Dit begrotingsartikel bevat de grondwettelijke uitkeringen krachtens de aangepaste Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. De technische aanpassing en actualisering van deze wet, die in 2008 door de Staten-Generaal is aanvaard (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 505) en gepubliceerd in het Staatsblad (Staatsblad 2008, 535), vormt de basis voor de ramingen van dit begrotingsartikel.
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Stand ontwerpbegroting 2014 | 7.614 | 7.614 | 7.614 | 7.614 | 7.614 | ||
Nieuwe mutaties: | |||||||
1. Extrapolatie | 7.614 | ||||||
2. Nominale bijstelling | 45 | 45 | 45 | 45 | 45 | ||
Stand ontwerpbegroting 2015 | 7.463 | 7.614 | 7.659 | 7.659 | 7.659 | 7.659 | 7.659 |
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Stand ontwerpbegroting 2014 | nihil | nihil | nihil | nihil | nihil | nihil | |
Stand ontwerpbegroting 2015 | nihil | nihil | nihil | nihil | nihil | nihil | nihil |
De stijging in 2015 ten opzichte van 2014 wordt enerzijds veroorzaakt door de indexering die van toepassing is op de uitkeringen op grond van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis en anderzijds door de consumentenprijsindex die van toepassing is op de materiële uitgaven als onderdeel van de uitkeringen.
Deze uitkeringen bestaan uit een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt en een B-component, die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. Voor de A-component is als basis genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, dat is aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State in het jaar 2014 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007. De raming is hiermee gelijk aan het werkelijke uitgavenniveau 2014.
De personele uitgaven hebben betrekking op de personeelsleden, die hun instructie rechtstreeks van de Koning, de echtgenote van de Koning of de Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap ontvangen en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt.
Als basis voor de B-component is genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. Dit bedrag is voor de helft aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel in 2014 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007. De raming is hiermee gelijk aan het werkelijke uitgavenniveau 2014. Voor de andere helft is het bedrag aangepast in de verhouding waarin het algemeen prijspeil van het gezinsverbruik blijkens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex in de maand juni 2013 afwijkt van het prijspeil in de maand juni van het jaar 2007 en vervolgens voor de jaren 2014 en 2015 verhoogd met de verwachte ontwikkeling van de consumentenprijsindex zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2014.
Indien de uiteindelijke loon- en prijsontwikkeling voor 2014 en 2015 afwijkt van de verwachting, dan zal ook de werkelijke uitkering afwijken van het in deze begroting genoemde bedrag. Deze afwijking is derhalve als PM aan te merken.
De raming over 2015 is als volgt samengesteld:
A | B | Totaal | |
---|---|---|---|
Inkomen | Personele en materiële uitgaven | ||
De Koning | 823 | 4.495 | 5.318 |
De echtgenote van de Koning | 326 | 585 | 911 |
De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap | 465 | 965 | 1.430 |
Totaal | 7.659 |