Base description which applies to whole site

Beleidsartikel 5 Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling

Operationele doelstelling 5.1

Alle kinderen, jongeren en volwassenen hebben gelijke kansen om kwalitatief goed onderwijs te doorlopen, dat hen de benodigde vaardigheden en kennis biedt om op een volwaardige wijze deel te kunnen nemen aan de samenleving.

In 2011 is de herziening van het beleid ten aanzien van onderwijs conform de Focusbrief gestart. Onderwijs is niet langer een primaire doelstelling, maar heeft voortaan een ondersteunende rol om resultaten te behalen op de speerpunten. De beleidsherziening leidde in 2011 tot bezuinigingen op de onderwijsprogramma’s. De verantwoorde afbouw van de bilaterale onderwijsprogramma’s in de komende jaren is in november 2011 in twee brieven aan de Tweede Kamer toegelicht.

Het internationale partnerschap voor onderwijs – Global Partnership for Education (GPE, voorheen Fast Track Initiative FTI) – ondersteunde, in 2011, 46 ontwikkelingslanden met een goedgekeurd onderwijsplan, tegen 40 in 2010. Hieronder bevonden zich 13 fragiele staten. In GPE partnerlanden stijgt de scholingsgraad jaarlijks met 2 procent tegen gemiddeld 1 procent in andere landen. Ook verbetert het aandeel van meisjes in het onderwijs jaarlijks sterker dan gemiddeld. Met deze steun aan GPE draagt Nederland bij aan beter functionerende onderwijssystemen, betere schoolresultaten en grotere deelname aan onderwijs.

Het UNICEF-programma Education in Emergencies and Post Conflict Transitions (EiEPCT) heeft in de totale projectperiode (2007–2011) 42 landen ondersteund. In 2010/2011 liepen in 26 landen activiteiten, die hebben geresulteerd in toegang tot en verbeterde kwaliteit van onderwijs voor 6 miljoen kinderen, trainingen voor 335 000 onderwijzend en ander onderwijspersoneel, het herstel van 4 700 klaslokalen en scholen en de distributie van 1.8 miljoen lesmaterialen. Het vervolgprogramma waarvoor in 2011 een overeenkomst is gesloten en dat wordt gefinancierd vanuit het speerpunt Veiligheid en Vredesopbouw, krijgt meer focus en zal zich op circa 10 landen gaan richten.

Het ILO International Program on the Elimination of Child Labor, ter bestrijding van kinderarbeid in Bolivia, Indonesië, Mali en Uganda is in januari 2011 van start gegaan. Dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met de Nederlandse ambassades. Het eerste jaar is vooral gewerkt aan de aansluiting van de activiteiten bij de overheidsprogramma’s en afstemming met andere donoren. Het streven is kinderarbeid opgenomen te krijgen in de nationale onderwijsprogramma’s van deze landen.

Er zijn in 2011 verkenningen uitgevoerd naar de mogelijkheden voor intensivering op beroepsonderwijs ten behoeve van de huidige beleidsspeerpunten, zoals voedselzekerheid, landbouw en water. Omdat – in lijn met het nieuwe beleid – het aantal partnerlanden is beperkt en er minder geld voor onderwijs beschikbaar is zijn in 2011 nog geen nieuwe activiteiten in landen gestart. Mede op grond van de verkenningen worden nadere plannen uitgewerkt in samenwerking met ambassades in de huidige partnerlanden, Nederlandse onderwijsinstellingen en bedrijven. Daarnaast heeft Nederland een partnerschapsprogramma met de ILO, waaruit via geoormerkte financiering wordt bijgedragen aan het skills development programma van de ILO, dat een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt nastreeft.

Operationele doelstelling 5.2

Versterking van het gebruik van kennis en onderzoek in beleid en praktijk van ontwikkelingssamenwerking en versterking van postsecundair onderwijs- en onderzoekscapaciteit in partnerlanden. Vermindering van kwalitatieve en kwantitatieve tekorten aan geschoold middenkader.

In 2011 is een nieuw kennisbeleid voor ontwikkelingssamenwerking geformuleerd, in de Kennisbrief aan de Tweede Kamer van november 2011.

De in 2011 aangepaste landenlijst van het NICHE-programma (Netherlands Initiative for Capacity Development in Higher Education) omvat alle 15 Nederlandse OS-partnerlanden. De nog lopende projecten in niet-partnerlanden worden volgens plan afgerond. Alle nieuwe NICHE-projecten richten zich op ondersteuning van de Nederlandse beleidsprioriteiten in de betrokken partnerlanden.

De nieuwe aanmeldings- en selectieprocedure van NFP is in 2011 in alle NFP-landen geïntroduceerd. De ambassades hebben hiermee, zoals beoogd, meer invloed gekregen op de selectie van kandidaten werkzaam binnen prioritaire sectoren voor zowel het land van herkomst als het Nederlandse beleid.

In 2011 is een begin gemaakt met de uitfasering van de activiteiten die vallen onder het SII programma (Samenwerkende Internationale Instellingen) voor hoger onderwijs, daar zij niet tot de prioriteiten van het nieuwe beleid behoren.

Voor 2011 is in coördinatie met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie nieuwe steun gegeven aan de Consultative Group on International Agricultural Research (GCIAR). CGIAR heeft voor het mondiale onderzoek voor voedselzekerheid 15 thematische programma’s opgezet. Bredere steun vanuit de speerpuntprogramma’s is in 2011 voorbereid.

Voor het centrale onderzoeksprogramma Programma Onderzoek en Innovatie (POI) is in 2011 gezocht naar aansluiting bij de nieuwe beleidsprioriteiten. Hangende deze heroriëntatie zijn geen nieuwe activiteiten gestart. De steun aan lopende activiteiten als Genetic Resources Policy Initiative, European Centre for Development Policy Management, Think Tank Initiative en Council on Health Research for Development is voortgezet. In 2011 zijn geen nieuwe financieringsrelaties aangegaan met het subsidieprogramma voor wetenschappelijk onderzoek voor ontwikkeling van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO/WOTRO) en UNU-MERIT.

In 2011 is besloten de instellingssubsidie aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen met een jaar te verlengen, tot eind 2012, en daarna in de huidige vorm te beëindigen.

Indicatoren

Basiswaarde 2008

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

Percentage onderzoeksactiviteiten binnen het centrale programma dat door het departement positief is beoordeeld op de ontwikkeling van bruikbare kennis en daarbij behorende capaciteit.1

85%

86 %

100%

81%

Aantal samenwerkingsovereenkomsten in het kader van de IS-Academie2

5

9

9

8

1

Overzicht prestatie-Indicatoren Programma Onderzoek en Innovatie.

2

Per 1 januari 2011 negen IS-Academietrajecten; per 31 december 2011 acht: (Onderwijs, Maatschappelijk Middenveld, Armoedebestrijding, Afrikaanse Staat, Human Security, Migratie, hernieuwbare Energie, Land Governance; HIV/aids is afgerond. Bron: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ontwikkelingssamenwerking/onderzoek-verbetert-ontwikkelingssamenwerking/is-academie

Binnen het centrale onderzoeksprogramma is slechts 81 procent van de activiteiten positief beoordeeld op de ontwikkeling van bruikbare kennis en daarbij behorende capaciteit. De reden hiervoor is dat in de aanloop naar de herziening van het kennisbeleid geen nieuwe activiteiten zijn gestart en de totale uitgaven binnen het programma zijn gedaald. Oudere activiteiten die nog niet waren geselecteerd op bruikbaarheid van kennis en capaciteitsopbouw vormden daardoor een relatief groter percentage van het totale programma.

Operationele doelstelling 5.3

Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Daartoe is de zeggenschap van vrouwen vergroot.

De algemene ambitie was om Nederlandse ambities op internationaal emancipatiebeleid bekend te stellen. Het ministerie heeft deze ambitie op meerdere manieren gerealiseerd.

Het ministerie leverde zijn bijdrage aan de Internationale paragraaf in de hoofdlijnennotitie emancipatiebeleid van het Kabinet. Ook hebben de minister en staatssecretaris de Kamerbrief Internationaal Genderbeleid gestuurd aan het parlement. De rol van vrouwen in voedselzekerheid, water en energie is opgenomen in beleid, en verdient nog verdere uitwerking in beleidsinstrumenten en uitvoering met meetbare resultaten.

In 2011 werd een nieuw meerjarig MDG3-fonds opgestart (amendement Hachchi) dat medio 2011 overging in FLOW (Funding Leadership Opportunities for Women). De uitbestedingsprocedure voor FLOW werd afgerond met een lijst van 30 organisaties die van 2012 tot en met 2015 EUR 70 miljoen zullen besteden. FLOW richt zich op drie prioriteiten (veiligheid, economische zelfredzaamheid en participatie van vrouwen in politiek en bestuur) waarbij vrouwelijk leiderschap een belangrijk instrument is.

In verband met het aflopen van het Nederlands Nationaal Actie Plan 1325 (ter uitvoering van de VN- resolutie over vrouwen, vrede en veiligheid) in 2011 werd een nieuw NAP 1325 opgesteld.

In december 2011 is het tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325 gelanceerd voor de periode 2012–2015. Met dit tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325 willen de ca. 40 ondertekenende organisaties (3 ministeries en 37 maatschappelijke organisaties) naast de eigen programma’s meer focus in de onderlinge samenwerking aanbrengen. Beleidsmatig ligt de focus op politieke participatie en leiderschap van vrouwen. Geografisch wordt de gezamenlijke inzet geconcentreerd in de MENA-regio en zes focuslanden: Afghanistan, Burundi, Zuid-Soedan, Soedan, DRC en Colombia.

Mede dankzij Nederland is de rol van vrouwen bij vredesprocessen opgenomen in het nieuwe Strategisch Concept van de NAVO. Nederland heeft daarbij een leidende rol op het gebied van civiel-militaire samenwerking in operaties over vrouwen, vrede en veiligheid, ook bekend als gender-responsive 3D-benadering. Dit wordt al actief toegepast, o.a. in Afghanistan. Nederland heeft ook bijgedragen aan het tot stand komen van het Gender Equality Action Plan van de EU.

De Spaans-Nederlandse halfjaarlijkse training aangaande capaciteitsopbouw: «A Comprehensive Approach to Gender in Operations» is opgezet en heeft in 2011 twee keer met succes plaatsgevonden.

Voor de MENA-regio is in 2011 EUR 2 miljoen toegekend ten behoeve van projecten die de politieke participatie van vrouwen ondersteunen.

Op 21 april 2011 ondertekenden minister Rosenthal met US Secretary of State Clinton het Joint Statement on Supporting Women's Political Empowerment in Emerging Democracies, waarin beiden namens hun regering hun commitering tonen om de politieke empowerment van vrouwen in fragiele landen te ondersteunen.

In 2011 zijn in 15 landen de programma’s op het thema terugbrengen van geweld tegen vrouwen gecontinueerd.In 2011 is eveneens de Nederlandse steun van EUR 2 miljoen aan het UN Trust Fund to Eliminate Violence against Women voortgezet.

Operationele doelstelling 5.4

Een halt aan de verspreiding van HIV/Aids, malaria en andere levensbedreigende ziekten

en

Operationele doelstelling 5.5

Een wereldwijde betrokkenheid voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en het onverkort uitvoeren van de Cairo-agenda

In 2011 is financiering van zeven Product Development Partnerships van start gegaan. Hierin wordt met (internationale) publieke en private partners samengewerkt aan het ontwikkelen van onder andere een Aids-vaccin, microbiciden ter voorkoming van HIV-overdracht en nieuwe diagnostiek voor TB en HIV. In juni 2011 werd aangetoond dat een nieuwe TB-test tot majeure kosten- en tijdsbesparing bij de behandeling leidt. In september 2011 werd een doorbraak bereikt in onderzoek naar breed werkzame antilichamen. De ontdekking van deze antilichamen heeft wereldwijd een enorme push gegeven aan het onderzoek naar Aids-vaccins.

Het subsidiekader «Keuzes en Kansen» is in 2011 van start gegaan. Daaronder worden vier internationale organisaties ondersteund: International Planned Parenthood Federation (IPPF – dienstverlening met betrekking tot SRG en pleitbezorging), Population Services International (PSI – social marketing van voorbehoedmiddelen), IPAS (pleitbezorging en dienstverlening ten aanzien van veilige abortus) en de International HIV Aids Alliance (IHAA – gemeenschapsinitiatieven voor harm reduction).

Om het – niet thematisch gestuurde – medefinancieringsstelsel te completeren werd in 2011 een subsidiekader ontworpen om de unieke Nederlandse aanpak bij aidsbestrijding onder kwetsbare groepen (de zogenaamde key populations) voort te zetten. Hiervoor werd EUR 35 miljoen gereserveerd voor een periode van vijf jaar. Een alliantie van zes organisaties is met een veelomvattend programma op dit terrein gestart. Daarnaast is aan International Civil Society Support (ICSS) een subsidie toegekend voor verbetering van de NGO-coördinatie bij het Global Fund en andere mondiale gezondheidsinitiatieven.

Nederland heeft zich met succes ingezet voor een integrale aanpak van HIV/Aids en SRGR en de rechtenbenadering bij onder andere UNAIDS. Dit heeft geleid tot een nieuwe UNAIDS strategie, programma en budget die hiervan blijk geven. In december 2011 werd een thematische sessie georganiseerd over de enabling legal environment. In juni 2011 werd bepaald dat de eerstvolgende thematische sessie (in 2012) over SRGR en combinatiepreventie zal gaan.

In UN verband (UNAIDS en UNODC) bijgedragen aan de intensivering van harm reduction ten behoeve van HIV aids bestrijding (strategie UNAIDS, zie boven). In de slotverklaring van de High Level Meeting over HIV/Aids werd, mede door Nederlandse inzet, harm reduction opgenomen. In 2011 heeft Nederland op verzoek van de informal donor working group de activiteiten in Kazakhstan en Kyrgyzstan in kaart laten brengen. Het Rapport «Mapping Donor Support for Harm Reduction» wordt internationaal gewaardeerd als een innovatieve stimulans om tot grotere donorsynergie met lokale initiatieven te komen.

Vanwege de keuzes gemaakt in de focusbrief heeft Nederland besloten geen actieve bijdrage te gaan leveren aan het samenwerkingsverband Harnessing non-state actors for better health for the poor, maar zich ook in de toekomst te beperken tot een rol als observer.

Operationele doelstelling 5.6

Versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden

Bij de beoordeling van de herziene aanvraag van MFS-allianties n.a.v. afgekondigde bezuinigingen is geconstateerd dat de meerjarenplanning er inderdaad op gericht is dat in 2015 per organisatie 60 procent van de activiteiten in partnerlanden worden uitgevoerd. Of voor 2011 dit streven op schema ligt kan pas na mei 2012 worden geconstateerd als de jaarverslagen over 2011 door de organisaties zijn aangeleverd.

Ambassades zijn in 2011 druk geweest hun aanpak te herformuleren conform de nieuwe beleidsprioriteiten. Het werken met maatschappelijke organisaties is daarbij een middel, niet een doel en volgt op de beleidsmatige keuzes. De ontwikkeling van bezuinigingen op ambassades werkt de algemene tendens en politieke wens om rechtstreeks zuidelijke organisaties vanuit ambassades te contracteren tegen. Het streven om directe financiering van zuidelijke organisaties via de ambassades jaarlijks met 10 tot 15 procent te laten toenemen is in 2011 dan ook naar verwachting niet gehaald. In de visieontwikkeling op de toekomstige relatie overheid – maatschappelijk middenveld, die in 2012 plaatsvindt komt dit onderwerp uitvoerig aan de orde en bij het vertalen in beleid zullen implicaties meegenomen worden en de doelstelling, indien nodig, worden bijgesteld.

In 2011 zijn de OS-subsidies op het departement toegewezen met gebruik van het standaardsubsidiekader. De ervaringen met het standaardsubsidiekader zijn in december besproken. Deze zijn in het algemeen positief, al blijken enkele aanpassingen nodig om het kader verder te verfijnen en deze zullen in 2012 worden doorgevoerd.

Nadat de ambassades de contextanalyses van MFS-II allianties hebben beoordeeld zijn in de monitoringrichtlijnen behorend bij de subsidiebeschikkingen MFS-II concrete vragen geformuleerd op basis waarvan maatschappijontwikkeling kan worden gemonitord naar analogie van de CIVICUS-methodiek. Of de methodologie is toegepast en wat de eerste resultaten zijn zal in 2012 blijken.

In 2011 is naast de 19 allianties die al onder het Medefinancieringsstelsel (MFS) II waren gecontracteerd nog een 20e alliantie toegevoegd, nadat de hoorcommissie had bepaald dat deze alliantie onterecht was afgewezen.

In 2011 zijn 19 van de 20 MFS-partners een aanpak overeengekomen die tot gezamenlijke evaluatie van MFS-II programma’s leidt. Door deze aanpak kunnen lessen die getrokken worden bij verschillende organisaties vergeleken worden wat wellicht tot brede conclusies kan leiden. Deze aanpak met de ongekende reikwijdte is wereldwijd een novum en geniet veel belangstelling in de internationale onderzoeks- en IS-wereld. In 2011 heeft de opgerichte stichting Gezamenlijke Evaluaties MFS-II tenders voor deelstudies uitgeschreven, waarvan verwacht wordt dat begin 2012 tot implementatie kan worden overgegaan.

Beleidsconclusies artikel 5

Nederland – als internationaal erkende prominente speler op dit terrein – heeft zijn investeringen in (basis)onderwijs na de aanvaarding van de internationale actie-agenda Education for all (EFA) en MDG2 terecht vergroot, omdat onderwijs bijdraagt aan kansen op werk, betere individuele inkomens en economische groei, zo concludeerde de IOB-beleidsdoorlichting van de investeringen in basisonderwijs over de periode 1999–2009. Er is het afgelopen decennium veel vooruitgang geboekt in deelname van kinderen in onderwijs; er is nog een slag nodig om ook de kinderen in de armste groepen en gebieden te bereiken. Mede gezien de bezuinigingen en de niet-prioritaire status van basisonderwijs in het ontwikkelingsbeleid zal er de komende jaren een scherpere focus liggen op het bereiken van achtergestelde kinderen (vooral meisjes) in fragiele staten en conflictgebieden, wat aansluit bij het beleidsspeerpunt vrede en rechtsorde. Verder worden programma’s voor beroepsonderwijs ontwikkeld ter ondersteuning van de speerpunten voedselzekerheid, water en SRGR. Over de vier in de beleidsdoorlichting opgenomen landenstudies zijn geen conclusies voor toekomstige samenwerking verbonden omdat twee landen (Bolivia en Zambia) na 2013 geen partnerland meer zijn en de onderwijssamenwerking in Bangladesh en Uganda worden afgebouwd.

Met het door Nederland ondersteunde UNICEF-programma Education in Emergencies and Post Conflict Transition (EiEPCT) zijn in mondiaal, regionaal en in 26 landen goede resultaten behaald. De evaluatie pleitte wel voor verbetering van programmamanagement, monitoring en rapportage. Geleerde lessen en verbeterpunten zijn zowel in het lopende programma als in de overeenkomst voor de vervolgfase (2012–2015) opgenomen.

De financiering van IPPF’s werk met 18 nationale leden (member associations) om hun focus op de behoeften van jongeren te versterken is geëvalueerd en heeft indrukwekkende resultaten opgeleverd: toegenomen dienstverlening, verbeterde voorlichting, verankerde pleitbezorging, sterkere netwerken van partners. Hoewel de impuls voor dit werk zeer welkom en nuttig was, liet het project ook zien dat geoormerkte financiering een zware wissel trekt op de capaciteit van organisaties. Met de sterke IPPF-inzet op organisatieontwikkeling en daaraan gekoppelde performance based funding zou ongeoormerkte financiering een beter instrument zijn.

Op 4 augustus 2011 is de beleidsreactie op het IOB-rapport «Facilitating resourcefulness» aangeboden aan de Tweede Kamer. Daarin is aangekondigd dat in 2011 een conferentie zou worden gehouden om de resultaten van de studie te bespreken. Op basis van de aanbevelingen geformuleerd tijdens die conferentie zijn maatregelen voorgesteld voor sterkere verankering van endogene capaciteitsontwikkeling in het beleid voor internationale samenwerking.

Op 25 januari 2012 is de beleidsreactie op het IOB-rapport «De methodische kwaliteit van programma-evaluaties in het medefinancieringsstelsel-I (2007–2010)» aangeboden aan de Tweede Kamer. Het door IOB uitgevoerde toezicht heeft een leereffect gehad op de kwaliteit van de programma-evaluaties. Met het oog op de behoefte aan verdere verbetering van de evaluatiekwaliteit, zijn in het MFS-II een aantal maatregelen genomen op het terrein van monitoring en evaluatie.

Licence