Base description which applies to whole site

Artikel 1: Grondwettelijke uitkering aan de leden van het koninklijk huis

Dit begrotingsartikel bevat de grondwettelijke uitkeringen krachtens de aangepaste Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De technische aanpassing en actualisering van deze wet, die in 2008 door de Staten-Generaal is aanvaard (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 505) en gepubliceerd in het Staatsblad (Staatsblad 2008, 535), vormt de basis voor de ramingen van dit begrotingsartikel.

Opbouw verplichtingen/uitgaven (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Stand ontwerpbegroting 2012

 

7 216

7 216

7 216

7 216

7 216

 

Nieuwe mutaties:

             

1. Extrapolatie

           

7 216

2. Nominale bijstelling

   

61

61

61

61

61

Stand ontwerpbegroting 2013

7 163

7 216

7 277

7 277

7 277

7 277

7 277

Opbouw ontvangsten (x € 1 000) 
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Stand ontwerpbegroting 2012

 

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

               

Stand ontwerpbegroting 2013

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

De stijging in 2013 ten opzichte van 2012 wordt veroorzaakt door de stijging van de consumentenprijsindex die van toepassing is op de materiële uitgaven die onderdeel zijn van de uitkeringen op grond van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis.

Deze uitkeringen bestaan uit een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt en een B-component, die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. Voor de A-component is als basis genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het koninklijk huis, dat is aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State in het jaar 2012 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007. De raming is hiermee gelijk aan het werkelijke uitgavenniveau 2012.

De personele uitgaven hebben betrekking op de personeelsleden, die hun instructie rechtstreeks van de Koning of van (de echtgenote van) de vermoedelijke opvolger van de Koning ontvangen en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt.

Als basis voor de B-compnent is genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. Dit bedrag is voor de helft aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel in 2012 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007. De raming is hiermee gelijk aan het werkelijke uitgavenniveau 2012. Voor de andere helft is het bedrag aangepast in de verhouding waarin het algemeen prijspeil van het gezinsverbruik blijkens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex in de maand juni 2011 afwijkt van het prijspeil in de maand juni van het jaar 2007 en vervolgens voor de jaren 2012 en 2013 verhoogd met de verwachte ontwikkeling van de consumentenprijsindex zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2012.

Indien de uiteindelijk loon- en prijsontwikkeling voor 2012 en 2013 afwijkt van de verwachting, dan zal ook de werkelijke uitkering afwijken van het in deze begroting genoemde bedrag. Deze afwijking is derhalve als PM aan te merken.

De raming over 2013 is als volgt samengesteld:

Grondwettelijke uitkering aan: (bedragen x € 1 000)
 

A

Inkomen

B

Personele en materiële uitgaven

Totaal

De Koning

825

4 408

5 233

De vermoedelijke opvolger van de Koning

245

1 165

1 410

De echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koning

245

389

634

Totaal

   

7 277

Licence