11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.
Omschrijving
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);
• studenten in het hoger beroepsonderwijs (ho);
• studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).
De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.
Om de toename van de uitgaven studiefinanciering te beperken, is eind 2009 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 263, nr. 1). Het voorstel voorziet erin om de normbedragen voor de studiefinanciering in 2011 en 2012 niet te indexeren en om de aanvullende beurs in het hoger onderwijs vanaf cursusjaar 2010–2011 al na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen in plaats van na 12 maanden. In deze begroting zijn de besparingen ter hoogte van circa € 49 miljoen in 2011 verwerkt. Het wetsvoorstel ligt nog ter besluitvorming voor.
Misbruik met de basisbeurs voor uitwonenden wordt fors teruggedrongen. Op 1 juli 2010 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 24 724, nr. 93). De verwachting is dat per studiejaar 2011–2012 de WSF 2000 kan worden aangepast, zodat effectiever kan worden opgetreden tegen misbruik met de uitwonendenbeurs. In 2010 is een groot aantal gemeenten en samenwerkingsverbanden van sociaal rechercheurs met pilots van start gegaan. Eind 2010 zullen deze pilots worden geëvalueerd.
Het wetsvoorstel studiefinanciering BES (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 419, nr. 1–4) is in het voorjaar 2010 aan het parlement aangeboden. De Wet studiefinanciering BES (WSF BES) treedt per studiejaar 2011–2012 in werking op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In de WSF BES wordt de financiële toegankelijkheid tot het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs gegarandeerd voor studerenden die afkomstig zijn van de BES-eilanden en die op hun eigen eiland, een buureiland of verder in de regio willen studeren. Voor studerenden die naar Nederland willen, is er een opstarttoelage waarna zij in Nederland gebruik kunnen maken van de Wet studiefinanciering 2000. De nieuwe staatkundige structuur per 10 oktober 2010 is niet van invloed op de studieleningen die studerenden toegekend hebben gekregen voor het studiejaar 2010–2011. DUO zal de uitvoering ter hand nemen, grotendeels ter plekke.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is direct verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het onderhoud van het bestel door het scheppen van kaders voor toegankelijkheid en doelmatigheid. Met (gedeeltelijk inkomensafhankelijke) studiefinanciering waarborgt de minister de financiële toegankelijkheid.
Met ingang van 10 oktober 2010 waarborgt de minister ook de financiële toegankelijkheid van het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
• Demografische ontwikkelingen;
• De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik);
• De conjuncturele ontwikkeling;
• Het studiefinancieringsbeleid van andere landen en uitspraken Europese Hof van Justitie.
Externe factoren
Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
Leeftijd | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 | 29 | 30 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Deelnamepercentage 2009 | 84% | 75% | 66% | 56% | 46% | 37% | 29% | 21% | 15% | 11% | 8% | 6% | 5% |
Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2009
Toelichting:
Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor de positie op de arbeidsmarkt is het afronden van een opleiding ook van groot belang.
De absolute aantallen studerenden in het mbo en het ho zijn gepresenteerd bij de operationele doelstellingen van de beleidsartikelen bve (paragraaf 4.3.1, tabel 4.5 ) en ho (paragraaf 6.3.1, tabel 6.8 ).
Studie begonnen in | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 |
---|---|---|---|---|---|
wo | 70% | 69% | 71% | 70% | 69% |
hbo | 73% | 72% | 70% | 69% | 73% |
bol | 74% | 71% | 74% | 74% | 74% |
Bron: OCW (DUO), onderwijsmatrices 2005–2007; 2008 en 2009: berekeningen OCW o.b.v. Leerlingen- en studententellingen 2010.
Toelichting:
Onder rendement wordt verstaan het percentage studenten dat een diploma haalt. Deze rendementscijfers worden berekend op basis van actuele gegevens betreffende doorstroom- en diplomeringsfracties per inschrijvingsjaar.
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
---|---|---|---|---|---|---|
wo | 60% | 60% | 61% | 61% | 61% | 61% |
hbo | 81% | 81% | 81% | 80% | 79% | 79% |
bol | 94% | 100% | 100% | 98% | 97% | 97% |
Totaal | 79% | 81% | 82% | 80% | 80% | 80% |
Bron: OCW (DUO), ramingsmodel SF
Toelichting:
Het gerechtigdenpercentage geeft de verhouding tussen het aantal studerenden dat recht heeft op een basisbeurs en het aantal voltijds studerenden in de doelgroep (bol: 18 tot 30 jaar, ho: 17 tot 30 jaar). In de bol heeft bijna iedereen in de doelgroep een basisbeurs, in het hbo circa 80% en in het wo circa 60%. Vooral in het wo doen veel studenten langer over de studie dan de nominale studieduur. Zij hebben dan geen recht meer op de basisbeurs en aanvullende beurs. Wel kan er tot drie jaar na het verstrijken van de nominale studieduur gebruik worden gemaakt van andere onderdelen van de studiefinanciering, namelijk de reisvoorziening en leenfaciliteit. Ook zien sommige studenten af van hun recht op studiefinanciering omdat ze te veel bijverdienen. Daarnaast studeren er in het wo buitenlandse studenten die geen recht hebben op een basisbeurs maar wel meegeteld worden in het totaal aantal studenten.
11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 3 617 833 | 3 735 693 | 4 059 432 | 4 382 970 | 4 500 051 | 4 595 921 | 4 687 201 | |
Waarvan garantieverplichtingen | ||||||||
Totale uitgaven | 3 617 833 | 3 735 693 | 4 059 432 | 4 382 970 | 4 500 051 | 4 595 921 | 4 687 201 | |
Programma-uitgaven | 3 617 833 | 3 735 693 | 4 059 432 | 4 382 970 | 4 500 051 | 4 595 921 | 4 687 201 | |
Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten | 1 655 869 | 1 666 052 | 1 669 135 | 1 931 523 | 1 972 119 | 1 993 600 | 1 999 892 | |
• | Basisbeurs | 963 984 | 1 052 999 | 1 051 100 | 1 126 412 | 1 142 978 | 1 142 466 | 1 127 412 |
• | Reisvoorziening | 691 885 | 613 052 | 618 035 | 805 111 | 829 141 | 851 134 | 872 480 |
Waarborgen toegankelijheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders | 578 144 | 604 676 | 737 903 | 753 521 | 757 235 | 768 136 | 790 054 | |
• | Aanvullende beurs | 578 144 | 604 676 | 737 903 | 753 521 | 757 235 | 768 136 | 790 054 |
Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende | 1 255 007 | 1 317 716 | 1 502 365 | 1 555 517 | 1 619 875 | 1 681 924 | 1 744 124 | |
• | Bijverdiengrens | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
• | Leenfaciliteit | 1 255 007 | 1 317 716 | 1 502 365 | 1 555 517 | 1 619 875 | 1 681 924 | 1 744 124 |
Stimuleren internationale studentenmobiliteit | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Overige uitgaven Studiefinanciering | 52 213 | 61 957 | 65 992 | 74 130 | 74 930 | 75 630 | 76 500 | |
Programmakosten-overig | 76 600 | 85 292 | 84 037 | 68 279 | 75 892 | 76 631 | 76 631 | |
• | Uitvoeringsorganisatie DUO | 76 600 | 85 292 | 84 037 | 68 279 | 75 892 | 76 631 | 76 631 |
Totaal programma-uitgaven | 3 617 833 | 3 735 693 | 4 059 432 | 4 382 970 | 4 500 051 | 4 595 921 | 4 687 201 | |
– | Waarvan relevant | 1 754 292 | 1 843 356 | 2 108 742 | 2 480 894 | 2 578 140 | 2 671 583 | 2 739 138 |
– | Waarvan niet-relevant | 1 863 541 | 1 892 337 | 1 950 690 | 1 902 076 | 1 921 911 | 1 924 338 | 1 948 063 |
Apparaatsuitgaven | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal ontvangsten | 541 891 | 600 536 | 611 576 | 654 419 | 715 176 | 776 967 | 838 517 | |
Waarborgen adequate terugbetaling leningen | ||||||||
• | Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht | 474 137 | 556 767 | 554 750 | 597 593 | 658 350 | 720 141 | 781 691 |
Overige ontvangsten uit kortlopende schulden | 67 754 | 43 770 | 56 826 | 56 826 | 56 826 | 56 826 | 56 826 | |
Totaal ontvangsten | 541 891 | 600 536 | 611 576 | 654 419 | 715 176 | 776 967 | 838 517 | |
– | Waarvan relevant | 265 810 | 263 922 | 283 024 | 292 819 | 318 276 | 345 851 | 374 486 |
– | Waarvan niet-relevant | 276 081 | 336 614 | 328 552 | 361 600 | 396 900 | 431 116 | 464 031 |
Toelichting:
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De uitgaven voor de operationele doelstelling stimuleren internationale studentenmobiliteit zijn niet apart geraamd, maar zijn onderdeel van de andere operationele doelstellingen.
Om de Nederlandse kennisinfrastructuur te versterken kunnen uitgaven voor een opleiding voor een beroep worden afgetrokken van de inkomstenbelasting. De aftrekpost voor scholingsuitgaven beoogt een fiscaal vangnet te bieden voor uitgaven voor scholing waarvoor de belastingplichtige geen recht heeft op andere tegemoetkomingen, zoals van zijn werkgever. Bij studenten worden scholingsuitgaven niet in aanmerking genomen voor zover daarvoor een adequate onbelaste tegemoetkoming wordt geboden volgens de Wet op de studiefinanciering.
Ouders die voor een kind jonger dan 30 jaar geen kinderbijslag ontvangen of waarvan het kind zelf geen recht heeft op studiefinanciering (m.u.v. uitsluitend het recht op een OV-kaart) en door de ouders ten minste in belangrijke mate onderhouden worden, kunnen in beginsel bedragen voor het levensonderhoud van kinderen in aftrek brengen.
Daarnaast kunnen ouders hun kinderen voor buitengewoon dure studies éénmalig maximaal € 50 000 belastingvrij schenken.
Het niveau van de faciliteiten, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 3 975 395 | 4 314 691 | 4 424 159 | 4 519 290 | 4 610 570 | |
Totaal juridisch verplicht | 3 975 395 | 4 314 691 | 4 424 159 | 4 519 290 | 4 610 570 | |
Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten | 1 669 135 | 1 931 523 | 1 972 119 | 1 993 600 | 1 999 892 | |
• | Juridisch verplicht | 1 669 135 | 1 931 523 | 1 972 119 | 1 993 600 | 1 999 892 |
Waarborgen toegankelijheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders | 737 903 | 753 521 | 757 235 | 768 136 | 790 054 | |
• | Juridisch verplicht | 737 903 | 753 521 | 757 235 | 768 136 | 790 054 |
Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende | 1 502 365 | 1 555 517 | 1 619 875 | 1 681 924 | 1 744 124 | |
• | Juridisch verplicht | 1 502 365 | 1 555 517 | 1 619 875 | 1 681 924 | 1 744 124 |
Stimuleren internationale studenmobiliteit | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
• | Juridisch verplicht | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Overige uitgaven Studiefinanciering | 65 992 | 74 130 | 74 930 | 75 630 | 76 500 | |
• | Juridisch verplicht | 65 992 | 74 130 | 74 930 | 75 630 | 76 500 |
Toelichting:
Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijk verplichte uitgaven, gebaseerd op de WSF 2000. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden. De juridisch verplichte uitgaven voor internationale studentenmobiliteit zijn onderdeel van de overige genoemde operationele doelstellingen.
11.3 Operationele beleidsdoelstelling
Hierboven is de algemene beleidsdoelstelling van studiefinanciering beschreven (toegankelijkheid). Bij de algemene beleidsdoelstelling horen operationele beleidsdoelstellingen:
• algemene toegankelijkheid (basisbeurs, reisvoorziening);
• toegankelijkheid voor studerenden met minder draagkrachtige ouders (aanvullende beurs);
• flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende (bijverdienen, leenfaciliteit);
• terugbetaling leningen (terugbetaling naar draagkracht);
• internationale studentmobiliteit (meeneembare studiefinanciering).
11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden
Motivering
Een basisbeurs en een reisvoorziening dragen ertoe bij dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat zijn om onderwijs te volgen.
Instrumenten
Een basisbeurs en een reisvoorziening in de vorm van een reisrecht dat op een OV-chipkaart geplaatst kan worden. Hiermee levert OCW een bijdrage aan het normbudget van studerenden. Het bestaan van deze regelingen wordt door DUO onder de aandacht van de doelgroep gebracht.
Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
wo | 115 481 | 120 690 | 128 900 | 134 100 | 138 400 | 141 500 | 144 000 | 146 400 |
hbo | 242 882 | 249 435 | 260 700 | 268 300 | 275 000 | 280 300 | 283 500 | 285 800 |
bol | 210 186 | 210 670 | 213 900 | 223 800 | 234 500 | 236 100 | 234 600 | 232 900 |
Totaal met basisbeurs | 568 549 | 580 795 | 603 500 | 626 200 | 647 900 | 657 900 | 662 100 | 665 100 |
wo | 33 869 | 36 243 | 39 200 | 40 100 | 42 100 | 43 800 | 45 400 | 46 600 |
hbo | 30 681 | 32 588 | 32 400 | 33 000 | 33 500 | 34 200 | 35 200 | 36 000 |
bol | – | 1 438 | 6 400 | 9 000 | 9 100 | 9 600 | 10 100 | 10 200 |
Totaal alleen ov-kaart en/of lening | 64 550 | 70 269 | 78 000 | 82 100 | 84 700 | 87 600 | 90 700 | 92 800 |
Totaal | 633 099 | 651 064 | 681 500 | 708 300 | 732 600 | 745 500 | 752 800 | 757 900 |
Bron 2008 en 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF
Toelichting:
Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol in Nederland, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering. De raming van het aantal studerenden met een basisbeurs voor de komende jaren vertoont een stijging. Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep studerenden die daarop geen aanspraak meer kan maken (maximale duur is verbruikt) maar nog wel recht heeft op een OV-chipkaart en een lening.
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs en/of de reisvoorziening. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren, is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Uit analyse van doorstroomgegevens blijkt dat tussen de 15% en 25% van de scholieren met voldoende vooropleiding niet onmiddellijk kiest voor een opleiding in het hoger onderwijs. Financiële motieven spelen bij deze keuze een beperkte rol.
ho | bol | |
---|---|---|
Thuiswonend | 95,61 | 75,39 |
Uitwonend | 266,23 | 246,00 |
Bron: OCW (DUO), Regelingnorm en WSF.
Toelichting:
Raming uitgaven basisbeurs
De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur.
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol-beurs | 124,2 | 121,9 | 113,4 | 116,6 | 113,2 | 113,1 | 111,8 |
Prestatiebeurs ho | 196,5 | 224 | 238,1 | 270 | 273 | 271,7 | 270,4 |
Prestatiebeurs bol 1 | 643,3 | 707,1 | 699,6 | 739,8 | 756,8 | 757,8 | 745,2 |
Totaal | 964,0 | 1 053,0 | 1 051,1 | 1 126,4 | 1 143,0 | 1 142,6 | 1 127,4 |
Relevant | 711,4 | 800,4 | 947,1 | 1 045,8 | 1 096,6 | 1 140,6 | 1 167,1 |
Niet-relevant | 252,6 | 252,6 | 104 | 80,6 | 46,4 | 1,9 | – 39,7 |
Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF
Toelichting:
Naast de prijscomponent is het verloop van de uitgaven voor een zeer groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden. De verwachte ontwikkeling van het aantal studerenden met studiefinanciering is opgenomen in tabel 11.6. Vanaf 1996 voor het ho en vanaf 2005 voor de bol niveau 3 en 4 wordt studiefinanciering verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs. In de uitgaven bol-beurs zijn de uitgaven basisbeurs voor de deelnemers bol niveau 1 en 2 opgenomen, en op grond van de cohortgarantie de uitgaven aan de deelnemers bol niveau 3 en 4 die vóór het studiejaar 2005–2006 al studiefinanciering ontvingen.
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
OV-kaart | 410,8 | 666,5 | 785,6 | 781,3 | 804,3 | 824,5 | 845,9 |
Kasschuiven | 263,7 | – 72,8 | – 190,9 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
Reisvoorziening overig | 17,4 | 19,3 | 23,3 | 23,8 | 24,9 | 26,6 | 26,6 |
Totaal | 691,9 | 613,0 | 618,0 | 805,1 | 828,2 | 851,1 | 872,5 |
Relevant | 440,6 | 373,6 | 411,3 | 623,5 | 646,5 | 671,9 | 684,3 |
Niet-relevant | 251,3 | 239,5 | 206,7 | 181,6 | 182,7 | 179,2 | 188,2 |
Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010– 2015: ramingsmodel SF
Toelichting:
De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs. Ten behoeve van de optimalisering van kasritmes van de Staat is een reeks «Kasschuiven» opgenomen. Deze wordt gerealiseerd door een gedeelte van de betalingsverplichting aan de vervoersbedrijven voor de ov-chipkaart in het jaar voorafgaand aan de verplichting te voldoen.
11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders
Motivering
Het huidige stelsel van studiefinanciering gaat uit van een gedeelde verantwoordelijkheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kinderen. Daar waar ouders niet of onvoldoende in staat zijn een bijdrage te leveren aan de studie van hun kinderen, wordt een eventuele financiële belemmering om te gaan studeren weggenomen door een aanvullende beurs te verstrekken.
• Het verstrekken van een aanvullende beurs als ouders van een studerende minder draagkrachtig zijn.
Instrumenten
De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Deze is naast het inkomen van de ouders en het aantal schoolgaande kinderen in het gezin ook afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De aanvullende beurs wordt vanaf 2010 jaarlijks met € 22 per jaar verhoogd (prijspeil 2009) conform een wetswijziging (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A).
Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
wo | 24 672 | 29 200 | 32 300 | 33 300 | 34 100 | 34 700 | 35 300 |
hbo | 79 269 | 91 400 | 98 700 | 101 100 | 103 000 | 104 100 | 104 900 |
bol | 100 541 | 104 600 | 124 000 | 129 900 | 130 800 | 130 000 | 128 900 |
Totaal | 204 482 | 225 200 | 255 000 | 264 300 | 267 900 | 268 800 | 269 100 |
Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010– 2015: ramingsmodel SF
Toelichting:
Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.6 blijkt dat in 2011 ongeveer 41% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. In het mbo wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.
ho | bol | |
---|---|---|
Thuiswonend | 219,16 | 306,90 |
Uitwonend | 239,08 | 326,83 |
Bron: OCW (DUO), Regeling normen WSF
Ramingen uitgaven aanvullende beurs
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol-beurs | 124,4 | 120,7 | 141,7 | 159,8 | 151,3 | 151,3 | 148,9 |
Prestatiebeurs ho | 237,8 | 252,1 | 294,3 | 282,7 | 291,7 | 302,2 | 325,3 |
Prestatiebeurs bol 1 | 215,9 | 231,9 | 302 | 311,1 | 314,2 | 314,6 | 315,9 |
Totaal | 578,1 | 604,7 | 738 | 753,6 | 757,2 | 768,1 | 790,1 |
Relevant | 473,4 | 522,1 | 600,3 | 669,1 | 684,2 | 706,8 | 734,6 |
Niet-relevant | 104,7 | 82,6 | 137,7 | 84,5 | 73 | 61,3 | 55,4 |
Bron 2009–2015: ramingsmodel SF
Toelichting:
In tabel 11.12 worden de geraamde uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.
11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende
Motivering
In het stelsel van studiefinanciering wordt ervan uitgegaan dat studerenden ook zelf een bijdrage kunnen leveren aan de financiering van hun studie. De minister wil studerenden in staat stellen de bijdrage aan hun studie flexibel in te vullen.
• Bijverdiengrens in regelgeving: studerenden met studiefinanciering hebben de mogelijkheid hun eigen bijdrage met werken te verdienen.
Instrumenten
De WSF 2000 staat toe dat studerenden tot circa € 13 200 per jaar (peiljaar 2010) bijverdienen zonder dat dit consequenties heeft voor hun aanspraak op studiefinanciering. Met de wetswijziging «collegegeldverhoging en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden» (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) zijn de consequenties van overschrijding van de bijverdiengrens versoepeld. Wie vanaf 2010 meer heeft verdiend dan de bijverdiengrens, hoeft niet meer terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Tegelijkertijd wordt de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet geïndexeerd maar blijft deze hetzelfde als in 2009.
• Leenfaciliteit: studerenden hebben de mogelijkheid om hun eigen bijdrage te lenen bij de overheid. Zij kunnen hiervoor gebruik maken van de rentedragende lening. Voor studenten in het ho is er daarnaast het collegegeldkrediet.
De doelgroep wordt door DUO over deze instrumenten voorgelicht. DUO streeft ernaar om individuele studerenden daarbij zo goed mogelijk te informeren over de consequenties van het gebruik van de leenfaciliteit. Zo zijn er rekenhulpen om een inschatting te maken van de studieschuld aan het einde van de studie en worden studerenden via persoonsgerichte berichten en beveiligde internetportalen over hun actuele studieschuld geïnformeerd.
Basiswaarde | Meest recente waarde | Streefwaarde | ||
---|---|---|---|---|
1 De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren) | wo | 5,8 | 5,4 | Daling |
hbo | 4,4 | 4,7 | Daling | |
Bron: OCW (CFI), onderwijsmatrix, berekeningen OCW | peildatum: 2004 | peildatum: 2009 | peildatum: 2011 | |
2. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie | wo | 31 | 33 | Stijging |
hbo | 33 | 35 | Stijging | |
Bron: Studentenmonitor | peildatum: 2005 | peildatum: 2009 | peildatum: 2011 | |
3. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk | wo | 13 | 12 | 10 |
hbo | 13 | 14 | 10 | |
peildatum: 2004 | peildatum: 2009 | peildatum: 2011 |
Bron: Studentenmonitor
Toelichting:
De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in jaren.
De cijfers van 2004 zijn de basiswaarden. Met betrekking tot de snelheid waarmee studenten afstuderen, wordt gestreefd naar een verblijfsduur die de wettelijke studieduur benadert. Voor meer toelichting op het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan de studie zie tabel 6.9 van artikel 6.3.2. Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk wordt gestreefd naar een maximum van 10 uur per week in 2010 voor hbo- en wo-studenten. Op basis van de Studentenmonitor zal worden gemonitord hoeveel tijd studenten per week besteden aan hun studie en aan werk. In 2011 komt een nieuwe Studentenmonitor, waarin de gegevens over 2010 staan.
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
---|---|---|---|---|---|
wo | 65 240 | 69 353 | 73 473 | 74 433 | 72 909 |
hbo | 68 764 | 77 527 | 85 315 | 86 861 | 85 668 |
bol | 22 913 | 28 421 | 32 466 | 30 398 | 28 407 |
Totaal | 156 917 | 175 301 | 191 254 | 191 692 | 186 984 |
Bron: OCW (DUO)
Toelichting:
De indicator heeft betrekking op het gebruik van de rentedragende lening.
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | |
---|---|---|---|---|---|
Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986 | 62,5 | 51,0 | 41,3 | 37,3 | 33,2 |
Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992 | 170,2 | 137,5 | 108,4 | 82,5 | 59,8 |
Rentedragende leningen verstrekt na 1992 | 4 767,6 | 5 611,6 | 6 640,0 | 7 760,9 | 8 869,8 |
Collegegeldkrediet | – | – | 10,3 | 44,6 | 124,9 |
Totaal | 5 000,3 | 5 800,1 | 6 800,0 | 7 925,3 | 9 087,7 |
Bron: OCW(DUO)
Toelichting:
Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de desbetreffende regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studerenden een zo hoog mogelijk bedrag lenen of zoveel mogelijk werken naast de studie. De overheid wil wel deze mogelijkheden bieden en studerenden daarmee een reëel alternatief geven voor betaalde arbeid. Het bedrag aan uitstaand collegegeldkrediet loopt de afgelopen jaren snel op doordat dit krediet in september 2007 is ingevoerd.
Het genoemde bedrag aan uitstaande studieleningen betreft de vorderingen op voormalig studerenden. Het bedrag bestaat uit opgenomen leningen en de daarover verschuldigde rente. De aflossing is inkomensafhankelijk (draagkrachtprincipe) en een eventuele restschuld na de aflosfase wordt kwijtgescholden. Er moet rekening worden gehouden met het gegeven dat niet alle leningen volledig worden afgelost.
Raming uitgaven leenfaciliteit
Om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien, kan een voltijd studerende ervoor kiezen een bedrag naast de prestatiebeurs te lenen. Samen met de basisbeurs, de aanvullende beurs en de veronderstelde ouderlijke bijdrage is dat toereikend om het in de wet vastgelegde normbudget voor levensonderhoud inclusief leermiddelen te financieren. Na de prestatiebeursfase kan de student nog 36 maanden het volledige normbudget voor uitwonenden lenen voor levensonderhoud. Voor het collegegeld kan de student collegegeldkrediet opnemen.
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Rentedragende lening | 1 187,9 | 1 228,0 | 1 403,7 | 1 447,0 | 1 500,5 | 1 550,6 | 1 599,6 |
Collegegeldkrediet | 67,1 | 89,7 | 98,7 | 108,5 | 119,4 | 131,3 | 144,5 |
Totaal | 1 255,0 | 1 317,7 | 1 502,4 | 1 555,5 | 1 619,9 | 1 681,9 | 1 744,1 |
Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF
Toelichting:
Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het begrotingstekort/EMU-saldo, zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet.
11.3.4 Waarborgen adequate terugbetalingen leningen
Motivering
Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.
• Het terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht.
Instrumenten
Met de wetswijziging in verband met collegegeldverhoging en aanpassing van het aflossysteem voor studieschulden (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) is voorzien in een automatisch en versoepeld systeem van draagkrachtmeting en in de mogelijkheid om met maximaal vijf zogenoemde jokerjaren een terugbetalingspauze in te lassen.
Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
2008 | 2009 | 2010 | 2011 | |
---|---|---|---|---|
Totaal | 350 381 | 383 519 | 420 000 | 450 000 |
Bron: 2008 en 2009: realisatie DUO; Bron 2010 en 2011: ramingsmodel SF
Toelichting:
Het aantal debiteuren in de aflosfase (duurt 15 jaar) geeft een beeld van het aantal ex-studerenden die in de gepresenteerde kalenderjaren verplicht termijnen betalen voor de aflossing van hun lening bij DUO. De verwachting bestaat dat de omvang van deze groep verder zal toenemen vanwege de stijging van het aantal studerenden met een lening. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studerenden een zo hoog mogelijk bedrag lenen. De overheid wil wel ex-studerenden in staat stellen om de studielening met zo min mogelijk hinder terug te betalen.
Raming ontvangsten
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Renteloze voorschotten | 5,5 | 5,2 | 3,0 | 2,3 | 1,7 | 1,3 | 1,0 |
Rentedragende lening | 468,6 | 511,6 | 551,7 | 595,3 | 656,6 | 718,8 | 780,7 |
Totaal ontvangsten leenfaciliteit | 474,1 | 556,8 | 554,7 | 597,6 | 658,3 | 720,1 | 781,7 |
Relevant | 198,1 | 220,2 | 226,2 | 236,0 | 261,5 | 289,0 | 317,7 |
Niet-relevant | 276,0 | 336,6 | 328,6 | 361,6 | 396,9 | 431,1 | 464,0 |
Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF
Toelichting:
De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. Renteloze voorschotten (zie tabel 11.15) zijn studieleningen die zijn verstrekt voor 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. Deze ontvangsten zijn aflopend.
11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit
Motivering
Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.
Instrumenten
Sinds september 2007 kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse ho. Als aanvullende voorwaarde wordt aan studenten die aanspraak hebben op Nederlandse studiefinanciering de eis gesteld dat zij op het moment dat zij studiefinanciering voor een volledige hoger onderwijs opleiding in het buitenland willen gebruiken, ten minste drie van de zes jaar daaraan voorafgaand in Nederland hebben gewoond. In Europa wordt dit drie uit zes-woonplaatsvereiste momenteel kritisch onder de loep genomen.
Vanaf studiejaar 2007–2008 is de «meeneembare studiefinanciering» in het mbo mogelijk voor alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland en unieke opleidingen in de hele EER. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan studiefinanciering ook worden meegenomen naar mbo-opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit. Hiervoor is geen streefwaarde aan te geven.
• Aantal (Nederlandse) studenten in het ho dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2009–2010 studeerden ongeveer 6 900 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering ho.
• Aantal deelnemers in het mbo dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2009–2010 maakten ongeveer 390 deelnemers buiten Nederland gebruik van meeneembare studiefinanciering mbo.
11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Brede heroverweging hoger onderwijs (thema 7) | AD | Afgerond: 2010 | www.minfin.nl |
– Financiële toegankelijkheid studerenden 1 | OD 11.3.1 | Start: 2013 Afgerond: 2013 | ||
– Flexibiliteit financiering studie door studerende 2 | OD 11.3.3 | Start: 2012 Afgerond: 2012 | ||
– Adequate terugbetaling leningen 3 | OD 11.3.4 | Start: 2014 Afgerond: 2014 | ||
– Internationale studentenmobiliteit 4 | OD 11.3.5 | Start: 2011 Afgerond: 2011 | ||
Effectenonderzoek ex post | – Toegankelijkheid onderwijs studerenden met minder draagkrachtige ouders | OD 11.3.2 | Afgerond: 2010 | Aanvullende beurs (Brede heroverweging ho) www.minfin.nl |
Overig evaluatieonderzoek | Meeneembare Studiefinanciering bol | OD 11.3.1 | Start: 2008 Afgerond: juli 2009 | Tweede Kamer, 2008–2009, 31 524, nr. 26 |
Financiële positie studenten (Studentenmonitor) | OD 11.3.1 | Start: 2007 Afgerond: 2008 | www.studentenmonitor.nl |