Algemene doelstelling
Het tegengaan van de afwenteling van de effecten van de Nederlandse productie en consumptie op andere leefgebieden en op toekomstige generaties. Dit gebeurt onder andere door het vermogen van bodem en water om ecosysteemdiensten te leveren zoveel mogelijk te behouden en de milieudruk in de hele levenscyclus van grondstoffen en producten te minimaliseren.
Regisseren
Rol en verantwoordelijkheden
De Minister wil bereiken dat duurzaamheid expliciet onderdeel gaat uitmaken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen. Verder borgt en verbetert IenM de milieukwaliteit van de milieugebruiksruimte om de vele functies ervan, zoals voedsel- en drinkwatervoorziening en natuur, te beschermen. De Minister heeft een regisserende rol bij:
-
• De totstandkoming van Europese wet- en regelgeving en de doorvertaling daarvan in nationale wet- en regelgeving, zoals de Grondwater-, Zwemwater- en Drinkwaterrichtlijn, de Wet bodembescherming en de nieuwe Drinkwaterwet.
-
• Het verbreden van het normstellingkader voor het bodem- en watersysteem met normen ten aan zien van ecosysteemdiensten (zoals watervasthoudend en zelfreinigend vermogen van de bodem, waterzuivering en natuurlijke plaagregulatie).
-
• Het stellen van kaders om landbouwactiviteiten binnen milieurandvoorwaarden te laten plaats vinden, die onder meer zijn opgenomen in de Europese Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en de Nitraatrichtlijn, en zijn uitgewerkt in algemene regels voor agrarische bedrijven (zoals het Activiteitenbesluit).
-
• De op- en bijstelling van wet- en regelgeving op het gebied van afval en productenbeleid op met name Europees niveau.
-
• Het verder sturen van de hoogwaardigheid van afvalverwerking door de in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) opgenomen minimumstandaarden.
-
• Het scheppen van kaders voor het duurzaam gebruik van biomassa door bij te dragen aan de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria.
-
• Het actualiseren van criteria voor duurzaam inkopen door de overheid.
-
• Het verder bevorderen van de markt voor duurzame producten en activiteiten door belemmeringen in bestaande regels weg te nemen en administratieve lasten te verlagen.
-
• Het ontwikkelen van economisch instrumentarium, opdat bedrijven hun duurzame producten en diensten concurrerender in de markt kunnen zetten, zoals financieringsinstrumenten om de waarde van biodiversiteit en natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer.
-
• Het coördineren van beleid in Europees en mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken.
-
• Het voortzetten van de nauwe samenwerking met BZ bij de uitvoering van de afspraken die tijdens de wereldtop over duurzaamheid van juni 2012 zijn gemaakt. Hierbij is de Staatssecretaris van BZ verantwoordelijk voor internationale duurzaamheid en daarmee het uitvoering geven aan de internationale afspraken die tijdens Rio+20 zijn gemaakt. IenM werkt nationaal aan deze afspraken.
Stimuleren
Voor het bereiken van haar doelstellingen geeft de Minister van IenM ruimte aan de energie en de duurzame initiatieven die in de samenleving aanwezig zijn en ondersteunt zij deze waar mogelijk. Dit komt onder meer tot uitdrukking in:
-
• Het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden, opdat duurzaamheid steeds meer onderdeel kan uitmaken van ieders afwegingen en besluiten.
-
• Het duidelijk maken van met name de milieuaspecten van duurzame ontwikkeling in eenvoudige afwegingskaders.
-
• Het stimuleren van de markt voor duurzame producten en diensten door beïnvloeding van de consumentenvraag en via de inkoopkracht van het Rijk zelf.
-
• Samenwerking met andere organisaties die begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet maken voor (kleine) bedrijven en burgers.
-
• Het verduurzamen van het overheidsbeleid door coördinatie van de uitvoering van de Duurzaamheidsagenda.
-
• De verduurzaming van productketens; bedrijven worden gestimuleerd en gefaciliteerd om slimmer om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen.
-
• Het betrekken van het bedrijfsleven bij de Europese en mondiale beleidsvorming voor de verdere verduurzaming van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
-
• Het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren.
-
• Het stimuleren van een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem door andere overheden actief bodembeheer te laten oppakken, via experimenten voor duurzaam stortbeheer en via diverse tools met concrete handelingsperspectieven, zoals voor het gebruik van ecosysteemdiensten.
Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).
Kengetallen en indicatoren
Wat betreft de duurzaamheid van de Nederlandse samenleving in algemene zin zijn kengetallen te vinden op de website van het CBS. Het CBS heeft de in februari 2013 de indicatoren en de visualisaties in de Monitor Duurzaam Nederland op haar website geactualiseerd. Medio 2014 zullen het CBS en de drie planbureaus samen een nieuwe Monitor Duurzaam Nederland uitbrengen met actuele cijfers en enkele verkenningen. Wat betreft specifieke duurzaamheidsdoelstellingen laat onderstaande grafiek kengetallen zien voor de hoogwaardigheid van afvalverwerking.
Ontwikkelingen in aanbod en toepassing van afval
Bron: Landelijk Afvalbeheerplan en RWS Leefomgeving
Toelichting
In maart 2010 is het gewijzigde Landelijk Afvalbeheerplan 2009–2021 van kracht geworden. In dat plan zijn kwantitatieve en kwalitatieve doelen geformuleerd. De indicatoren in bovenstaande grafiek zijn gekoppeld aan de kwantitatieve doelen voor 2015 en 2021 (punten bij 2015 en 2012).
-
• De lijn «Afvalaanbod volgens BBP 1985–2000» geeft aan wat het afvalaanbod in de periode 1985–2000 zou zijn geweest als het afvalaanbod in die periode dezelfde groei als het BBP had gevolgd.
-
• De lijn «Afvalaanbod prognose 2000–2012» geeft aan hoe in het eerste LAP werd voorzien dat het afvalaanbod zich zou ontwikkelen volgens een toen opgesteld beleidsscenario.
-
• De lijn «Afvalaanbod prognose 2006–2021» geeft aan hoe in het tweede LAP wordt voorzien dat het afvalaanbod zich zal ontwikkelen volgens het beleidsscenario.
In 2000 en 2006 zijn breuken te zien in de afvalaanbodlijnen. Dat komt omdat in die jaren nieuwe scenario’s en prognoses in het eerste en tweede LAP zijn opgesteld, waarbij toen als starthoeveelheid het werkelijke afvalaanbod in dat jaar werd genomen. Daarom beginnen de afvalaanbodlijnen in 2000 en 2006 op de hoeveelheden van de lijnen «Werkelijke afvalhoeveelheid». Het verschil tussen de drie afvalaanbodlijnen en de lijn «Werkelijke afvalhoeveelheid» geeft aan hoeveel preventie is bereikt. Verder is in de grafiek te zien hoeveel afval nuttig is toegepast (recycling + inzet van afval als brandstof), is verbrand als vorm van verwijdering en is gestort.
Er zijn in het LAP, en dus bij dit kengetal, alleen (tussen)doelen voor 2015 en 2021 geformuleerd. Dat komt met name vanwege de verschillende looptijden tussen het treffen van maatregelen en het effect daarvan.
Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.
De wijziging van het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP), dat tot doel heeft verder te sturen op hoogwaardigheid van afvalverwerking, is in 2013 nog niet in inspraak gebracht. De indicator die gebruikt is, is gebaseerd op kengetallen voor de hoogwaardigheid van afvalverwerking. De ontwikkeling van deze kengetallen is in lijn met de weergegeven doelstellingen. Zo is de hoeveelheid afval die nuttig is toegepast verder toegenomen. Hiermee is de doelstelling van 2015 reeds bijna gehaald.
Verder is in 2013 ingezet op het vormgeven van het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) als onderdeel van de groene groei. Hierover is de Tweede Kamer per brief van 20 juni 2013 (Kamerstukken II, 2012/13, 33 043, nr. 15) geïnformeerd.
Budgettaire gevolgen van beleid
21 | Duurzaamheid | Realisatie | Oorspronkelijk vastgestelde begroting | Verschil | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2011 | 2012 | 2013 | 2013 | 2013 | |||
Verplichtingen | 8.880 | 19.754 | – 10.874 | 1 | |||
Uitgaven | 11.596 | 44.601 | – 33.005 | ||||
21.01 | Afval en duurzaamheidagenda | 6.045 | 35.134 | – 29.089 | |||
21.01.01 | Opdrachten | 1.762 | 9.022 | – 7.260 | |||
– Uitvoering AgNL | 0 | 6.427 | – 6.427 | 2 | |||
– Overige opdrachten | 1.762 | 2.595 | – 833 | ||||
21.01.02 | Subsidies | 1.393 | 26.112 | – 24.719 | |||
– Afvalfonds | 1.393 | 25.592 | – 24.199 | 3 | |||
– Overige subsidies | 0 | 520 | – 520 | ||||
21.01.03 | Bijdrage aan agentschappen | 2.890 | 0 | 2.890 | |||
– waarvan bijdrage aan RWS | 2.890 | 0 | 2.890 | 4 | |||
21.02 | Preventie en milieugebruiksruimte | 2.839 | 2.751 | 88 | |||
21.02.01 | Opdrachten | 2.469 | 2.751 | – 282 | |||
21.02.03 | Bijdrage aan agentschappen | 370 | 0 | 370 | |||
– waarvan bijdrage aan RWS | 370 | 0 | 370 | 5 | |||
21.03 | Ecosystemen en landbouw | 2.712 | 6.716 | – 4.004 | |||
21.03.01 | Opdrachten | 1.274 | 4.253 | – 2.979 | 6 | ||
21.03.02 | Subsidies | 934 | 100 | 834 | 7 | ||
21.03.03 | Bijdrage aan agentschappen | 504 | 0 | 504 | |||
– waarvan bijdrage aan RWS | 504 | 0 | 504 | 8 | |||
21.03.04 | Bijdrage aan medeoverheden | 0 | 2.363 | – 2.363 | 9 | ||
Ontvangsten | 125 | 0 | 125 |
Verplichtingen (ad 1)
Toelichting op de financiële instrumenten
Het verschil in de verplichtingen wordt voor een deel verklaard door diverse verlagingen van het verplichtingenbudget. Het betreffen onder andere verlagingen in verband met de overdracht van taken van AgentschapNL naar de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) met betrekking tot de uitvoering van de Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen (EVOA), de overheveling van middelen naar het Ministerie van Economische Zaken voor het IenM-aandeel Investeringsbudget Landelijk gebied (ILG) jaren 2012 en 2013 en tenslotte de opdrachtverlening aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne en AgentschapNL voor de uitvoering van werkzaamheden in 2014. Tegenover deze verlagingen staat een verhoging van het verplichtingenbudget voor de dekking van de investeringen (afvalbeheer) in Caribisch Nederland. Met deze mutaties is het verplichtingenbudget per saldo uitgekomen op € 12,1 miljoen en resteert een onderuitputting van € 3,3 miljoen. Deze onderuitputting komt doordat een geplande overboeking aan het ILT in verband met EVOA werkzaamheden niet in 2013 is gerealiseerd en omdat in 2013 nog geen verplichtingen voor de investeringen in Caribisch Nederland zijn aangegaan.
21.01 Afval en duurzaamheidsagenda
21.01.01 Opdrachten (ad 2)
In 2013 zijn op dit financiële instrument geen betalingen aan AgentschapNL gedaan omdat de afvaltaken die door AgentschapNL werden uitgevoerd bij 1e suppletoire begroting 2013 aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat Unit Leefomgeving zijn overgedragen (zie aldaar).
De opdracht voor de uitvoering van de wettelijke taken op het gebied van de landbouw en op het gebied van de afvalverwijdering zijn verstrekt. Daarnaast zijn verschillende opdrachten verstrekt voor onder andere duurzaamheidscriteria en voor de actualisatie van duurzaam inkopen (onder andere Voorlichtingscampagne Duurzaam Inkopen en stimulering in het Middelbaar Beroepsonderwijs, MBO).
21.01.02 Subsidies (ad 3)
Bij Miljoenennota 2014 is het budget ten behoeve van het Afvalfonds met circa € 25 miljoen verlaagd. Dit was mogelijk omdat door het Afvalfonds was aangegeven dat het totaal toegezegde bedrag niet volledig zou worden besteed en dat het in 2013 geraamde bedrag niet betaald hoefde te worden. De vrijvallende middelen zijn ingezet voor het oplossen van IenM-brede budgettaire problemen. Door het Afvalfonds wordt gewerkt aan het afronden van de laatste verplichtingen, waarna afwikkeling kan plaatsvinden.
De subsidies voor voorlichting aan burgers over duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning van bedrijven bij verduurzaming van hun productieprocessen, zijn verstrekt.
21.01.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 4)
Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van het Ministerie van IenM werkzaamheden uit. De benodigde middelen zijn binnen de budgettaire ruimte van dit artikel bij Miljoenennota 2014 (vanuit 21.01.01 Opdrachten en 21.02.03 Ecosystemen en Landbouw), overgeheveld en zijn als agentschapsbijdrage in 2013 beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn bestemd voor de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving).
21.02 Preventie en milieugebruiksruimte
21.02.01 Opdrachten
De wettelijke opdrachten op het gebied van de kwaliteit van de milieugebruiksruimte zijn verstrekt. Het betreffen werkzaamheden op het gebied van de Commissie van Deskundigen Drinkwaterwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en voor de coördinatie van normalisatie- en certificeringwerkzaamheden.
21.02.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 5)
Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van het Ministerie van IenM werkzaamheden uit. De benodigde middelen zijn binnen de budgettaire ruimte van dit artikel bij Miljoenennota 2014 (vanuit 21.01.01 Opdrachten en 21.02.03 Ecosystemen en Landbouw), overgeheveld en zijn als agentschapsbijdrage in 2013 beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn bestemd voor de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving).
21.03 Ecosystemen en landbouw
21.03.01 Opdrachten (ad 6)
Het verschil wordt met name verklaard door verlagingen van het budget in verband met de interne overheveling naar 21.01.03 en 21.03.03 ten behoeve van de bijdrage aan Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving en een overheveling naar artikel 19, ten behoeve van een opdracht aan het RIVM voor de Digitale Atlas Natuurlijk Kapitaal (DANK).
Daarnaast zijn opdrachten verstrekt voor de ontwikkeling van criteria voor duurzaamheid (onder andere biomassa, waardering van ecosystemen) en op het gebied van de landbouw (onder andere inventarisatie onkruidbestrijding en resistentie onderzoek).
21.03.02 Subsidies (ad 7)
Het betreft hier de laatste fase van de meerjarige subsidie aan de Stichting Landwaard. Daarnaast werden subsidies verstrekt aan de Commissie Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en het Energieonderzoek Centrum Nederland voor de uitvoering van een onderzoeksprogramma. Deze subsidies waren in de begroting 2013 niet voorzien en verklaren het verschil.
21.03.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 8)
Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van het Ministerie van IenM werkzaamheden uit. De benodigde middelen zijn vanuit het budget voor de opdrachten binnen artikelonderdeel 21.03.01 opdrachten bij Miljoenennota 2014 overgeheveld en zijn als agentschapsbijdrage in 2013 beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn bestemd voor de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving).
21.03.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 9)
In 2013 heeft de laatste betaling aan medeoverheden voor de uitvoering van Investeringsbudget Landelijk gebied (ILG) plaatsgevonden. Doordat deze middelen via het Ministerie van Economische Zaken aan de medeoverheden ter beschikking worden gesteld, heeft er op de begroting van IenM geen realisatie plaatsgevonden. De uitgaven zijn terug te vinden op de begroting van EZ.
21.09 Ontvangsten
Het betreft de ontvangen bijdrage van AgentschapNL/Economische Voorlichtingsdienst voor het project kennisuitwisseling milieuvervuiling door vee met het Chinese Ministerie van Milieu.