11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt ervoor dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);
• studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo);
• studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).
De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Studiefinanciering is niet alleen een zaak van de overheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Daarnaast draagt de student zelf ook bij aan zijn studie. Omdat de studie ook een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.
In 2010 is een wetswijziging doorgevoerd om de normbedragen niet te indexeren in 2011 en 2012 en om de aanvullende beurs voor het hoger onderwijs (ho) vanaf het cursusjaar 2010–2011 na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen. Deze wetswijziging leidt vanaf 2011 tot een besparing op de uitgaven. Daarmee wordt voldaan aan de taakstelling om de toename van de uitgaven studiefinanciering te beperken.
Externe factoren
Van invloed op het gebruik van studiefinanciering zijn onder meer de volgende externe factoren:
• demografische ontwikkelingen;
• attitude ten opzichte van de regeling;
• conjuncturele ontwikkeling;
• studiefinancieringsbeleid van andere landen.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Onderstaande tabellen zijn opgenomen in de begroting 2010 en nu geactualiseerd op grond van de meest recente gegevens.
Leeftijd | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Deelnamepercentage 2010 | 86% | 77% | 68% | 59% | 49% | 40% | 31% | 22% | 16% | 12% | 9% | 7% | 6% |
Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2010
Studie begonnen in | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
---|---|---|---|---|---|
wo | 69% | 72% | 70% | 70% | 69% |
hbo | 72% | 70% | 69% | 73% | 70% |
bol | 67% | 66% | 67% | 71% | 72% |
Bron: OCW (DUO), Onderwijsmatrices 2000–2009, 2010: berekeningen OCW o.b.v. Leerlingen- en studententellingen 2010
Toelichting:
Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs (tabel 11.1). Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Het stelsel is zo ingericht dat er een prikkel bestaat voor de studerenden om de studie af te ronden met een diploma (prestatiebeurs).
De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt, kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. In navolging van het ho geldt sinds 2005 voor de bol niveau 3 en 4 het prestatiebeursregime. Het verwachte rendement is in dit verband gedefinieerd als het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk de studie zal afronden met een diploma.
Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala aan factoren en niet alleen van studiefinanciering.
11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | ||
Verplichtingen | 3 572 761 | 3 260 683 | 3 782 267 | 3 617 833 | 3 790 873 | 3 934 192 | – 143 319 | |
Waarvan garantieverplichtingen | ||||||||
Totale uitgaven | 3 572 761 | 3 260 683 | 3 782 267 | 3 617 833 | 3 790 873 | 3 934 192 | – 143 319 | |
Programma-uitgaven | 3 571 741 | 3 259 614 | 3 781 359 | 3 617 833 | 3 790 873 | 3 934 192 | – 143 319 | |
Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten | 1 893 030 | 1 409 844 | 1 861 485 | 1 655 869 | 1 717 028 | 1 701 958 | 15 070 | |
• | Basisbeurs | 963 855 | 1 001 672 | 992 610 | 963 984 | 1 045 265 | 1 024 287 | 20 978 |
• | Reisvoorziening | 929 175 | 408 172 | 868 875 | 691 885 | 671 763 | 677 671 | – 5 908 |
Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders | 628 252 | 631 180 | 589 731 | 578 144 | 612 061 | 689 726 | – 77 665 | |
• | Aanvullende beurs | 628 252 | 631 180 | 589 731 | 578 144 | 612 061 | 689 726 | – 77 665 |
Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende | 942 940 | 1 124 719 | 1 219 326 | 1 255 007 | 1 294 051 | 1 394 400 | – 100 349 | |
• | Bijverdiengrens | 0 | ||||||
• | Leenfaciliteit | 942 940 | 1 124 719 | 1 219 326 | 1 255 007 | 1 294 051 | 1 394 400 | – 100 349 |
Overige uitgaven Studiefinanciering | 35 846 | 23 395 | 32 589 | 52 213 | 75 230 | 71 000 | 4 230 | |
Programmakosten-overig | 71 673 | 70 476 | 78 228 | 76 600 | 92 503 | 77 108 | 15 395 | |
• | Uitvoeringsorganisatie DUO | 71 673 | 70 476 | 78 228 | 76 600 | 92 503 | 77 108 | 15 395 |
Totaal programma-uitgaven | 3 571 741 | 3 259 614 | 3 781 359 | 3 617 833 | 3 790 873 | 3 934 192 | – 143 319 | |
- | waarvan relevant | 1 928 014 | 1 307 954 | 1 824 225 | 1 754 292 | 1 952 557 | 2 122 992 | – 170 435 |
- | waarvan niet-relevant | 1 643 727 | 1 951 660 | 1 957 134 | 1 863 541 | 1 838 316 | 1 811 200 | 27 116 |
Apparaatsuitgaven | 1 020 | 1 069 | 908 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal ontvangsten | 340 897 | 396 066 | 473 015 | 541 891 | 629 024 | 540 200 | 88 824 | |
• | Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht | 298 257 | 335 146 | 397 598 | 474 137 | 561 431 | 487 700 | 73 731 |
Overige ontvangsten uit kortlopende schulden | 42 640 | 60 920 | 75 417 | 67 754 | 67 593 | 52 500 | 15 093 | |
Totaal ontvangsten | 340 897 | 396 066 | 473 015 | 541 891 | 629 024 | 540 200 | 88 824 | |
- | waarvan relevant | 190 042 | 212 872 | 246 097 | 265 810 | 291 462 | 252 100 | 39 362 |
- | waarvan niet-relevant | 150 855 | 183 194 | 226 918 | 276 081 | 337 562 | 288 100 | 49 462 |
Toelichting:
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na het behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen.
De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen.
De gerealiseerde uitgaven in 2010 zijn per saldo € 143,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot, waarvan – € 170,4 miljoen relevant en € 27,1 miljoen niet-relevant.
In 2010 zijn de ontvangsten € 88,8 miljoen hoger uitgevallen dan geraamd, waarvan € 39,4 miljoen relevant en € 49,4 miljoen niet-relevant. Er is meer afgelost dan verwacht.
De verschillen tussen realisatie en raming worden hieronder per operationele doelstelling toegelicht.
11.3 Operationele beleidsdoelstelling
11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden
Doelbereiking
Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening te verstrekken.
Begin 2010 is de papieren OV-studentenkaart vervangen door een elektronisch reisproduct dat is geplaatst op een OV-chipkaart.
In 2010 is een aantal acties ondernomen gericht op preventie en handhaving. Het juiste gebruik van de uitwonendenbeurs wordt bevorderd. Onder regie van DUO zijn pilots uitgevoerd in meerdere gemeenten om misbruik op te sporen. Er is een wetsvoorstel in procedure gebracht met als doel misbruik van de uitwonende beurs terug te dringen door versterking van de handhaving en verzwaring van de sancties. Bedoeling is dat dit wetsvoorstel in werking treedt per 1 januari 2012.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld omdat wordt aangenomen dat het gebruik van de basisbeurs al optimaal is vanwege de bekendheid van de regeling. De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.4). De tabellen 11.5 en 11.6 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.
Totaal aantal studerenden met studiefinanciering | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
wo | 107 367 | 111 339 | 115 481 | 120 690 | 126 838 | 127 800 | – 962 |
hbo | 232 363 | 240 081 | 242 882 | 249 435 | 260 442 | 256 500 | 3 942 |
bol | 213 791 | 219 077 | 210 186 | 210 670 | 219 110 | 205 300 | 13 810 |
Studerenden met basisbeurs | 553 521 | 570 497 | 568 549 | 580 795 | 606 390 | 589 600 | 16 790 |
wo | 39 477 | 36 622 | 33 869 | 36 243 | 53 442 | 37 500 | 15 942 |
hbo | 29 801 | 30 601 | 30 681 | 32 588 | 42 647 | 32 400 | 10 247 |
bol | 0 | 0 | 0 | 1 438 | 1 752 | 6 400 | – 4 648 |
Alleen (nul)lening | 69 278 | 67 223 | 64 550 | 70 269 | 97 841 | 76 300 | 21 541 |
Totaal | 622 799 | 637 720 | 633 099 | 651 064 | 704 231 | 665 900 | 38 331 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting
Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2010 hoger dan geraamd. Bij de bol bedraagt het verschil tussen raming en realisatie 13 810. Een groter aantal deelnemers dan verwacht kiest voor een vervolgopleiding.
Uitgaven basisbeurs (Bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
Bol-beurs (gift) | 242,4 | 200,3 | 141,8 | 124,2 | 105,9 | 102,7 | 3,2 |
Prestatiebeurs (bol) | 70,4 | 135,7 | 161,8 | 196,5 | 203,4 | 226,6 | – 23,2 |
Prestatiebeurs (ho) | 651,1 | 665,7 | 689,0 | 643,3 | 736,0 | 695,0 | 41,0 |
Totaal basisbeurs | 963,9 | 1 001,7 | 992,6 | 964,0 | 1 045,3 | 1 024,3 | 21,0 |
– waarvan relevant | 622,6 | 617,4 | 641,0 | 711,4 | 808,1 | 873,4 | – 65,3 |
– waarvan niet-relevant | 341,3 | 384,3 | 351,6 | 252,6 | 237,2 | 150,9 | 86,3 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De totale uitgaven basisbeurs zijn per saldo € 21,0 miljoen hoger dan geraamd in de ontwerpbegroting 2010. Op onderdelen zijn de grote verschillen € 23,2 miljoen minder dan geraamd bij de prestatiebeurs bol en € 41,0 miljoen meer dan geraamd bij de prestatiebeurs ho. De verwachting was dat de deelnemers bol niveau 3/4 die nog in het giftregime zitten vanwege cohortgarantie sneller uit het giftregime zouden verdwijnen. Het aantal deelnemers bol met een prestatiebeurs zou moeten toenemen door het verlaten van het giftregime. Het verloop van het aantal deelnemers bol 3/4 in het giftregime naar het prestatiebeursregime gaat echter langzamer dan verwacht.
Voor het ho is minder prestatiebeurs omgezet in gift dan geraamd. Daarentegen zijn de uitgaven aan de toekenningen van de prestatiebeurs in het ho hoger dan geraamd.
Uitgaven reisvoorziening (Bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
OV-kaart | 617,0 | 636,6 | 637,4 | 410,8 | 401,4 | 691,0 | – 289,6 |
Kasschuiven | 299,1 | – 243,2 | 215,5 | 263,7 | 270,9 | – 33,7 | 304,6 |
Reisvoorziening overig | 13,1 | 14,8 | 15,9 | 17,4 | – 0,6 | 20,4 | – 21,0 |
Totaal reisvoorziening | 929,2 | 408,2 | 868,8 | 691,9 | 671,8 | 677,7 | – 5,9 |
– waarvan relevant | 638,4 | 88,2 | 596,5 | 440,6 | 450,8 | 501,1 | – 50,3 |
– waarvan niet-relevant | 290,8 | 320,0 | 272,3 | 251,3 | 221,0 | 176,6 | 44,4 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De realisatie 2010 is per saldo € 5,9 miljoen lager dan begroot.
Er is een verschil tussen de raming en de realisatie 2010 op het onderdeel OV-kaart van – € 289,6 miljoen. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door een lagere betaling in 2010 aan de vervoerders voor het contract als gevolg van een kasschuif van € 263,7 miljoen van 2010 naar 2009.
Daarnaast ontstaat een verschil van € 304,6 miljoen als gevolg van de kasschuiven. Het betreft het saldo van kasschuiven van 2010 naar 2009 en van 2011 naar 2010. Door de betaling eind 2010 van een deel van de OV-studentenkaart 2011 wordt een bijdrage geleverd aan de optimalisering van het kasritme van de Staat.
Op het onderdeel Reisvoorziening overig is de realisatie € 21,0 miljoen lager dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door meevallers op de omzettingen van de prestatiekaart.
11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders
Doelbereiking
Het beoogde doel is bereikt door aanvullende beurzen te verstrekken aan studerenden met recht op studiefinanciering, voor wie – gezien het inkomen van hun ouders – verondersteld moet worden dat zij niet of slechts in beperkte mate kunnen rekenen op financiële ondersteuning van hun ouders.
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld.
Aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs vanwege de bekendheid van de regeling al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.7). Tabel 11.8 geeft aan welke uitgaven hier mee gemoeid waren.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
wo | 25 867 | 25 671 | 25 250 | 24 672 | 25 997 | 29 700 | – 3 703 |
hbo | 83 258 | 83 522 | 80 978 | 79 269 | 82 102 | 92 300 | – 10 198 |
bol | 118 437 | 114 119 | 104 374 | 100 541 | 103 455 | 109 100 | – 5 645 |
Totaal | 227 562 | 223 312 | 210 602 | 204 482 | 211 554 | 231 100 | – 19 546 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het werkelijk aantal studerenden met een aanvullende beurs is in 2010 in totaal 19 546 lager dan geraamd. Ten tijde van de raming werd rekening gehouden met doorwerking van de economische crisis op het aantal aanvullende beurzen. Dit effect is vooral bij het hbo maar ook bij bol en wo in mindere mate opgetreden dan geraamd.
In het ho is het aantal studerenden met een basisbeurs ongeveer gelijk gebleven (zie tabel 11.4), maar is het aantal studenten met een aanvullende beurs gedaald. Hierdoor is ook het percentage studenten in het ho met een aanvullende beurs gedaald. Dit percentage daalt van 28,1% in 2009 naar 27,8% in 2010.
In de bol is het aantal basisbeursgerechtigden met bijna 14 000 deelnemers gestegen (zie tabel 11.4), maar is het aantal studenten met een aanvullende beurs gedaald. Het percentage deelnemers bol met recht op een aanvullende beurs is gedaald van 47,7% in 2009 naar 46,3% in 2010.
Uitgaven aanvullende beurs (Bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
Bol-beurs (gift) | 303,1 | 228,8 | 153,1 | 124,4 | 108,1 | 128,0 | – 19,9 |
Prestatiebeurs (bol) | 77,9 | 156,6 | 204,5 | 237,8 | 254,7 | 257,6 | – 2,9 |
Prestatiebeurs (ho) | 247,2 | 245,8 | 232,1 | 215,9 | 249,3 | 304,1 | – 54,8 |
Totaal aanvullende beurs | 628,2 | 631,2 | 589,7 | 578,1 | 612,1 | 689,7 | – 77,6 |
waarvan relevant | 559,5 | 508,6 | 471,1 | 473,4 | 523,8 | 600,4 | – 76,6 |
waarvan niet-relevant | 68,7 | 122,6 | 118,6 | 104,7 | 88,3 | 89,3 | – 1,0 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo € 77,6 miljoen lager dan geraamd. De realisatie volgt de daling van het aantal studenten met een aanvullende beurs (zie tabel 11.7).
In de realisatie is tevens een mutatie van € 6,0 miljoen opgenomen aan hogere uitgaven. Door een onjuiste berekening van de vrije voet 2009 heeft een aantal studenten in 2009 een te laag bedrag aan aanvullende beurs ontvangen. De herberekening en nabetaling heeft plaatsgevonden in februari 2010, waardoor er een verschuiving van uitgaven van 2009 naar 2010 heeft plaatsgevonden. (kamerstuk 32 263, nr. 5).
11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende
Doelbereiking
De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt als alternatief voor of in combinatie met bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.
Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs sinds 1 augustus 2007 gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld lenen, met een plafond van 5 keer het wettelijke collegegeld. In 2010 is dit krediet aan 48 489 studenten toegekend voor een totaalbedrag van € 86,6 miljoen. Van de studenten die geen collegegeldkrediet hebben aangevraagd, betaalt een deel het collegegeld door middel van de reguliere leenfaciliteit. Daarom worden de leenfaciliteit en het collegegeldkrediet in onderlinge samenhang bezien.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Basiswaarde | Meest recente waarde | Streefwaarde | |||
---|---|---|---|---|---|
1. | De snelheid waarmee studenten afstuderen (minder jaren) 1 | wo | 5,8 | 5,4 | Daling |
hbo | 4,4 | 4,7 | Daling | ||
2. | Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie | wo | 31 | 32 | Stijging |
hbo | 33 | 34 | Stijging | ||
3. | Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk | wo | 13 | 12 | 10 |
hbo | 13 | 13 | 10 |
Bron 1. : OCW (DUO), onderwijsmatrix, berekeningen OCW
Bron 2. : Studentenmonitor 2009
Bron 3. : Studentenmonitor 2009
Toelichting:
De basiswaarden zijn de cijfers van 2004; de meest recente waarden 2010.
De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in het hele jaar.
Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk, is gestreefd naar een maximum van 10 uur per week in 2010 voor hbo- en wo-studenten.
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
---|---|---|---|---|---|
wo | 69 353 | 73 473 | 74 433 | 72 909 | 73 460 |
hbo | 77 527 | 85 315 | 86 861 | 85 668 | 87 920 |
bol | 28 421 | 32 466 | 30 398 | 28 407 | 32 377 |
Totaal | 175 301 | 191 254 | 191 692 | 186 984 | 193 757 |
Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (Bedragen x € 1 miljoen) | |||||
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986 | 51,0 | 41,3 | 37,3 | 33,2 | 30,2 |
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992 | 137,5 | 108,4 | 82,5 | 59,8 | 44,4 |
Rentedragende leningen verstrekt na 1992 | 5 611,6 | 6 640,0 | 7 760,9 | 8 869,8 | 9 916,2 |
Totaal | 5 800,1 | 6 789,7 | 7 880,7 | 8 962,8 | 9 990,8 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit in 2010 is licht gestegen ten opzichte van 2009.
In totaal staat ultimo 2010 voor bijna € 10 miljard aan rentedragende leningen uit. Dit bedrag bestaat uit de geleende bedragen en de opgebouwde rente. Het uitstaande bedrag aan renteloze voorschotten en «oude» rentedragende leningen neemt af. Deze leningen worden niet meer verstrekt, maar alleen afgelost.
Niet-relevante uitgaven leningen (Bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
Rentedragende lening | 942,9 | 1 114,4 | 1 174,7 | 1 187,9 | 1 207,5 | 1 309,2 | – 101,7 |
Collegegeldkrediet | 0,0 | 10,3 | 44,6 | 67,1 | 86,6 | 85,2 | 1,4 |
Totaal | 942,9 | 1 124,7 | 1 219,3 | 1 255,0 | 1 294,1 | 1 394,4 | – 100,3 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
In de periode 2006 tot en met 2010 zijn de totale uitgaven aan leningen (rentedragende lening en collegeldkrediet) sterk gestegen. De laatste drie jaar van deze periode is de groei afgevlakt.
De uitgaven zijn in 2010 per saldo € 100,3 miljoen lager dan geraamd. In de raming werd gerekend op een veel groter gebruik van de leenfaciliteit. In 2010 is het bedrag weliswaar gestegen maar minder sterk dan voorzien.
11.3.4 Waarborgen adequate terugbetaling leningen
Doelbereiking
Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.
Toelichting:
Het terugbetalingssysteem van lenen is naar draagkracht. Wie niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van een goede investering.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Ontvangsten leenfaciliteiten (Bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
Renteloze voorschotten (verstrekt tot 1986) | 6,8 | 5,9 | 5,2 | 5,5 | 5,1 | 3,8 | 1,3 |
Rentedragende lening | 291,5 | 329,3 | 392,4 | 468,6 | 556,3 | 483,9 | 72,4 |
Totaal | 298,3 | 335,2 | 397,6 | 474,1 | 561,4 | 487,7 | 73,7 |
– waarvan relevant | 147,4 | 152,0 | 170,7 | 198,1 | 223,9 | 199,6 | 24,3 |
– waarvan niet-relevant | 150,9 | 183,2 | 226,9 | 276,0 | 337,5 | 288,1 | 49,4 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De stijging van de ontvangsten in de afgelopen jaren volgt op de eerdere toename van het aantal studenten dat leent en het bedrag dat zij gemiddeld lenen. In 2010 is voor € 72,4 miljoen meer aan rentedragende leningen afgelost dan geraamd, voor het grootste deel omdat er veel meer dan verplicht is afgelost (spontane ontvangsten).
11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit
Doelbereiking
Het beleid is er op gericht om internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.
Toelichting:
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
In beginsel kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse hoger onderwijs. Sinds het studiejaar 2010–2011 is ook voor het mbo het meenemen van studiefinanciering naar een opleiding in het buitenland mogelijk. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan dat naar alle kwalitatief goede mbo-opleidingen in Vlaanderen, Duitsland, Zweden, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en voor unieke opleidingen in de hele EER.
Het aantal deelnemers dat een opleiding volgt in het buitenland met studiefinanciering stijgt gestaag.
In 2010 studeerden ongeveer 7 400 ho studenten en bijna 600 mbo’ers buiten Nederland met gebruik van meeneembare studiefinanciering. Het aantal mbo’ers dat naar het buitenland gaat, is de afgelopen jaren ongeveer gelijk gebleven. Het aantal ho studenten dat gebruik maakt van de meeneembare studiefinanciering steeg met circa 1 400.
11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Brede heroverwegingen hoger onderwijs (thema 7) | AD | 2010 | www.rijksoverheid.nl | |
Effectenonderzoek ex post | – Toegankelijkheid onderwijs studerenden met minder draagkrachtige ouders | OD 11.3.2 | 2010 | Aanvullende beurs (Brede heroverwegingen ho) http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/beleidsonderzoeken/brede heroverwegingen/hoger-onderwijs | |
Overig evaluatieonderzoek | Meeneembare studiefinanciering bol | OD 11.3.5 | 2008 | 2009 | Kamerstuk 31 524, nr. 26 |
Financiële positie studenten (studentenmonitor) | OD 11.3.1 | 2007 | 2008 | www.studentenmonitor.nl |