Base description which applies to whole site

2.1 Inleiding en algemeen beeld

Begrotingstekort in 2012 2,7 procent van het bbp

Het verbeteren van de overheidsfinanciën is een prioriteit van het kabinet. De begroting staat dit jaar dan ook in het teken van het terugdringen van het begrotingstekort. Mede door de extra maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013, waarover VVD, CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie dit voorjaar overeenstemming bereikten, daalt naar verwachting het begrotingstekort volgend jaar naar 2,7 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Het Begrotingsakkoord zorgt ervoor dat de overheid voor ruim 12 miljard euro aan extra maatregelen neemt, door zowel de uitgaven te beperken als de belastingen en premies te verhogen. Zonder het Begrotingsakkoord zou het tekort op 4,4 procent van het bbp zijn uitgekomen.

Overheidsschuld in 2012 meer dan 70 procent van het bbp

De komende jaren is het noodzakelijk de overheidsfinanciën verder te verbeteren. Een tekort van 2,7 procent van het bbp betekent namelijk dat de overheid in 2013 ongeveer 17 miljard euro, ofwel ruim 1 000 euro per Nederlander, meer uitgeeft dan de overheid aan belastingen en premies ontvangt. Daarnaast heeft Nederland een overheidsschuld van meer dan 70 procent van het bbp, ofwel ruim 25 000 euro per Nederlander. Bovendien wordt voorzien dat de overheid door de vergrijzing de komende jaren veel extra uitgaven zal moeten doen, bijvoorbeeld aan de AOW en de zorg.

De maatregelen om het begrotingstekort terug te dringen, dragen ertoe bij dat een hoog voorzieningenniveau op het gebied van zorg, onderwijs, infrastructuur en veiligheid in de toekomst mogelijk zal blijven. Met een begrotingstekort van 2,7 procent van het bbp voldoet Nederland in 2013 weer aan de Europese grens die aangeeft dat het tekort niet hoger mag zijn dan 3 procent van het bbp. Daarbij is het van belang om te bedenken dat de 3 procentgrens een uiterste limiet betekent en geen doel op zich is. De schuld loopt namelijk steeds verder op zolang er sprake is van een begrotingstekort. Bezuinigen moet dan ook niet primair omdat de Europese regels dat voorschrijven, maar omdat het niet mogelijk is om eindeloos de overheidsschuld te laten oplopen.

Ook in het licht van de risico’s waaraan de overheidsfinanciën blootstaan, is het nodig de overheidsfinanciën op orde te brengen. De Europese schuldencrisis gaat gepaard met onzekerheid voor zowel de economie als de overheidsfinanciën. Daarnaast heeft de overheid een groot aantal garanties en achterborgstellingen afgegeven, met als gevolg grotere risico’s op verslechtering van de overheidsfinanciën.

Het is een gezamenlijke taak van de centrale overheid (het Rijk en de sociale fondsen) en de decentrale overheden (gemeenten, provincies en waterschappen) om de overheidsfinanciën te verbeteren. Van de 12 miljard euro aan maatregelen die zijn afgesproken in het Begrotingsakkoord, komt dan ook een kleine 0,4 miljard euro voor rekening van de decentrale overheden. Bovendien zullen de decentrale overheden bijdragen aan de verlaging van de overheidsschuld doordat zij verplicht zullen worden om hun tegoeden aan te houden in de schatkist.

Tabel 2.1 Budgettaire kerngegevens (in miljarden euro's)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Inkomsten (belastingen en sociale premies)

218,6

223,1

235,4

240,0

246,8

           

Netto uitgaven onder de kaders

245,8

248,4

252,5

262,1

267,1

Rijksbegroting in enge zin

114,9

113,7

113,6

117,8

117,9

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

69,1

70,5

73,1

75,1

76,7

Budgettair Kader Zorg

61,8

64,2

65,8

69,3

72,5

Overige netto uitgaven

– 3,2

– 4,9

– 3,6

– 4,2

– 4,2

Zorgtoeslag

4,1

4,6

4,9

4,7

4,7

Gasbaten

– 11,2

– 12,0

– 12,0

– 11,8

– 11,9

Overig

3,8

2,4

3,6

2,8

2,9

Totale netto uitgaven

242,6

243,4

248,9

257,9

262,9

           

EMU-saldo centrale overheid

– 24,0

– 20,4

– 13,5

– 17,9

– 16,1

           

EMU-saldo decentrale overheden

– 3,0

– 2,9

– 3,2

– 2,3

– 1,8

           

Feitelijk EMU-saldo

– 27,0

– 23,3

– 16,7

– 20,2

– 18,0

Feitelijk EMU-saldo (in procenten bbp)

– 4,5%

– 3,8%

– 2,7%

– 3,1%

– 2,7%

           

EMU-schuld

394

434

447

464

478

EMU-schuld (in procenten bbp)

65,5%

71,5%

71,9%

72,2%

72,2%

           

Bruto Binnenlands Product (bbp)

602

607

622

642

662

Macro-economische veronderstellingen

Tabel 2.1 bevat een raming van de belangrijkste budgettaire cijfers van de overheid. In deze tabel komt het feitelijke EMU-saldo overeen met het begrotingstekort en de EMU-schuld met de overheidsschuld.

De overheidsfinanciën zijn in grote mate afhankelijk van macro-economische ontwikkelingen. Verandert bijvoorbeeld de economische groei of de werkloosheid? Dan beïnvloedt dit veelal direct de verwachtingen over saldo en schuld, bijvoorbeeld omdat de overheid bij een lagere economische groei minder belastingen ontvangt. De cijfers in de Miljoenennota zijn – zoals gebruikelijk – gebaseerd op de macro-economische ramingen van het Centraal Planbureau (CPB). Tabel 2.2 geeft een overzicht van de gehanteerde CPB-ramingen uit de Macro Economische Verkenning 2013.

Tabel 2.2 Macro-economische veronderstellingen Miljoenennota 2013
 

2012

2013

Bruto binnenlands product (in miljarden euro)

607

622

Volumegroei bbp (= economische groei)

– ½

¾

Inflatie (consumentenprijsindex)

2

Contractloon marktsector

Werkloze beroepsbevolking (in duizenden personen, nationale definitie)

500

555

Lange rente

2

Eurokoers ($)

1,27

1,25

Olieprijs ($ per vat)

104

95

Bron: Macro Economische Verkenning 2013 (CPB)

Leeswijzer

In dit hoofdstuk worden de budgettaire cijfers verder toegelicht. In paragraaf 2.2 staat meer informatie over de afgesproken maatregelen en in paragraaf 2.3 meer informatie over de effecten van deze maatregelen op de overheidsfinanciën. In paragraaf 2.4 komen vervolgens de ontwikkeling van de uitgaven en de ontwikkeling van de ontvangsten uit belastingen en premies nader aan bod. In paragraaf 2.5 staat in meer detail of het kabinet zich heeft gehouden aan het uitgaven- en inkomstenkader en volgt een overzicht van de maatregelen die het kabinet hiervoor heeft moeten nemen. De bijdrage van de decentrale overheden aan de bezuinigingen komt aan bod in paragraaf 2.6. Paragraaf 2.7 geeft een integraal overzicht van de risico’s voor de overheidsfinanciën. Tot slot staat in paragraaf 2.8 een korte toelichting op Verantwoord Begroten: de nieuwe presentatievorm van de departementale begrotingen.

Licence