentegen zijn de uitgaven aan de toekenningen van de prestatiebeurs in het ho hoger dan geraamd.

Tabel 11.6 Uitgaven

Uitgaven reisvoorziening (Bedragen x € 1 miljoen)

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

OV-kaart

617,0

636,6

637,4

410,8

401,4

691,0

– 289,6

Kasschuiven

299,1

– 243,2

215,5

263,7

270,9

– 33,7

304,6

Reisvoorziening overig

13,1

14,8

15,9

17,4

– 0,6

20,4

– 21,0

Totaal reisvoorziening

929,2

408,2

868,8

691,9

671,8

677,7

– 5,9

– waarvan relevant

638,4

88,2

596,5

440,6

450,8

501,1

– 50,3

– waarvan niet-relevant

290,8

320,0

272,3

251,3

221,0

176,6

44,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2010 is per saldo € 5,9 miljoen lager dan begroot.

Er is een verschil tussen de raming en de realisatie 2010 op het onderdeel OV-kaart van – € 289,6 miljoen. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door een lagere betaling in 2010 aan de vervoerders voor het contract als gevolg van een kasschuif van € 263,7 miljoen van 2010 naar 2009.

Daarnaast ontstaat een verschil van € 304,6 miljoen als gevolg van de kasschuiven. Het betreft het saldo van kasschuiven van 2010 naar 2009 en van 2011 naar 2010. Door de betaling eind 2010 van een deel van de OV-studentenkaart 2011 wordt een bijdrage geleverd aan de optimalisering van het kasritme van de Staat.

Op het onderdeel Reisvoorziening overig is de realisatie € 21,0 miljoen lager dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door meevallers op de omzettingen van de prestatiekaart.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Doelbereiking

Het beoogde doel is bereikt door aanvullende beurzen te verstrekken aan studerenden met recht op studiefinanciering, voor wie – gezien het inkomen van hun ouders – verondersteld moet worden dat zij niet of slechts in beperkte mate kunnen rekenen op financiële ondersteuning van hun ouders.

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld.

Aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs vanwege de bekendheid van de regeling al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.7). Tabel 11.8 geeft aan welke uitgaven hier mee gemoeid waren.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.7 Indicatoren

Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

wo

25 867

25 671

25 250

24 672

25 997

29 700

– 3 703

hbo

83 258

83 522

80 978

79 269

82 102

92 300

– 10 198

bol

118 437

114 119

104 374

100 541

103 455

109 100

– 5 645

Totaal

227 562

223 312

210 602

204 482

211 554

231 100

– 19 546

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het werkelijk aantal studerenden met een aanvullende beurs is in 2010 in totaal 19 546 lager dan geraamd. Ten tijde van de raming werd rekening gehouden met doorwerking van de economische crisis op het aantal aanvullende beurzen. Dit effect is vooral bij het hbo maar ook bij bol en wo in mindere mate opgetreden dan geraamd.

In het ho is het aantal studerenden met een basisbeurs ongeveer gelijk gebleven (zie tabel 11.4), maar is het aantal studenten met een aanvullende beurs gedaald. Hierdoor is ook het percentage studenten in het ho met een aanvullende beurs gedaald. Dit percentage daalt van 28,1% in 2009 naar 27,8% in 2010.

In de bol is het aantal basisbeursgerechtigden met bijna 14 000 deelnemers gestegen (zie tabel 11.4), maar is het aantal studenten met een aanvullende beurs gedaald. Het percentage deelnemers bol met recht op een aanvullende beurs is gedaald van 47,7% in 2009 naar 46,3% in 2010.

Tabel 11.8 Uitgaven

Uitgaven aanvullende beurs (Bedragen x € 1 miljoen)

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Bol-beurs (gift)

303,1

228,8

153,1

124,4

108,1

128,0

– 19,9

Prestatiebeurs (bol)

77,9

156,6

204,5

237,8

254,7

257,6

– 2,9

Prestatiebeurs (ho)

247,2

245,8

232,1

215,9

249,3

304,1

– 54,8

Totaal aanvullende beurs

628,2

631,2

589,7

578,1

612,1

689,7

– 77,6

waarvan relevant

559,5

508,6

471,1

473,4

523,8

600,4

– 76,6

waarvan niet-relevant

68,7

122,6

118,6

104,7

88,3

89,3

– 1,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo € 77,6 miljoen lager dan geraamd. De realisatie volgt de daling van het aantal studenten met een aanvullende beurs (zie tabel 11.7).

In de realisatie is tevens een mutatie van € 6,0 miljoen opgenomen aan hogere uitgaven. Door een onjuiste berekening van de vrije voet 2009 heeft een aantal studenten in 2009 een te laag bedrag aan aanvullende beurs ontvangen. De herberekening en nabetaling heeft plaatsgevonden in februari 2010, waardoor er een verschuiving van uitgaven van 2009 naar 2010 heeft plaatsgevonden. (kamerstuk 32 263, nr. 5).

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

Doelbereiking

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt als alternatief voor of in combinatie met bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs sinds 1 augustus 2007 gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld lenen, met een plafond van 5 keer het wettelijke collegegeld. In 2010 is dit krediet aan 48 489 studenten toegekend voor een totaalbedrag van € 86,6 miljoen. Van de studenten die geen collegegeldkrediet hebben aangevraagd, betaalt een deel het collegegeld door middel van de reguliere leenfaciliteit. Daarom worden de leenfaciliteit en het collegegeldkrediet in onderlinge samenhang bezien.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.9 Indicatoren
Flexibiliteit financiering door studerende
  

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

1.

De snelheid waarmee studenten afstuderen (minder jaren) 1

wo

5,8

5,4

Daling

 

hbo

4,4

4,7

Daling

2.

Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie

wo

31

32

Stijging

 

hbo

33

34

Stijging

3.

Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk

wo

13

12

10

  

hbo

13

13

10

Bron 1. : OCW (DUO), onderwijsmatrix, berekeningen OCW

Bron 2. : Studentenmonitor 2009

Bron 3. : Studentenmonitor 2009

1

Voor het jaar 2010 waren geen streefwaarden geformuleerd.

Toelichting:

De basiswaarden zijn de cijfers van 2004; de meest recente waarden 2010.

De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in het hele jaar.

Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk, is gestreefd naar een maximum van 10 uur per week in 2010 voor hbo- en wo-studenten.

Tabel 11.10 Indicatoren
Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit
 

2006

2007

2008

2009

2010

wo

69 353

73 473

74 433

72 909

73 460

hbo

77 527

85 315

86 861

85 668

87 920

bol

28 421

32 466

30 398

28 407

32 377

Totaal

175 301

191 254

191 692

186 984

193 757

Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (Bedragen x € 1 miljoen)

Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986

51,0

41,3

37,3

33,2

30,2

Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992

137,5

108,4

82,5

59,8

44,4

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

5 611,6

6 640,0

7 760,9

8 869,8

9 916,2

Totaal

5 800,1

6 789,7

7 880,7

8 962,8

9 990,8

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit in 2010 is licht gestegen ten opzichte van 2009.

In totaal staat ultimo 2010 voor bijna € 10 miljard aan rentedragende leningen uit. Dit bedrag bestaat uit de geleende bedragen en de opgebouwde rente. Het uitstaande bedrag aan renteloze voorschotten en «oude» rentedragende leningen neemt af. Deze leningen worden niet meer verstrekt, maar alleen afgelost.

Tabel 11.11 Uitgaven

Niet-relevante uitgaven leningen (Bedragen x € 1 miljoen)

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Rentedragende lening

942,9

1 114,4

1 174,7

1 187,9

1 207,5

1 309,2

– 101,7

Collegegeldkrediet

0,0

10,3

44,6

67,1

86,6

85,2

1,4

Totaal

942,9

1 124,7

1 219,3

1 255,0

1 294,1

1 394,4

– 100,3

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de periode 2006 tot en met 2010 zijn de totale uitgaven aan leningen (rentedragende lening en collegeldkrediet) sterk gestegen. De laatste drie jaar van deze periode is de groei afgevlakt.

De uitgaven zijn in 2010 per saldo € 100,3 miljoen lager dan geraamd. In de raming werd gerekend op een veel groter gebruik van de leenfaciliteit. In 2010 is het bedrag weliswaar gestegen maar minder sterk dan voorzien.

11.3.4 Waarborgen adequate terugbetaling leningen

Doelbereiking

Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.

Toelichting:

Het terugbetalingssysteem van lenen is naar draagkracht. Wie niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van een goede investering.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.12 Ontvangsten

Ontvangsten leenfaciliteiten (Bedragen x € 1 miljoen)

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Renteloze voorschotten (verstrekt tot 1986)

6,8

5,9

5,2

5,5

5,1

3,8

1,3

Rentedragende lening

291,5

329,3

392,4

468,6

556,3

483,9

72,4

Totaal

298,3

335,2

397,6

474,1

561,4

487,7

73,7

– waarvan relevant

147,4

152,0

170,7

198,1

223,9

199,6

24,3

– waarvan niet-relevant

150,9

183,2

226,9

276,0

337,5

288,1

49,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De stijging van de ontvangsten in de afgelopen jaren volgt op de eerdere toename van het aantal studenten dat leent en het bedrag dat zij gemiddeld lenen. In 2010 is voor € 72,4 miljoen meer aan rentedragende leningen afgelost dan geraamd, voor het grootste deel omdat er veel meer dan verplicht is afgelost (spontane ontvangsten).

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Doelbereiking

Het beleid is er op gericht om internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.

Toelichting:

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

In beginsel kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse hoger onderwijs. Sinds het studiejaar 2010–2011 is ook voor het mbo het meenemen van studiefinanciering naar een opleiding in het buitenland mogelijk. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan dat naar alle kwalitatief goede mbo-opleidingen in Vlaanderen, Duitsland, Zweden, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en voor unieke opleidingen in de hele EER.

Het aantal deelnemers dat een opleiding volgt in het buitenland met studiefinanciering stijgt gestaag.

In 2010 studeerden ongeveer 7 400 ho studenten en bijna 600 mbo’ers buiten Nederland met gebruik van meeneembare studiefinanciering. Het aantal mbo’ers dat naar het buitenland gaat, is de afgelopen jaren ongeveer gelijk gebleven. Het aantal ho studenten dat gebruik maakt van de meeneembare studiefinanciering steeg met circa 1 400.

11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 11.13 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Brede heroverwegingen hoger onderwijs (thema 7)

AD

 

2010

www.rijksoverheid.nl

Effectenonderzoek ex post

– Toegankelijkheid onderwijs studerenden met minder draagkrachtige ouders

OD 11.3.2

 

2010

Aanvullende beurs (Brede heroverwegingen ho)

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/beleidsonderzoeken/brede heroverwegingen/hoger-onderwijs

Overig evaluatieonderzoek

Meeneembare studiefinanciering bol

OD 11.3.5

2008

2009

Kamerstuk 31 524, nr. 26

 

Financiële positie studenten (studentenmonitor)

OD 11.3.1

2007

2008

www.studentenmonitor.nl

Licence