Base description which applies to whole site

Artikel 1: Duurzame handel en investeringen

A: Algemene doelstelling

Doel is om de agenda voor hulp, handel en investeringen vorm te geven om extreme armoede uit te bannen, inclusieve en duurzame groei te bevorderen en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland te bewerkstelligen. De inzet is om duurzame handel en investeringen te bevorderen door versterking van het internationaal handelssysteem. Daarbij is er aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), de versterking van de Nederlandse handel- en investeringspositie en economische naamsbekendheid en de bevordering van de private sector en de randvoorwaarden voor duurzaam en inclusieve groei in ontwikkelingslanden. Voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) is een belangrijke rol weggelegd om het Nederlandse en lokale midden- en kleinbedrijf te betrekken bij duurzame economische ontwikkeling in de DGGF-landen.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De versterking van de Nederlandse handel- en investeringspositie en economische naamsbekendheid en het realiseren van een goede bijdrage van het Nederlandse bedrijfsleven aan duurzame economische ontwikkeling elders in de wereld vraagt een kabinetsbrede inspanning. In het bijzonder werkt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hierbij samen met de Minister van Financiën, de Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu.

De Minister is verantwoordelijk voor:

Financieren

  • Het voeren van een op maat gesneden en onderling samenhangend financieel instrumentarium gericht op export- en investeringsbevordering voor het Nederlands en lokale bedrijfsleven, marktfacilitatie en markttoegang. Uitgangspunten hierbij zijn het opheffen van marktfalen en het creëren van een gelijk speelveld.

  • Het financieren van diverse programma’s die bijdragen aan een gunstig ondernemingsklimaat en innovatief ondernemerschap ten behoeve van duurzame en inclusieve groei in lage- en middeninkomenslanden.

  • Het financieel ondersteunen van het Nederlandse en lokale midden- en kleinbedrijf om met eigentijdse oplossingen bij te dragen aan duurzame economische ontwikkeling wereldwijd, onder andere via het Dutch Good Growth Fund.

Stimuleren

  • Het stimuleren van een actief voorlichtingsbeleid over de OESO-richtlijnen via onder andere het Nationale Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) en MVO Nederland.

  • Het faciliteren en ondersteunen van (Nederlandse) bedrijven met specifieke aandacht voor MKB, om zaken te doen op buitenlandse markten, waaronder in lage- en middeninkomenslanden, met behulp van financiering, informatie en advies.

  • Het bevorderen van clustergewijze samenwerking van bedrijven op buitenlandse markten.

  • Het benadrukken van de kansen die internationaal ondernemen biedt en bedrijven daartoe activeren en actief ondersteunen, met speciale aandacht voor het MKB.

  • Het monitoren en bevorderen van markttoegang in derde landen via de EU markttoegangsstrategie.

  • Het stimuleren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor buitenlandse investeerders ten behoeve van verdere internationalisering van de Nederlandse economie.

  • Het stimuleren van toegang van lokale MKB-bedrijven tot (regionale) markten met oog voor duurzame ketenontwikkeling en handelspolitiek en -facilitatie.

  • Het stimuleren van goed bestuur in de vorm van goede wet- en regelgeving, betrouwbare instituties en actoren en verbeterde belastingregimes.

  • Het stimuleren van goede fysieke infrastructuur en logistiek die bijdragen aan een goed ondernemingsklimaat.

  • Het stimuleren van een inclusieve ontwikkelingsagenda door ontwikkeling van verzekeringsinstrumenten en uitbreiding van financiële dienstverlening aan de MKB-sector.

  • Het bevorderen van publiek-private samenwerking en inclusief ondernemerschap in lage- en middeninkomenslanden.

  • Het stimuleren dat de EU haar impact assessments herziet door (niet-hulp) beleid ex ante te screenen op mogelijke gevolgen voor derde landen.

Regisseren

  • Het met oog voor de Nederlandse belangen bijdragen aan de verdere vrijmaking van het internationale handels- en investeringsverkeer via de World Trade Organisation (WTO)/Doha ronde, vrijhandelsakkoorden, investeringsbeschermingsovereenkomsten en de Europese markttoegangstrategie.

  • Het versterken van de internationale economische rechtsorde in het kader van de WTO en OESO.

  • Het bevorderen van een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemers op MVO door goede afspraken te maken in de OECD Working Party on Responsible Business Conduct. Nederland levert het voorzitterschap via een speciaal vertegenwoordiger voor de OESO Richtlijnen.

  • Het mede vormgeven van een nieuwe WTO onderhandelingsagenda.

  • Het bevorderen van kaders voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van de VN, OESO, EU en voluntary principles on security and human rights.

  • Het actief inzetten op het door de EU uitonderhandelen en de totstandkoming van een aantal ontwikkelingsvriendelijke, asymmetrische Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) met verschillende regio’s in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan (ACS).

  • Het behouden van draagvlak voor globalisering door realistische invulling van ketenverantwoordelijkheid.

  • Het vorm en inhoud geven aan economische diplomatie, economische missies en inkomende en uitgaande bezoeken met aandacht voor IMVO, en het opstellen en bewaken van de afgestemde reisagenda van het kabinet naar economisch prioritaire landen.

  • Het bevorderen van publiek-private samenwerking op het terrein van internationaal ondernemen, onder via de Dutch Trade and Investment Board.

  • Het aansturen van het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met als oogmerk het aantrekken van buitenlandse investeerders naar Nederland, samen met de Minister van Economische Zaken.

  • Het invulling geven aan de internationale kant van het topsectorenbeleid en dit verbinden aan het economisch-diplomatieke werk.

  • Het inhoud geven aan de mede-beleidsverantwoordelijkheid voor de Exportkredietverzekering (EKV) met de Minister van Financiën ten einde de Nederlandse export van kapitaalgoederen en dienstentransacties te faciliteren.

  • Het versterken van de Nederlandse positie in mondiale waardeketens om export en investeringen optimaal te laten bijdragen aan het Nederlands verdienvermogen.

  • Het in onderlinge samenhang inzetten van centrale en decentrale programma’s ter versterking van de randvoorwaarden voor duurzame en inclusieve groei en private sectorontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden.

  • Het afstemmen van Nederlandse inspanningen op het gebied van private sectorontwikkeling en duurzame en inclusieve groei met die van andere multilaterale en bilaterale donoren, met bijzondere aandacht voor programma’s van de Europese Commissie en EU-lidstaten.

  • Het invulling geven aan beleidscoherentie voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking door bij beleid vooraf en achteraf te letten op de effecten op ontwikkelingslanden.

  • Het bereiken van maximale synergie tussen ontwikkelingsdoelstellingen en de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, mede door inzet van het Dutch Good Growth Fund.

  • In de partnerlanden zal Nederland binnen de speerpunten voedselzekerheid, water, seksuele en reproductieve gezondheidszorg (alsook vrouwenrechten en gendergelijkheid) en veiligheid en rechtsorde (met name in fragiele staten) inzetten op ontwikkeling en zoveel mogelijk samenwerking zoeken met de private sector en maatschappelijke organisaties.

Uitvoeren

  • Het behandelen van klachten van bedrijven, onder andere over oneerlijke concurrentie waar Nederlandse bedrijven in het buitenland mee te maken hebben.

  • Het uitvoeren van de controle op de export van strategische goederen met oog voor sancties in het kader van de EU, het Wassenaar Arrangement, de Australië groep, de Nuclear Suppliers Group, de Organisation for the prohibition of Chemical Weapons en de Missile Technology Control Regime.

  • Het aansturen en vormgeven van de inzet van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op het gebied van handelsbevordering en privatesectorontwikkeling, inclusief het Dutch Good Growth Fund, en het strategisch aansturen van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO.

  • Het in dit verband realiseren van een efficiënte dienstverlening aan het Nederlandse bedrijfsleven (EénLoket).

C: Beleidsconclusies

Om betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij ontwikkelingssamenwerking te versnellen zijn in 2017 samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland maatregelen genomen voor het Dutch Good Growth Fund en DRIVE:

  • De communicatie over DGGF naar ondernemers, brancheorganisaties en banken is geïntensiveerd. Voor onderdeel 1 van het DGGF, dat is gericht op ondersteuning van investeringen van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden, is de mogelijkheid gecreëerd ook startups te assisteren en te financieren.

  • Voor DRIVE is RVO.nl een actievere rol spelen gaan spelen als makelaar tussen opdrachtgevende overheden en opdrachtnemende bedrijven bij de voorbereiding en uitvoering van infrastructuurprojecten. Zoals verwacht hebben infrastructurele projecten een lange aanloopperiode nodig. Toch konden in 2017 de eerste DRIVE-contracten worden getekend.

De private sector ontwikkelingsinstrumenten zijn opengesteld voor Jordanië en Libanon, en maken deel uit van de brede Nederlandse inzet om deze twee landen te steunen om het hoofd te bieden aan de sociaaleconomische gevolgen van de opvang van enorme aantallen Syrische vluchtelingen.

De internationale aandacht voor belastingen nam in 2017 verder toe. Dit onderstreepte het belang van de Nederlandse steun aan ontwikkelingslanden hun capaciteit voor belastinginning te versterken en van de Nederlandse inzet antimisbruikbepalingen in de bilaterale belastingverdragen op te nemen ter bestrijding van belastingontwijking.

Nederland ondersteunde de sociale dialoog in textiel producerende landen om een breder bewustzijn te creëren van het belang van leefbaar loon. Daarnaast zijn ruim 300.000 fabrieksarbeiders met verbeterde arbeidsomstandigheden via ILO Better Work (zie pagina 4 van het resultatenfiche over duurzame economische ontwikkeling) toe te rekenen aan de Nederlandse bijdrage.

In 2017 werd de eindevaluatie van het Solidaridad Farmer Support Programme uitgebracht. Het rapport toont aan dat in de periode 2011–2016 638.000 boeren en 209.000 arbeiders in de sectoren soja, suikerriet, palmolie, katoen en veehouderij zijn gesteund. Hiermee is het landmanagement van 2.67 miljoen hectare landbouwgrond verduurzaamd.

In 2017 is een nieuw Handelsfacilitatieprogramma voor West Afrika in samenwerking met de Europese Commissie en USAID opgezet. Gebruikmakend van de ervaringen van TradeMark East Africa zal dit programma grensoverschrijdende handel ook sneller en makkelijker maken voor vrouwelijke en kleine, informele handelaren, en daarmee meer winstgevend. Tevens is vervolgfinanciering toegekend aan de nieuwe fase van TradeMark East Africa.

Het door FMO beheerde MASSIF-fonds behaalde beter dan verwachte resultaten. Teneinde MASSIF in staat te stellen de inzet op achtergestelde groepen, waaronder vrouwen en jongeren, verder op te schalen, is in 2017 een aanvullende bijdrage van 25 miljoen toegekend.

Ook ten aanzien de Nederlandse handels- en investeringspositie en verhoogde naamsbekendheid zijn in 2017 de beoogde resultaten, kleine uitzonderingen daargelaten, gerealiseerd.

Er is een meer kwalitatief hoogwaardige, moderne economische diplomatie en dienstverlening gecreëerd: voortbouwend op het gesloten convenant tussen RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en de Kamer van Koophandel is de internationale dienstverlening aan MKB eenduidiger en meer klantgericht ingericht. Hiermee is de dienstverlening aan ondernemers verbeterd.

Dankzij de structurele extra bijdrage van EUR 10 miljoen voor versterking van de publiek-private diplomatie is een start gemaakt met de oprichting van de «Werkplaats», waar projecten gericht op specifieke landen, (top)sectoren, sleuteltechnologieën en maatschappelijke uitdagingen worden opgepakt.

Ook is in 2017 een start gemaakt met «Trade & Innovate NL» waarin rijk en regio gezamenlijk werken aan een meer gecoördineerde en krachtiger inzet van middelen en internationale netwerken. Aan private zijde hebben de belangrijke internationale dienstverleners hun krachten gebundeld binnen de Stichting NL International Business .

In 2016 is het instrument Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) gestart. In 2017 zijn de resultaten nog achtergebleven bij de verwachting, maar er tekent zich een positieve ontwikkeling af: er is een reeks ideeën en voorstellen in behandeling met inmiddels eerste resultaten. Tevens is meer geïnvesteerd in de bekendheid van de non-ODA-regelingen bij bedrijven, financiële instellingen en overige stakeholders. Ten aanzien van het subsidie-instrument DHI (Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies) zijn in 2017 enkele wijzigingen doorgevoerd. Zo is DHI inmiddels – door de DTIF-landendefinitie (zie Staatscourantpublicatie) te hanteren – open op ontwikkelde markten, is een quick-scan ingevoerd en is het DIO-beleidsgeld éénmalig verhoogd van EUR 5 miljoen naar EUR 7,5 miljoen. De eerste tender toont aan dat ondernemers behoefte hebben aan inzet op additionele markten. Het aantal verleende subsidies op bestaande markten is echter ingezakt. BZ verkent met RVO de oorzaken van de onderbesteding en hoe DHI attractiever, efficiënter en effectiever kan worden gemaakt.

De economische missies zijn verder verbeterd door meer focus op voorbereiding en follow-up. Er is een sterkere focus op de innovatieve kracht van Nederland middels cross-sectorale en thema-missies inspelend op integrale oplossingen voor lokale behoefte. Met het oog op start-ups is, in samenwerking met Startup Delta, een programma gestart voor ondersteuning bij grote events en prioritaire landen. De participatie van vrouwelijke ondernemers is door actief beleid gestegen van minder dan 10% in de afgelopen tien jaar naar een gemiddelde deelname van 23% in 2017. Vanwege de demissionaire status van het kabinet is het aantal uitgaande missies van het kabinet lager dan verwacht. Dit is grotendeels ondervangen door een aantal hoogambtelijke missies en inkomende bezoeken. Twee keer per jaar wordt aan de Tweede Kamer over de economische missies gerapporteerd.

Op het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen ging in 2016 het Fonds ter Bestrijding Kinderarbeid (FBK) van start, ter invulling van de motie-Van Laar (34 550-XVII, nr. 26) over het terugdringen van kinderarbeid. Het eerste resultaat van het FBK was een analyse van uitvoerder RVO hoe kinderarbeid het beste aangepakt kan worden. In 2017 zijn op basis van deze analyse 15 projecten van start gegaan onder 2 «sporen». Onder spoor 1 doen bedrijven hun due diligence om de risico’s op kinderarbeid in de keten in kaart te brengen. Onder spoor 2 worden lokale multistakeholder projecten uitgevoerd gericht op de uitbanning en de preventie van kinderarbeid. In 2017 hebben ook twee kennissessies plaatsgevonden, waarbij bedrijven en maatschappelijke organisaties kennis hebben uitgewisseld.

De programma’s en instrumenten van private sectorontwikkeling zijn gericht op duurzame en inclusieve ontwikkeling, in lijn met de duurzame ontwikkelingsdoelen (de SDG’s). Voor 2017 zijn nadere afspraken gemaakt met RVO.nl om het deze instrumenten intensiever onder de aandacht te brengen van het bedrijfsleven. Bij handelsbevordering is in 2017 versterkt ingezet op de kansen die de SDG’s bieden voor Nederlandse bedrijfsleven, en de unieke oplossingen die deze bedrijven hiervoor in aanbod hebben. Bij economische missies komt deze inzet inmiddels duidelijk terug: alle missies in 2017 kenden een SDG-element, waarbij een tweetal missies (op Indonesië en Brazilië) zich volledig op SDG’s richtten. Holland Branding zet sinds 2017 op de SDG’s in (zie www.hollandtoolkit.nl) en ook de branding strategie die publiek-privaat wordt ontwikkeld, baseert zich op de rol die NL daarin wil spelen door wereldwijd kennis te delen en samen te werken. In het fonds Climate Investor One dat sinds 2017 operationeel is, werd een bedrag van EUR 50 miljoen aan ontwikkelingssamenwerking (ODA) ingezet om additionele publieke en private financiering te mobiliseren voor hernieuwbare energieprojecten in ontwikkelingslanden. Tevens is additioneel het instrumentarium van de exportkredietverzekering (ekv) ingezet om via verzekeringsdekking tot EUR 200 miljoen aan private investeringen te mobiliseren voor Climate Investor One. Een noviteit is dat het ekv-instrumentarium ingezet kon worden zonder dat er noodzakelijk sprake moet zijn van onderliggende Nederlandse toeleveranties aan de gesteunde klimaatprojecten.

De intensivering van handelsbevordering ten aanzien van India is in 2017 verder doorgezet. Zo bracht premier Modi in 2017 een bezoek aan Nederland. Dit bezoek stond in het teken van een sterk veranderende internationale context waarin Nederland zich wil positioneren als toegangspoort voor India binnen Europa. 20% van de Indiase export naar de EU komt reeds via Nederland binnen. Daarnaast is Nederland momenteel de 5e investeerder in India.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 1 Duurzame handel en investeringen (x EUR 1.000)
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Vastgestelde begroting 2017

Verschil 2017

Verplichtingen

209.837

756.071

631.834

387.733

273.373

242.591

30.782

 

waarvan garantieverplichtingen

     

14.982

27.644

70.000

 
                   

Uitgaven:

             
                   

Programma-uitgaven totaal

373.529

391.412

390.662

460.226

471.994

496.986

– 24.992

                   
                   

1.1

Versterkt internationaal handelssysteem, met aandacht voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

10.499

9.707

12.780

14.305

14.771

11.440

3.331

                   
 

Opdrachten

             
   

Beleidsondersteuning internationaal ondernemen (non-ODA)

       

1.754

2.794

– 1.040

   

Beleidsondersteuning, evaluaties en onderzoek

   

3.083

1.554

     
   

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

       

986

 

986

                   
 

Bijdrage (inter)nationale organisaties

             
   

Contributies internationaal ondernemen (non-ODA)

   

5.506

5.682

5.817

5.670

147

   

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

   

4.191

2.059

361

 

361

                   
 

Subsidies/Bijdrage aan agentschappen

             
   

Beleidsondersteuning, evaluaties en onderzoek

     

2.059

     
   

Beleidsondersteuning internationaal ondernemen (non-ODA)

       

2.613

 

2.613

   

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

     

2.950

3.240

2.976

264

                   

1.2

Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie en economische naamsbekendheid

91.047

59.446

48.837

58.139

73.633

82.667

– 9.034

                   
 

Subsidies/Opdracht/bijdragen (inter)nationale organisaties

             
   

Starters International Business (SIB)/ Programma Strategische Beurzen (non-ODA)

   

3.881

5.688

3.704

5.200

– 1.496

   

Partners for International Business (PIB) (non-ODA)

   

410

5.647

1.756

8.000

– 6.244

   

Sport en OS

         

1.100

– 1.100

   

Demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsstudies (DHI) (non-ODA)

   

4.889

2.889

1.528

6.000

– 4.472

   

Fonds opkomende markten

   

3.520

383

1.589

 

1.589

   

Overig Programmatische Aanpak (non-ODA)

   

817

279

 

500

– 500

   

PSO/2g@there (non-oda)

   

791

   

500

– 500

   

Dutch Trade and Investment Fund (non-ODA)

     

5.452

12.941

20.643

– 7.702

   

Versterking concurrentiepositie Nederland

       

2.700

 

2.700

   

Versterking economische functie

       

1.140

 

1.140

   

Aanvullende opdrachten

       

610

 

610

   

Overige (non-ODA)

       

2.215

 

2.215

   

Transitiefaciliteit

     

1.351

245

 

245

                   
 

Leningen

             
   

Finance for International Business (FIB) (non-ODA)

         

900

– 900

   

Trustfund IBRD

     

1.000

     
   

Overig

     

1.206

     
                   
 

Bijdragen aan agentschappen

             
   

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (non-ODA)

   

27.146

28.892

39.854

26.000

13.854

   

Versterking economische functie (NBSO's via RVO) (non-ODA)

   

6.274

5.352

5.351

5.927

– 576

                   

1.3

Versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden

271.983

240.420

237.012

314.331

339.961

294.379

45.582

                   
 

Subsidies/Opdrachten

             
   

Transitiefaciliteit

   

2.135

2.931

234

168

66

   

Marktontwikkeling in het kader van private sector development

   

44.526

59.804

58.343

54.251

4.092

   

Wet en regelgeving

   

5.579

2.453

3.027

5.000

– 1.973

   

Financiële sectorontwikkeling

   

36.639

7.065

23.412

26.338

– 2.926

   

Versterking privaat ondernemerschap

   

54.083

60.983

57.352

35.260

22.092

   

Infrastructuurontwikkeling

   

33.288

44.763

43.832

75.587

– 31.755

   

Bedrijfsmatige technische bijstand

       

628

 

628

   

Samewerking bedrijfsleven en PPP's

   

5.849

9.859

3.386

16.900

– 13.514

   

Versterking privaat ondernemerschap non-ODA

   

6.382

2.313

 

2.794

– 2.794

   

Technische assistentie DGGF

   

8.000

10.809

3.452

10.800

– 7.348

   

Landenprogramma's ondernemingsklimaat

       

5.376

 

5.376

   

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

       

403

 

403

                   
 

Bijdragen (inter)nationale organisaties/Bijdrage aan ander begrotingshoofdstuk

             
   

International Labour Organisation

   

5.213

5.721

5.128

5.217

– 89

   

Partnershipprogramma's ILO

   

4.883

5.527

5.524

5.000

524

   

Landenprogramma's ondernemingsklimaat

   

13.284

12.411

8.469

13.000

– 4.531

   

Infrastructuurontwikkeling

     

45.421

24.832

 

24.832

   

Bedrijfsmatige technische bijstand

   

1.748

1.433

5

1.709

– 1.704

   

Transitiefaciliteit

       

185

 

185

   

Marktontwikkeling in het kader van private sector development

       

4.755

 

4.755

   

Wet en regelgeving

       

2.782

 

2.782

   

Financiele sectorontwikkeling

       

26.801

 

26.801

   

Samewerking bedrijfsleven en PPP's

       

250

 

250

                   
 

Bijdragen aan agentschappen

             
   

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

   

15.404

42.838

40.959

42.355

– 1.396

   

Infrastructuurontwikkeling

       

15.580

 

15.580

   

Technische assistentie DGGF

       

5.246

 

5.246

                   

1.4

Dutch Good Growth Fund: intensivering van ontwikkelingsrelevante investeringen in en handel met ontwikkelingslanden door het Nederlandse en het lokale bedrijfsleven, met de focus op het MKB en bij uitzondering en onder condities grootbedrijf

 

81.839

92.033

73.451

43.629

108.500

– 64.871

                   
 

Subsidies

             
   

Programma's Dutch Good Growth Fund

       

3.147

7.826

– 4.679

                   
 

Opdrachten

             
   

Programma's Dutch Good Growth Fund

       

34.913

86.824

– 51.911

                   
 

Garanties

             
   

Programma's Dutch Good Growth Fund

       

5.569

13.850

– 8.281

                   
                   
                   

Ontvangsten

1.833

5.132

11.052

80.289

14.942

23.126

– 8.184

                   

1.10

Ontvangsten duurzame handel en investeringen

1.833

5.132

9.182

78.815

9.431

22.626

– 13.195

                   

1.40

Ontvangsten DGGF

   

1.870

1.474

5.511

500

5.011

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen

Bij de eerste en tweede suppletoire begroting zijn respectievelijk een stijging met EUR 306 miljoen en een daling met EUR 155 miljoen reeds toegelicht. Uiteindelijk is een aantal voor 2017 voorziene verplichtingen toch niet gerealiseerd, wat resulteerde in een verdere daling van het verplichtingenbedrag met EUR 120 miljoen tot EUR 273 miljoen. Per saldo leidt dit tot een totale overschrijding van EUR 30 miljoen ten opzichte van de ontwerpbegroting.

De verlaging van het verplichtingenbedrag na de tweede suppletoire begroting vindt zijn oorsprong vooral in verplichtingen binnen sub-artikel 1.3 die niet meer in 2017 gerealiseerd konden worden zoals het West Africa trade facilition programma en de Umbrella facility for trade.

Daarnaast zijn de gerealiseerde verplichtingen op de instrumenten Dutch Good Growth Fund (DGGF – EUR 15,9 miljoen) en Dutch Trade and Investment Fund (DTIF – EUR 15,5 miljoen) lager. Een voorgenomen committering op onderdeel 1 (Investeren door het Nederlands midden en klein bedrijf) van het DGGF is uitgesteld en op het DTIF zijn door achterblijvende vraag minder verplichtingen aangegaan dan verwacht.

Binnen het DGGF en DTIF zijn nieuwe garantieverplichtingen verstrekt voor een bedrag van EUR 27,6 miljoen. Zie ook het overzicht van de risicoregelingen.

Uitgaven

Artikel 1.1

Op subartikel 1.1 is meer uitgegeven dan begroot. Dit is grotendeels het saldo van mutaties op de instrumenten beleidsondersteuning internationaal ondernemen met betrekking tot de financiering van de totstandkoming van (IMVO) convenanten en maatschappelijk verantwoord ondernemen ter invulling van de motie Van Laar (34 550 XVII nr. 26) over het terugdringen van kinderarbeid, welke reeds zijn toegelicht in de eerste en tweede suppletoire begroting.

Artikel 1.2

Op subartikel 1.2 waren per saldo de uitgaven lager dan begroot.

De lagere uitgaven op de instrumenten Starters International Business (EUR 1,5 miljoen) en Partners for International Business (EUR 6,2 miljoen) zijn vooral veroorzaakt door veranderde regelgeving voor de bevoorschotting van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO).

Van de regeling Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsstudies (DHI) wordt minder gebruik gemaakt dan verwacht waardoor de uitgaven EUR 4,5 miljoen lager zijn dan begroot. Een wijziging in de toewijzingsprocedure van projecten in 2016 heeft geleid tot een betere kwaliteit van de voorstellen, maar wel voor een lager subsidiebedrag.

Ook voor de instrumenten Starters for International Business (SIB) en Partners for International Business (PIB) gelden scherpere criteria, gericht op een bijdrage aan de SDG’s, om voor een financiering in aanmerking te komen. Verder speelt ook een rol dat de bevoorschotting aan RVO van programmagelden in 2017 is afgeschaft. Betaling vindt nu achteraf plaats.

Het Fonds Opkomende Markten (FOM) is een aflopende garantieregeling. In 2017 zijn hierop nog EUR 1,6 miljoen aan schades geboekt. Deze schades worden gecompenseerd met de ontvangsten uit hoofde van rentes, premies en aflossingen die geboekt worden onder artikel 1.10 ontvangsten internationaal ondernemen.

Op het Dutch Trade en Investment Fund (DTIF) is EUR 7,7 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Het in 2016 opgerichte DTIF heeft een trage start. Dit is grotendeels toegelicht bij de tweede suppletoire begroting.

Het tweede halfjaar was daarentegen hoopgevend, resulterend in contracten voor een hogere waarde dan verwacht. De uitgaven kwamen hierdoor voor EUR 2,3 miljoen hoger uit dan voorzien tijdens de tweede suppletoire begroting.

De uitgaven onder het instrument versterking concurrentiepositie Nederland zijn EUR 2,7 miljoen hoger dan begroot. Dit betreffen uitgaven voor de opvolging van economische missies en het effectiever maken het internationale topsectorenbeleid (de «Werkplaats»), zoals gemeld bij de eerste suppletoire begroting. Een deel van deze activiteiten is later bij de RVO belegd (zie tweede suppletoire begroting).

De uitgaven onder het instrument overig (non-ODA) van EUR 2,2 miljoen betreffen projectontwikkelingskosten voor Invest-NL door FMO ten behoeve van een tool voor de ontwikkeling van bankable business cases voor overheden en bedrijven.

De verhoging in de bijdragen aan agentschappen is toe te schrijven aan verschillende factoren. Naast de verwerking van nieuwe van de RVO ontvangen ramingen is er sprake geweest van een verschuiving van programmakosten naar uitvoeringskosten. Dit komt doordat bij het opstellen van de begroting nog niet in alle gevallen volledig duidelijk was hoe de uiteindelijke uitvoering van sommige instrumenten precies belegd zou worden. De totale uitgaven in relatie tot deze instrumenten zijn verdeeld over programma-uitgaven en uitvoeringskosten. Bij de implementatie is gebleken dat er sprake was van een andere verhouding tussen programma-uitgaven en uitvoeringskosten. Op totaalniveau (programmagelden en uitvoeringskosten) is per regeling nauwelijks sprake van overschrijding of zelfs van onderbesteding.

Artikel 1.3

Op subartikel 1.3 is meer uitgegeven dan aanvankelijk begroot. Dit is het saldo van een aantal mutaties, deels al toegelicht bij de eerste en tweede suppletoire begroting.

Op de instrumenten van marktontwikkeling in het kader van Private Sector Development is EUR 8,9 miljoen meer uitgegeven door een extra betaling aan Solidaridad vanwege een snellere uitvoering van programma dan oorspronkelijke geraamd en vanwege een extra betaling binnen het vernieuwde programma van Trade Mark East Africa (zie tweede suppletoire begroting).

Op de instrumenten van financiële sectorontwikkeling is per saldo EUR 23,9 miljoen meer uitgegeven vanwege de Nederlandse bijdrage aan het Women Entrepreneurs Financing Initiative (EUR 9 miljoen, zie tweede suppletoire begroting), een extra betaling aan het FMO-fonds Massif van EUR 8,5 miljoen ter dekking van extra kasbehoefte binnen Massif en een snellere implementatie van verschillende andere programma’s (onder andere IFC Wereldbank).

Op de instrumenten van versterking privaat ondernemerschap is per saldo EUR 19,3 miljoen meer uitgeven voornamelijk door vernieuwing van het programma PUM senior experts en het vakbondsmedefinancieringsprogramma (EUR 19,7 miljoen, zie eerste suppletoire begroting) en hogere uitgaven in verband met het programma PSD apps (EUR 4 miljoen, zie tweede suppletoire begroting). De daling van het instrument versterking privaat ondernemerschap non-ODA met EUR 2,8 miljoen is vooral toe te schrijven aan de bij tweede suppletoire begroting genoemde veranderde regelgeving voor de bevoorschotting van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO).

Op de instrumenten van infrastructuur ontwikkeling is per saldo EUR 8,7 miljoen meer uitgegeven voornamelijk door hoger dan geplande liquiditeitsbehoefte van het Infrastructure Development Fund (IDF) van FMO.

Op de instrumenten van samenwerking bedrijfsleven en Publiek-Private Partnerschappen (PPP’s) is EUR 13,3 miljoen minder uitgegeven. Dit komt met name door vertragingen in de uitvoering van het Fonds Duurzame Ontwikkeling Voedselzekerheid (FDOV) en in mindere mate ook door invoering van een nieuwe bevoorschottingssystematiek van beleidsgelden aan de (RVO) zoals toegelicht bij de tweede suppletoire begroting.

Tenslotte is op de instrumenten van technische assistentie DGGF EUR 2,1 miljoen minder gerealiseerd dan verwacht. Dit komt door de eerdergenoemde veranderde bevoorschottingssystematiek van de RVO.

Artikel 1.4

In aanvulling op de bij tweede suppletoire begroting toegelichte verlaging van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) met EUR 36,5 miljoen bleek verdere verlaging nodig te zijn. De daling van de uitgaven op artikel 1.4 Dutch Good Growth Fund (DGGF) wordt enerzijds veroorzaakt doordat de totale vraag naar de onderdelen (1) Investeren door Nederland in het midden en klein bedrijf (mkb) en (3) Exporteren door het Nederlands mkb binnen het DGGF in 2017 lager uitviel dan verwacht en anderzijds doordat betalingen aan Nederlandse ondernemers zijn vertraagd. Het betreft hier transacties die weliswaar gecontracteerd zijn maar een langere doorlooptijd en vaak ook grilliger verloop kennen dan verwacht, hetgeen inherent is aan financiering aan het midden en kleinbedrijf dat actief is in relatief moeilijke landen.

Ontvangsten

Artikel 1.10

De ontvangsten duurzame handel en investeringen zijn lager dan begroot. Een daling van EUR 10 miljoen is reeds toegelicht bij de eerste suppletoire begroting. Voor het overige wordt de verlaging veroorzaakt door vertraging bij het aangaan van Dutch Trade and Investment Fund transacties. Hierdoor zijn ook de premieontvangsten en de aflossingen op de wisselfinancieringen lager.

Artikel 1.40

De ontvangsten op het Dutch Good Growth Fund zijn hoger dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door hogere premieontvangsten en verrekeningen van wisselfinancieringen met de begrotingsreserve door onttrekkingen aan de begrotingsreserve.

Licence