Base description which applies to whole site

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Rol en verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld 2012.

Tabel 11.1 Normbedragen studiefinanciering per maand in euro’s

Normbedragen ho

Normbedragen mbo/bol

 

Uitwonend

Thuiswonend

 

Uitwonend

Thuiswonend

basisbeurs

266,23

95,61

basisbeurs

246,00

75,39

aanvullende beurs

242,76

222,84

aanvullende beurs

329,33

309,40

maximaal leenbedrag

285,70

285,70

maximaal leenbedrag

164,21

164,21

collegegeldkrediet

142,75

142,75

collegegeldkrediet

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

937,44

746,90

Totaal

739,54

549,00

Peildatum 1 januari 2012

Beleidswijzigingen

De uitkomst van het Begrotingsakkoord 2013 is dat de volgende elementen uit het wetsvoorstel Studeren is Investeren (Kamerstuk 33 145, nr. 2) geen doorgang vinden:

  • vervanging van de basisbeurs voor masterstudenten door een sociaal leenstelsel,

  • verlenging van de terugbetaalperiode van 15 naar 20 jaar,

  • meerdere vereenvoudigingen van de studiefinanciering.

Begrotingsakkoord

De gevolgen van het Begrotingsakkoord 2013 voor artikel 11 worden toegelicht in de beleidsagenda en het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk.

Elementen die wel doorgang vinden (kamerstuk 33 145, nr. 32) zijn:

  • inkorten van het reisrecht voor ho-studenten van C+3 naar C+1,

  • verhoging boetebedrag bij onterecht bezit reisvoorziening,

  • buiten beschouwing laten van de bijverdiengrens voor studentondernemers in het jaar van afstuderen.

Met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is duidelijk geworden dat de 3 uit 6-eis niet meer gesteld kan worden aan migrerende werknemers (Commissie-Nederland C-542/09). De 3 uit 6-eis houdt in dat studenten, om aanspraak te maken op meeneembare studiefinanciering, 3 van de 6 jaren voorafgaand aan inschrijving bij de buitenlandse instelling in Nederland moeten hebben gewoond. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof is er het voornemen om in de Wet studiefinanciering 2000 de mogelijkheid op te nemen om een maximum te stellen aan het aantal nieuwe studenten dat aanspraak kan maken op meeneembare studiefinanciering. Het kabinet streeft ernaar het hiervoor benodigde wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer te sturen.

Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 11.2 Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit artikel 11 (bedragen x € 1 000)
     

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Verplichtingen

4 131 887

3 867 952

4 039 626

4 342 370

4 431 092

4 538 511

4 639 781

Totale uitgaven

4 131 887

3 867 952

4 039 626

4 342 370

4 431 092

4 538 511

4 639 781

Waarvan juridisch verplicht

   

100,0%

       
                   

Inkomensoverdracht

2 688 924

2 300 889

2 402 502

2 714 913

2 731 855

2 783 946

2 839 459

Basisbeurs

1 170 522

1 206 354

1 225 778

1 249 204

1 275 245

1 319 795

1 378 111

 

Gift (R)

873 053

952 708

1 038 274

1 113 094

1 170 252

1 243 636

1 289 330

 

Prestatiebeurs (NR)

297 470

253 646

187 505

136 111

104 993

76 160

88 781

Aanvullende beurs

583 465

611 422

623 533

644 866

638 791

642 743

645 936

 

Gift (R)

489 779

516 196

547 623

577 018

592 043

603 544

616 875

 

Prestatiebeurs (NR)

93 685

95 226

75 910

67 848

46 749

39 198

29 061

Reisvoorziening

803 237

328 169

407 351

697 953

731 604

767 637

798 021

 

Bijdrage aan vervoers-

bedrijven (R)

996 331

547 964

601 109

869 571

898 985

926 543

955 692

 

Gift (R)

463 234

504 426

547 780

598 484

626 713

656 326

679 993

 

Prestatiebeurs (R)

-656 328

-724 222

-741 539

-770 102

-794 094

-815 231

-837 664

Overige uitgaven

131 700

154 944

145 840

122 890

86 214

53 771

17 391

 

Overige uitgaven

relevant (R)

70 468

103 595

110 532

114 590

118 235

120 861

123 653

 

Overige uitgaven niet-

relevant (NR)

61 232

51 349

35 308

8 300

-32 021

-67 090

-106 262

                   

Leningen

1 354 449

1 466 772

1 535 667

1 533 144

1 605 879

1 661 783

1 707 023

 

Rentedragende lening (NR)

1 252 579

1 277 551

1 308 632

1 329 958

1 391 200

1 435 970

1 470 752

 

Collegegeldkrediet (NR)

101 870

189 221

227 035

203 186

214 679

225 813

236 271

                   

Bijdrage aan baten/

lastendiensten

88 514

100 291

101 457

94 313

93 358

92 782

93 299

 

DUO (R)

88 514

100 291

101 457

94 313

93 358

92 782

93 299

Ontvangsten

662 979

717 405

763 301

811 728

861 580

915 980

970 082

 

Ontvangen rente

en relevant hoofdsom (R)

240 832

260 157

287 914

313 938

339 296

367 526

394 288

 

Kortlopende vorderingen (R)

61 536

71 875

60 974

52 629

52 656

52 628

52 629

 

Terugontvangen

hoofdsom (NR)

360 611

385 373

414 413

445 161

469 628

495 826

523 165

Tabel 11.3 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal programma-uitgaven

4 131 888

3 867 952

4 039 626

4 342 370

4 431 092

4 538 511

4 639 781

Waarvan relevant (R)

2 325 051

2 000 959

2 205 237

2 596 968

2 705 492

2 828 460

2 921 178

Waarvan niet-relevant (NR)

1 806 836

1 866 993

1 834 389

1 745 402

1 725 600

1 710 051

1 718 603

Totaal ontvangsten

662 979

717 405

763 301

811 728

861 580

915 980

970 082

Waarvan relevant (R)

302 368

332 032

348 888

366 567

391 952

420 154

446 917

Waarvan niet-relevant (NR)

360 611

385 373

414 413

445 161

469 628

495 826

523 165

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen.

Inkomensoverdracht

Toelichting op de instrumenten

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch. Door het beschikbaar stellen van de basisbeurs in de vorm van een gift, draagt dit bij aan het verwijderen van financiële belemmeringen voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2.

Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en studenten in het ho hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Het instrument basisbeurs waarborgt de algemene doelstelling door het wegnemen van financiële belemmeringen voor studerenden in het ho en de bol. Het prestatiebeursregime geeft hen een prikkel om de opleiding binnen 10 jaar na de eerst opgenomen studiefinanciering met succes af te ronden.

Tabel 11.4 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (vanaf 2012 afgeronde raming)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Studerenden met basisbeurs

618 730

643 300

655 900

670 200

679 000

683 900

689 400

bol

220 271

230 100

236 700

244 700

247 800

246 800

245 300

hbo

266 876

277 500

281 900

286 300

290 300

294 400

299 100

wo

131 583

135 700

137 300

139 200

140 900

142 700

145 000

Alleen (nul)lening

99 020

101 200

102 500

104 100

105 600

106 800

108 500

bol

2 146

2 200

2 200

2 300

2 400

2 300

2 300

hbo

43 151

44 300

45 000

45 700

46 400

47 000

47 800

wo

53 723

54 700

55 300

56 100

56 800

57 500

58 400

Totaal

717 750

744 500

758 400

774 300

784 600

790 700

797 900

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering.

Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (maximale duur is verbruikt), maar nog wel recht heeft op een lening en de reisvoorziening.

In de gegevens zijn de aantallen studerenden die met meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen opgenomen. Ter indicatie: in 2011 betrof dit circa 8 000 studenten in het ho en 400 in de bol.

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Uit eerdere analyse van doorstroomgegevens blijkt dat tussen de 15% en 25% van de scholieren met voldoende vooropleiding niet onmiddellijk kiest voor een opleiding in het hoger onderwijs. Financiële motieven spelen bij deze keuze nauwelijks een rol.

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

113 286

123 951

125 161

130 589

132 343

131 852

131 073

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

158 486

177 414

204 645

219 731

237 440

245 610

249 103

ho direct gift (ho met diploma)

6 047

5 228

5 376

5 479

5 577

5 678

5 789

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

595 233

646 116

703 093

757 296

794 892

860 496

903 364

Totaal

873 053

952 708

1 038 274

1 113 094

1 170 252

1 243 636

1 289 330

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Tabel 11.6 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bol toekenningen

222 000

222 167

228 129

235 917

238 875

237 960

236 518

bol omzettingen

– 158 486

– 177 414

– 204 645

– 219 731

– 237 440

– 245 610

– 249 103

ho toekenningen

873 050

900 966

914 740

926 503

951 050

1 004 269

1 067 339

ho omzettingen

– 639 094

– 692 073

– 750 720

– 806 579

– 847 491

– 920 459

– 965 972

Totaal

297 470

253 646

187 505

136 111

104 993

76 160

88 781

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.5 en 11.6 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen dit direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.

Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deze maatregel stelt studerenden in staat om aan het begin van de studie zonder al te grote financiële consequenties een betere studiekeuze te maken. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.

Tabel 11.7 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs (vanaf 2012 afgeronde raming)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bol

102 301

106 100

109 200

113 000

114 200

113 500

112 600

hbo

81 252

83 400

84 800

86 100

87 300

88 500

89 900

wo

25 785

26 200

26 600

26 900

27 300

27 600

28 100

Totaal

209 338

215 700

220 600

226 000

228 800

229 600

230 600

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.4 blijkt dat in 2013 ongeveer 34% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

209 098

221 249

227 748

236 303

237 717

234 874

231 600

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

103 191

112 913

122 329

130 933

138 196

147 868

158 896

ho direct gift (ho met diploma)

36 792

37 311

38 480

39 288

40 248

41 140

42 179

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

140 698

144 723

159 066

170 494

175 882

179 662

184 200

Totaal

489 779

516 196

547 623

577 018

592 043

603 544

616 875

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Tabel 11.9 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bol toekenningen

137 708

144 076

147 350

152 920

154 998

155 449

155 173

bol omzettingen

– 103 191

– 112 913

– 122 329

– 130 933

– 153 106

– 162 821

– 173 785

ho toekenningen

217 390

228 459

231 586

238 674

243 547

249 619

255 787

ho omzettingen

– 158 221

– 164 397

– 180 698

– 192 813

– 198 690

– 203 048

– 208 114

Totaal

93 685

95 226

75 910

67 848

46 749

39 198

29 061

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.8 en 11.9 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Deze is naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De aanvullende beurs wordt vanaf 2010 met € 22 per jaar verhoogd (prijspeil 2009) conform een wetswijziging betreffende het collegegeld (Kamerstuk 31 790, A).

Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen. Studerenden kunnen kiezen tussen een week- of een weekendreisproduct.

Alle studenten in het hoger onderwijs kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studieduur. Met ingang van het studiejaar 2012/2013 geldt voor het gebruik van de reisvoorziening één uitloopjaar in plaats van drie uitloopjaren (Kamerstuk 33 145, nr. 32). De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.

Tabel 11.10 Aantal studenten met reisvoorziening (vanaf 2012 afgeronde raming)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aantal gebruikers van het reisrecht

644 700

657 700

626 000

639 700

648 700

654 500

661 100

bol

192 548

196 000

201 600

208 400

211 000

210 200

209 000

ho

452 152

461 700

424 400

431 300

437 700

444 300

452 100

Aantal RBS

17 828

18 300

18 500

18 800

19 100

19 200

19 500

bol

2 418

2 500

2 500

2 600

2 700

2 600

2 600

ho

15 410

15 800

16 000

16 200

16 400

16 600

16 900

Totaal

662 528

676 000

644 500

658 500

667 800

673 700

680 600

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een elektronisch reisproduct op een ov-chipkaart of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).

Tabel 11.11 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 000) 
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Betaling aan vervoersbedrijven

996 331

547 964

601 109

869 571

898 985

926 543

955 692

bol prestatiebeurs

-174 316

-197 215

-207 767

-220 005

-228 110

-232 699

-236 848

bol omzettingen

117 951

131 637

148 731

162 590

175 167

189 207

197 219

ho prestatiebeurs

-482 012

-527 007

-533 772

-550 096

-565 984

-582 532

-600 816

ho omzettingen

325 744

350 849

376 357

412 393

427 305

442 153

457 024

RBS en overig

19 539

21 940

22 693

23 501

24 241

24 965

25 750

Totaal reisvoorziening

803 237

328 169

407 351

697 953

731 604

767 637

798 021

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; Bron 2012 – 2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt als alternatief voor of in combinatie met bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld jaarlijks lenen, met een jaarlijks maximum bedrag van 5 keer het wettelijke collegegeldbedrag.

Tabel 11.12 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Rentedragende lening

1 169 137

1 188 704

1 213 817

1 232 714

1 269 158

1 289 924

1 294 756

Omzettingen prestatiebeurs naar rentedragende lening

83 442

88 847

94 816

97 244

122 041

146 045

175 995

Collegegeldkrediet

101 870

185 022

227 035

203 186

214 679

225 813

236 271

Totaal

1 354 449

1 462 573

1 535 667

1 533 144

1 605 879

1 661 783

1 707 023

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het begrotingstekort/EMU-saldo, zoals de rentedragende leningen en het collegekrediet.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs. Daarnaast kunnen debiteuren met vijf zogenoemde jokerjaren de terugbetaling aan bijzondere omstandigheden aanpassen.

Tabel 11.13 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Hoofdsom (NR)

360 611

385 373

414 413

445 161

469 628

495 826

523 165

Relevante rentedragende lening

8 467

6 299

4 677

3 473

2 579

1 915

1 422

Rente-ontvangsten

227 478

249 298

279 359

307 167

333 912

363 226

390 838

Renteloos voorschot

4 887

4 560

3 878

3 298

2 804

2 385

2 028

Totaal

601 443

645 530

702 327

759 099

808 924

863 352

917 453

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. Deze ontvangsten zijn aflopend.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Achterstallig Lager Recht (ALR)

45 189

45 189

45 189

45 189

45 189

45 189

45 189

Reisvoorziening

16 108

16 846

8 612

613

613

613

613

Overig

239

9 839

7 173

6 826

6 853

6 826

6 826

Totaal

61 536

71 875

60 974

52 629

52 656

52 628

52 629

Bron 2011: realisatiegegevens DUO; bron 2012–2017: ramingsmodel SF

Toelichting:

De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.

Bijdragen aan baten/lastendiensten

DUO

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Artikel

Licence