11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt ervoor dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
-
• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);
-
• studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo);
-
• studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).
De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor studerenden met ouders met een lager inkomen. Studiefinanciering is niet alleen een zaak van de overheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Daarnaast draagt de student zelf ook bij aan zijn studie. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.
In 2010 is een wetswijziging doorgevoerd om de normbedragen niet te indexeren in 2011 en 2012 en om de aanvullende beurs voor het hoger onderwijs (ho) vanaf het cursusjaar 2010–2011 na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen. Deze wetswijziging heeft in 2011 geleid tot een besparing op de uitgaven. Daarmee is voldaan aan de taakstelling om de toename van de uitgaven studiefinanciering te verminderen.
Studerenden met studiefinanciering hebben de mogelijkheid om, met inachtneming van een bijverdiengrens, hun eigen bijdrage met werken te verdienen. De WSF 2000 staat toe dat studerenden tot circa € 13 200 (2011) per jaar bijverdienen zonder dat dit consequenties heeft voor hun aanspraak op studiefinanciering. Met de wetswijziging «collegegeldverhoging en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden» (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) zijn de consequenties van overschrijding van de bijverdiengrens versoepeld. Wie vanaf 2010 meer heeft verdiend dan de bijverdiengrens, hoeft niet meer terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Tegelijkertijd is de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet geïndexeerd, maar blijft deze hetzelfde als in 2009.
In 2011 zijn de hoofdlijnen uitgewerkt voor de nadere uitwerking van regeerakkoordafspraken over het sociaal leenstelsel in de masterfase en de inperking van het studentenreisrecht, evenals vereenvoudigingen in de studiefinanciering. De beleidsnotitie Studeren is Investeren is in april 2011 in de Tweede Kamer besproken en op basis daarvan is een wetsvoorstel uitgewerkt dat in januari 2012 (Kamerstuk 33 145, nr. 2) aan de Tweede Kamer is aangeboden. In 2011 is ook begonnen met de voorlichting over deze voorstellen.
In 2011 zijn de pilots afgerond die DUO in de verschillende gemeenten heeft uitgevoerd om misbruik van de uitwonendenbeurs op te sporen. Per 1 januari 2012 is de benodigde wetswijziging, die als doel heeft het misbruik terug te dringen, in werking getreden. Dat wetsvoorstel (Staatsblad nr. 579 van 9 december 2011) heeft ervoor gezorgd dat er gewerkt kan worden met een nieuwe definitie van de uit- en thuiswonende studerende. In deze nieuwe definitie wordt uitsluitend uitgegaan van het GBA-adres van de studerende. Ook is de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders aan te wijzen die fysieke adrescontroles kunnen uitvoeren. Als laatste is bij de wetswijziging ingevoerd dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd als een studerende misbruik maakt van de uitwonendenbeurs.
Externe factoren
Van invloed op het gebruik van studiefinanciering zijn onder meer de volgende externe factoren:
-
• demografische ontwikkelingen;
-
• attitude ten opzichte van de regeling;
-
• conjuncturele ontwikkeling;
-
• studiefinancieringsbeleid van andere landen.
Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Leeftijd | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Deelnamepercentage 2011 | 86% | 77% | 68% | 58% | 49% | 40% | 30% | 22% | 16% | 12% | 9% | 7% | 5% |
Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2011
Studie begonnen in | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
---|---|---|---|---|---|
wo | 72% | 70% | 70% | 70% | 69% |
hbo | 70% | 69% | 73% | 70% | 67% |
bol | 72% | 71% | 74% | 68% | 68% |
Bron: OCW (DUO), berekeningen o.b.v. onderwijsmatrices 2000–2011
Toelichting:
Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs (tabel 11.1). Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor het ho en de bol niveau 3 en 4 is het stelsel zo ingericht dat er een prikkel bestaat om de studie af te ronden met een diploma (prestatiebeurs).
De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt, kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. In navolging van het ho geldt sinds 2005 voor de bol niveau 3 en 4 het prestatiebeursregime. Het verwachte rendement is in dit verband gedefinieerd als het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk de studie zal afronden met een diploma.
Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala aan factoren en niet alleen van studiefinanciering.
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|---|
wo | 61% | 61% | 61% | 61% | 63% |
hbo | 81% | 80% | 79% | 79% | 79% |
bol | 100% | 98% | 97% | 97% | 91% |
Totaal | 82% | 80% | 80% | 80% | 78% |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het gerechtigdenpercentage geeft de verhouding tussen het aantal studerenden dat recht heeft op een basisbeurs en het aantal voltijdstuderenden in de doelgroep (bol: 18 tot 30 jaar, ho: 17 tot 30 jaar). De percentages in het ho zijn vrijwel stabiel, bij de bol is een lichte daling van dit gerechtigdenpercentage te zien.
11.2. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie | Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling | Verschil | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | ||
Verplichtingen | 3 260 683 | 3 782 267 | 3 617 833 | 3 790 873 | 4 131 887 | 4 059 432 | 72 455 | |
Waarvan garantieverplichtingen | ||||||||
Totale uitgaven | 3 260 683 | 3 782 267 | 3 617 833 | 3 790 873 | 4 131 887 | 4 059 432 | 72 455 | |
Programma-uitgaven | 3 259 614 | 3 781 359 | 3 617 833 | 3 790 873 | 4 131 887 | 4 059 432 | 72 455 | |
Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten | 1 409 844 | 1 861 485 | 1 655 869 | 1 717 028 | 2 035 813 | 1 669 135 | 366 678 | |
• | Basisbeurs | 1 001 672 | 992 610 | 963 984 | 1 045 265 | 1 042 002 | 1 051 100 | – 9 098 |
• | Reisvoorziening | 408 172 | 868 875 | 691 885 | 671 763 | 993 811 | 618 035 | 375 776 |
Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders | 631 180 | 589 731 | 578 144 | 612 061 | 583 465 | 737 903 | – 154 438 | |
• | Aanvullende beurs | 631 180 | 589 731 | 578 144 | 612 061 | 583 465 | 737 903 | – 154 438 |
Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende | 1 124 719 | 1 219 326 | 1 255 007 | 1 294 051 | 1 354 449 | 1 502 365 | – 147 916 | |
• | Bijverdiengrens | 0 | ||||||
• | Leenfaciliteit | 1 124 719 | 1 219 326 | 1 255 007 | 1 294 051 | 1 354 449 | 1 502 365 | – 147 916 |
Overige uitgaven Studiefinanciering | 23 395 | 32 589 | 52 213 | 75 230 | 69 646 | 65 992 | 3 654 | |
Programmakosten-overig | 70 476 | 78 228 | 76 600 | 92 503 | 88 514 | 84 037 | 4 477 | |
• | Uitvoeringsorganisatie DUO | 70 476 | 78 228 | 76 600 | 92 503 | 88 514 | 84 037 | 4 477 |
Totaal programma-uitgaven | 3 259 614 | 3 781 359 | 3 617 833 | 3 790 873 | 4 131 887 | 4 059 432 | 72 455 | |
– | waarvan relevant | 1 307 954 | 1 824 225 | 1 754 292 | 1 952 557 | 2 325 051 | 2 108 742 | 216 309 |
– | waarvan niet-relevant | 1 951 660 | 1 957 134 | 1 863 541 | 1 838 316 | 1 806 836 | 1 950 690 | – 143 854 |
Apparaatsuitgaven | 1 069 | 908 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal ontvangsten | 396 066 | 473 015 | 541 891 | 629 024 | 662 979 | 611 576 | 51 403 | |
• | Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht | 335 146 | 397 598 | 474 137 | 561 431 | 601 443 | 554 750 | 46 693 |
Overige ontvangsten uit kortlopende schulden | 60 920 | 75 417 | 67 754 | 67 593 | 61 536 | 56 826 | 4 710 | |
Totaal ontvangsten | 396 066 | 473 015 | 541 891 | 629 024 | 662 979 | 611 576 | 51 403 | |
– | waarvan relevant | 212 872 | 246 097 | 265 810 | 291 462 | 302 368 | 283 024 | 19 344 |
– | waarvan niet-relevant | 183 194 | 226 918 | 276 081 | 337 562 | 360 611 | 328 552 | 32 059 |
Toelichting:
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen.
De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen.
Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2011 is € 72,5 miljoen, waarvan € 216,3 miljoen relevant en – € 143,8 miljoen niet-relevant.
Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2011 is € 51,4 miljoen, waarvan € 19,3 miljoen relevant en € 32,1 miljoen niet-relevant. De verschillen tussen realisatie en raming worden hierna per operationele beleidsdoelstelling toegelicht.
Het verschil van € 4,5 miljoen tussen raming en realisatie bij de programma-uitgaven voor de uitvoeringsorganisatie DUO, houdt verband met een interne OCW-herschikking van budgetten tussen de beleidsartikelen 11, 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) en 13 (Lesgelden).
11.3 Operationele beleidsdoelstelling
11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden
Doelbereiking
Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening te verstrekken.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat wordt aangenomen dat het gebruik van de basisbeurs al optimaal is vanwege de bekendheid met de regeling. De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.5). De tabellen 11.6 en 11.7 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.
Totaal aantal studerenden met studiefinanciering | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | |
wo | 111 339 | 115 481 | 120 690 | 126 838 | 131 583 | 134 100 | – 2 517 |
hbo | 240 081 | 242 882 | 249 435 | 260 442 | 266 876 | 268 300 | – 1 424 |
bol | 219 077 | 210 186 | 210 670 | 219 110 | 220 271 | 223 800 | – 3 529 |
Studerenden met basisbeurs | 570 497 | 568 549 | 580 795 | 606 390 | 618 730 | 626 200 | – 7 470 |
wo | 36 622 | 33 869 | 36 243 | 53 442 | 53 723 | 40 100 | 13 623 |
hbo | 30 601 | 30 681 | 32 588 | 42 647 | 43 151 | 33 000 | 10 151 |
bol | 0 | 0 | 1 438 | 1 752 | 2 146 | 9 000 | – 6 854 |
Alleen (nul)lening | 67 223 | 64 550 | 70 269 | 97 841 | 99 020 | 82 100 | 16 920 |
Totaal | 637 720 | 633 099 | 651 064 | 704 231 | 717 750 | 708 300 | 9 450 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2011 gestegen ten opzichte van voorgaande jaren, maar de stijging is minder sterk geweest dan geraamd. De lagere realisatie ten opzichte van de raming is bij alle drie onderwijssoorten zichtbaar.
Het aantal studerenden zonder basisbeurs dat gebruik maakt van een rentedragende lening en/of het studentenreisproduct is in 2011 per saldo gestegen. Bij het ho zijn dit er 23 774 meer dan geraamd. De stijging is in lijn met de stijgende studentenaantallen, maar ten tijde van de opstelling van de begroting werd voor 2011 nog uitgegaan van een stabilisatie van de aantallen in 2010.
Bij de bol hebben 2 146 deelnemers zonder basisbeurs gebruik gemaakt van een rentedragende lening. In de oorspronkelijke raming werd uitgegaan van een veel groter aantal leningen.
Uitgaven basisbeurs (bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | ||
Bol-beurs (gift) | 200,3 | 141,8 | 124,2 | 105,9 | 112,5 | 113,4 | – 0,9 | |
Prestatiebeurs (bol) | 135,7 | 161,8 | 196,5 | 203,4 | 144,5 | 238,1 | – 93,6 | |
Prestatiebeurs (ho) | 665,7 | 689,0 | 643,3 | 736,0 | 785,0 | 699,6 | 85,4 | |
Totaal basisbeurs | 1 001,7 | 992,6 | 964,0 | 1 045,3 | 1 042,0 | 1 051,1 | – 9,1 | |
– | waarvan relevant | 617,4 | 641,0 | 711,4 | 808,1 | 873,1 | 947,1 | – 74,0 |
– | waarvan niet-relevant | 384,3 | 351,6 | 252,6 | 237,2 | 168,9 | 104,0 | 64,9 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Per saldo zijn de uitgaven aan basisbeurs in 2011 € 9,1 miljoen lager dan geraamd. Op onderdelen zijn er grote verschillen: € 93,6 miljoen minder bij de prestatiebeurs bol en € 85,4 miljoen meer dan geraamd bij de prestatiebeurs ho.
De lagere realisatie bij de prestatiebeurs bol wordt voornamelijk veroorzaakt door minder toekenningen prestatiebeurs en minder omzettingen in gift.
De tegenvaller in het ho wordt voornamelijk veroorzaakt door hoger dan geraamde niet-relevante uitgaven bij de technische bijstellingen.
Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | ||
OV-kaart | 636,6 | 637,4 | 410,8 | 401,4 | 745,2 | 785,6 | – 40,4 | |
Kasschuiven | – 243,2 | 215,5 | 263,7 | 270,9 | 229,1 | – 190,9 | 420,0 | |
Reisvoorziening overig | 14,8 | 15,9 | 17,4 | – 0,6 | 19,5 | 23,3 | – 3,8 | |
Totaal reisvoorziening | 408,2 | 868,8 | 691,9 | 671,8 | 993,8 | 618,0 | 375,8 | |
– | waarvan relevant | 88,2 | 596,5 | 440,6 | 450,8 | 803,2 | 411,3 | 391,9 |
– | waarvan niet-relevant | 320,0 | 272,3 | 251,3 | 221,0 | 190,6 | 206,7 | – 16,1 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De realisatie 2011 is per saldo € 375,8 miljoen hoger dan begroot.
Er is een verschil tussen de raming en de realisatie 2011 op het onderdeel OV-kaart van – € 40,4 miljoen. Dit verschil wordt veroorzaakt door een lager aantal studentenreisproducten, meer prestatiebeurstoekenningen en minder omzettingen in gift dan geraamd.
Daarnaast ontstaat een verschil van € 420,0 miljoen als gevolg van kasschuiven. Het betreft het saldo van kasschuiven van 2011 naar 2010 en van 2012 naar 2011. In december 2011 is € 500,0 miljoen van de voorlopige vergoeding 2012 aan de OV-vervoerders vooruitbetaald, waarmee een bijdrage is geleverd aan de optimalisatie van het kasritme van de Staat.
Als gevolg van minder betalingen aan reisvergoeding voor studerenden in het buitenland, ontstaat verder nog een verschil ten opzichte van de raming van € 3,8 miljoen.
11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders
Doelbereiking
Het beoogde doel is bereikt door aanvullende beurzen te verstrekken aan studerenden met recht op studiefinanciering, voor wie – gezien het inkomen van hun ouders – verondersteld moet worden dat zij niet of slechts in beperkte mate kunnen rekenen op financiële ondersteuning van hun ouders.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld.
Aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs vanwege de bekendheid van de regeling al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.8). Tabel 11.9 geeft aan welke uitgaven hier mee gemoeid waren.
Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | |
wo | 25 671 | 25 250 | 24 672 | 25 997 | 25 785 | 32 300 | – 6 515 |
hbo | 83 522 | 80 978 | 79 269 | 82 102 | 81 252 | 98 700 | – 17 448 |
bol | 114 119 | 104 374 | 100 541 | 103 455 | 102 301 | 124 000 | – 21 699 |
Totaal | 223 312 | 210 602 | 204 482 | 211 554 | 209 338 | 255 000 | – 45 662 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het werkelijk aantal studerenden met een aanvullende beurs is in 2011 in totaal 45 662 lager dan geraamd. Ten tijde van de raming werd rekening gehouden met een daling van ouderlijke inkomens als gevolg van de economische teruggang, waardoor het aantal aanvullende beurs-gerechtigden zou stijgen. Dit effect heeft zich in 2011 niet voorgedaan.
Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2011 bij alle drie onderwijssoorten aanzienlijk lager dan geraamd (zie tabel 11.5).
Het totale percentage studerenden dat ten opzichte van de basisbeurs recht heeft op een aanvullende beurs daalde van 34,5% in 2010 naar 33,5% in 2011.
Uitgaven aanvullende beurs (bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | ||
Bol-beurs (gift) | 228,8 | 153,1 | 124,4 | 108,1 | 113,6 | 141,7 | – 28,1 | |
Prestatiebeurs (bol) | 156,6 | 204,5 | 237,8 | 254,7 | 233,2 | 294,3 | – 61,1 | |
Prestatiebeurs (ho) | 245,8 | 232,1 | 215,9 | 249,3 | 236,7 | 302,0 | – 65,3 | |
Totaal aanvullende beurs | 631,2 | 589,7 | 578,1 | 612,1 | 583,5 | 738,0 | – 154,5 | |
– | waarvan relevant | 508,6 | 471,1 | 473,4 | 523,8 | 489,8 | 600,3 | – 110,5 |
– | waarvan niet-relevant | 122,6 | 118,6 | 104,7 | 88,3 | 93,7 | 137,7 | – 44,0 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo € 154,5 miljoen lager dan geraamd. Deze realisatie volgt de daling van het aantal studenten met een aanvullende beurs (zie tabel 11.8).
11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende
Doelbereiking
De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt in combinatie met of als alternatief voor bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.
Studenten zijn de afgelopen decennia – mede omdat van hen een hogere bijdrage aan de investering in hun studie wordt verlangd – meer gaan lenen. De laatste paar jaar is deze trend afgezwakt. Bewust lenen blijft daarbij belangrijk. Met het oog daarop is de informatievoorziening op de DUO-website uitgebreid en sneller toegankelijk gemaakt. Daarnaast is ook de DUO-app gelanceerd, waarmee studenten met de mobiele telefoon de betaaldata kunnen raadplegen, veelgestelde vragen kunnen inzien én een prognose voor hun toekomstige studieschuld kunnen uitrekenen. Financiële voorlichting aan studenten gaat verder dan de voorlichting van DUO. Ook andere, onder meer door het NIBUD ondersteunde initiatieven, zoals Weet wat je besteedt.nl, Slim studeren = geld beheren en de Studentenleenwijzer.nl, zijn hiervoor belangrijk.
Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs sinds 1 augustus 2007 gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld lenen, met een plafond van vijf keer het wettelijke collegegeld. Van de studenten die geen collegegeldkrediet hebben aangevraagd, betaalt een deel het collegegeld door middel van de reguliere leenfaciliteit. Daarom worden de leenfaciliteit en het collegegeldkrediet in onderlinge samenhang bezien.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Flexibiliteit financiering door studerende | |||||
---|---|---|---|---|---|
Basiswaarde | Meest recente waarde | Streefwaarde | |||
1. | De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren) | wo | 5,8 | 5,3 | Daling |
hbo | 4,4 | 4,8 | Daling | ||
2. | Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie | wo | 31 | 35 | Stijging |
hbo | 33 | 39 | Stijging | ||
3. | Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk | wo | 13 | 10 | 10 |
hbo | 13 | 11 | 10 |
1. Bron: OCW (DUO), onderwijsmatrix, berekeningen OCW
2. Bron: Studentenmonitor
3. Bron: Studentenmonitor
Toelichting:
De basiswaarden zijn de cijfers van 2004. De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in dat jaar.
Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk, is gestreefd naar een maximum van 10 uur per week voor hbo- en wo-studenten.
Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de rentedragende lening | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
wo | 73 473 | 74 433 | 72 909 | 73 460 | 74 235 |
hbo | 85 315 | 86 861 | 85 668 | 87 920 | 90 510 |
bol | 32 466 | 30 398 | 28 407 | 32 377 | 34 308 |
Totaal | 191 254 | 191 692 | 186 984 | 193 757 | 199 053 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het aantal studerenden dat gebruik maakt van de rentedragende lening is in 2011 licht gestegen ten opzichte van 2010. Dit aantal omvat voor een groot deel ook het aantal studenten (56 037) dat in 2011 gebruik heeft gemaakt van het collegegeldkrediet.
Niet-relevante uitgaven leningen (bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | |
Rentedragende lening | 1 114,4 | 1 174,7 | 1 187,9 | 1 207,5 | 1 252,5 | 1 403,7 | – 151,2 |
Collegegeldkrediet | 10,3 | 44,6 | 67,1 | 86,6 | 101,9 | 98,7 | 3,2 |
Totaal | 1 124,7 | 1 219,3 | 1 255,0 | 1 294,1 | 1 354,4 | 1 502,4 | – 148,0 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De uitgaven rentedragende lening zijn in 2011 € 151,2 miljoen minder dan geraamd. Ten tijde van de raming werd gerekend op een voortdurende groei van het gebruik van de leenfaciliteit. In 2011 is het bedrag weliswaar gestegen, maar minder sterk dan voorheen.
De uitgaven collegegeldkrediet zijn in 2011 iets hoger dan geraamd. Met het collegegeldkrediet was in 2011 een bedrag van totaal € 101,9 miljoen gemoeid.
Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (bedragen x € 1 miljoen) | |||||
---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986 | 41,3 | 37,3 | 33,2 | 30,2 | 28,2 |
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992 | 108,4 | 82,5 | 59,8 | 44,4 | 33,1 |
Rentedragende leningen verstrekt na 1992 | 6 640,0 | 7 760,9 | 8 744,9 | 9 703,4 | 10 645,4 |
Collegegeldkrediet | 10,3 | 55,8 | 124,9 | 208,2 | 296,7 |
Totaal | 6 800,0 | 7 936,5 | 8 962,8 | 9 986,2 | 11 003,4 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Genoemde bedragen aan uitstaande studieleningen betreffen de vorderingen op voormalig studerenden. Het bedrag bestaat uit opgenomen leningen en de daarvoor verschuldigde rente.
11.3.4 Waarborgen adequate terugbetaling leningen
Doelbereiking
Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.
Toelichting:
Het terugbetalingssysteem van lenen houdt rekening met draagkracht. Wie niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van een goede investering.
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 382 053 | 420 131 | 453 147 | 487 399 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Vanwege de toename van het aantal studerenden met een lening in het verleden, vertoont het aantal ex-studenten die in de gepresenteerde kalenderjaren verplicht aflossen eveneens een stijging.
Ontvangsten leenfaciliteiten (bedragen x € 1 miljoen) | Realisatie | Begroting | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2011 | 2011 | ||
Renteloze voorschotten (tot 1986) | 5,9 | 5,2 | 5,5 | 5,1 | 4,8 | 3,0 | 1,8 | |
Rentedragende lening | 329,3 | 392,4 | 468,6 | 556,3 | 596,6 | 551,7 | 44,9 | |
Totaal | 335,2 | 397,6 | 474,1 | 561,4 | 601,4 | 554,7 | 46,7 | |
– | waarvan relevant | 152,0 | 170,7 | 198,1 | 223,9 | 240,8 | 226,2 | 14,7 |
– | waarvan niet-relevant | 183,2 | 226,9 | 276,0 | 337,5 | 360,6 | 328,6 | 32,0 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De stijging van de ontvangsten in de afgelopen jaren volgt op de eerdere toename van het aantal studenten dat leent en het gemiddelde geleende bedrag.
De realisatie op aflossingen van renteloze voorschotten is in 2011 € 1,8 miljoen hoger dan geraamd.
In 2011 is voor € 44,9 miljoen meer aan rentedragende leningen afgelost, voor het grootste deel omdat er veel meer dan verplicht is afgelost (extra ontvangsten). Het totaal van deze laatste meerontvangsten bestaat voor € 32,0 miljoen uit niet-relevante ontvangsten (aflossingen van leningen) en € 12,9 miljoen relevant (renteopbrengsten).
11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit
Doelbereiking
Het beleid is er op gericht om internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.
Toelichting:
Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Sinds studiejaar 2007–2008 kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse hoger onderwijs. Als aanvullende voorwaarde wordt aan studenten de eis gesteld dat zij op het moment dat zij studiefinanciering voor een volledige hoger onderwijs opleiding in het buitenland willen gebruiken, minstens drie van de zes jaar daaraan voorafgaand in Nederland hebben gewoond. Momenteel loopt bij het Europese Hof van Justitie een rechtszaak over de toelaatbaarheid van deze drie uit zes-woonplaatsvereiste. In 2012 wordt de uitspraak verwacht.
Vanaf studiejaar 2007–2008 is de «meeneembare studiefinanciering» in het mbo mogelijk voor alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland en unieke opleidingen in de hele EER. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan studiefinanciering ook worden meegenomen naar mbo-opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit. Hiervoor is geen streefwaarde aan te geven.
-
• Aantal (Nederlandse) studenten in het ho dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2010–2011 studeerden ongeveer 8 000 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering ho.
-
• Aantal deelnemers in het mbo dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2010–2011 maakten ongeveer 400 deelnemers buiten Nederland gebruik van meeneembare studiefinanciering mbo.
Per studiejaar 2011–2012 is de Wet studiefinanciering BES (WSF BES) (Stb. 2011, 33) in werking getreden op de openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba. In de WSF BES wordt de studiefinanciering geregeld voor studerenden die afkomstig zijn van de BES-eilanden en die op hun eigen eiland, een buureiland of verder in de regio willen studeren. Daarnaast is er voor studerenden die naar Nederland willen, een opstarttoelage waarna zij in Nederland gebruik kunnen maken van de WSF 2000. DUO voert de WSF BES uit.
In 2011 hebben in totaal 234 studerenden gebruik gemaakt van studiefinanciering op grond van de WSF BES en hebben 108 studerenden gebruik gemaakt van de opstarttoelage.
11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start | Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|---|
Overig evaluatieonderzoek | Inkomens van afgestudeerden, 2007–2009 (CBS) | AD | 2011 | 2011 | www.cbs.nl/NR/rdonlyres/ F5336C46–8EF5–444B.../0/ 2011x4213.pdf |
Toelichting:
In de begroting is aangekondigd dat een beleidsdoorlichting van de internationale studentenmobiliteit in 2011 zou plaatsvinden. Die is uitgesteld naar 2012.