Base description which applies to whole site

ARTIKEL 6 EN 7 HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene doelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving.

Omschrijving

Om internationaal te concurreren en maatschappelijke problemen aan te pakken, zijn een goed opgeleide bevolking, ondernemende geesten en hoogwaardige diensten en producten van doorslaggevend belang. De Nederlandse samenleving is in belangrijke mate afhankelijk van kennis, technologie en innovatie. Nederland moet daarom zijn kennis– en innovatiepotentieel optimaal organiseren en benutten. Ook stelt de mondiale economische crisis de Nederlandse samenleving voor een grote opgave.

Onderwijs en wetenschap zijn meer dan aanjagers van de kenniseconomie. Het gaat niet alleen om geld, het gaat ook om zaken als inzicht in de eigen identiteit, historische achtergronden, natuur en milieu, sociale verhoudingen, cultuur en kunst, kortom de bepalende factoren voor de kwaliteit van het leven. Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek speelt daarbij een belangrijke rol. Het hoger onderwijs moet daarom studenten motiveren om tijdens hun studie het beste uit zichzelf te halen, zodat zij zich optimaal ontplooien en zich breed kunnen oriënteren.

De strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid geeft de strategische doelen aan voor de komende jaren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 1). Deze zijn nader ingevuld in de meerjarenafspraken die gemaakt zijn met de koepels van de besturen in het hbo en wo (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nrs. 31 en 33).

Over de voortgang van de afspraken doet OCW jaarlijks verslag in Kennis in Kaart (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, bijlage bij 31 288, nr. 82). Omdat vanaf 2010 er geen Kennis in Kaart meer wordt uitgebracht, zal het (jaarlijks) verslag bij brief aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Om een zo objectief mogelijk inzicht te krijgen in de inspanningen van de universiteiten en hogescholen om aan de ambities bij te dragen, zal de Inspectie van het Onderwijs in 2010 een evaluatieonderzoek doen. Deze evaluatie zal in de eerste helft van 2011 afgerond zijn.

Zoals uitgewerkt in de strategische agenda is het beleid gericht op het verhogen van de basiskwaliteit, het bevorderen van excellentie en het verbeteren van studiesucces. Dat laatste betekent onder andere dat minder studenten uit moeten vallen. Om deze doelen te bereiken, is een aantal maatregelen genomen dat verder wordt toegelicht bij de operationele doelstellingen.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten én bij de behoefte van de maatschappij. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van het geld voor het hoger onderwijs en onderzoek, en de kwaliteitsgarantie. De minister ondersteunt de belanghebbenden op een manier die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor het groene onderwijs.

Externe factoren

De inzet van studenten, docenten, onderzoekers, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke en internationale organisaties, andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt) bepaalt mede de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek. De minister is daarom mede afhankelijk van de inzet, capaciteiten en faciliteiten van deze partijen. Factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan het succes van het beleid wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen, conjuncturele ontwikkelingen waaronder de wereldwijde financiële crisis.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 6.1 Indicatoren
 

Basiswaarde 2003

Laatste waarde 2009

Streefwaarde 2020

1.

Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44 jarigen van de beroepsbevolking

31,5%

37,4%

46,0%

Bron: CBS (EBB)

   

Toelichting:

Meer mensen moeten hoger opgeleid worden. Dit wordt grotendeels bereikt door autonome groei en door ervoor te zorgen dat studenten (sneller) afstuderen (zie ook paragraaf 6.3.3). OCW probeert dit voornamelijk door verbetering van rendement (minder uitval en betere studiekeuze) te bereiken. De indicator laat een stijgende lijn zien.

Tabel 6.2 Kengetallen
 

2006

2007

2008

2009

1.

Percentage afgestudeerden met een baan op tenminste hbo respectievelijk wo-niveau 1

    
 

Hbo

82%

85%

85%

83%

 

Wo

65%

64%

67%

65%

Bron: Hbo en Wo-monitor

    

2.

Percentage werkenden dat aangeeft dat opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

    
 

Hbo

53%

59%

62%

59%

 

Wo

57%

60%

63%

60%

Bron: Hbo en Wo-monitor

    
1

huidige baan (gemiddeld anderhalf jaar na afstuderen)

Toelichting:

De kengetallen maken zichtbaar of de student optimaal is voorbereid op deelname aan de samenleving en een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt. Bij deze reeksen worden geen streefwaarden geformuleerd omdat deze te sterk samenhangen met de conjunctuurontwikkeling. Deze samenhang lijkt te worden bevestigd omdat de percentages in 2009 dalen.

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

2 692 061

2 747 122

2 530 905

2 545 735

2 548 623

2 570 559

2 578 239

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

2 323 653

2 492 905

2 538 673

2 554 658

2 563 540

2 572 688

2 578 694

         

Programma-uitgaven

2 317 618

2 486 929

2 533 575

2 549 561

2 558 443

2 567 591

2 573 597

         

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

2 186 555

2 330 762

2 415 844

2 425 763

2 440 844

2 448 503

2 452 509

Reguliere bekostiging (lumpsum) 1

2 186 555

2 330 762

2 415 844

2 425 763

2 440 844

2 448 503

2 452 509

         

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

5 478

5 474

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

5 478

5 474

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (kwaliteit en bekostiging) 2

       
         

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

32 163

50 164

55 190

55 241

55 260

55 269

55 269

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

20 898

34 867

34 896

34 938

34 956

34 965

34 965

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten (lumpsum)

8 765

12 797

12 794

12 803

12 804

12 804

12 804

Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

Erkenning van verworven competenties

0

0

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

Emancipatie

100

100

100

100

100

100

100

         

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

78 854

85 923

43 490

49 505

43 308

44 349

46 349

Praktijkgericht onderzoek (Raak)

13 100

18 883

18 883

20 267

19 967

19 300

19 300

Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen) (lumpsum) 3

1 254

7 823

7 828

12 550

12 557

12 565

12 565

Ondernemerschap

0

500

5 316

5 207

300

0

0

Nieuwe hbo-masteropleidingen

0

742

10 463

10 481

10 484

10 484

10 484

Deltaplan bèta/techniek 4/Sectorplan techniek mbo-hbo 2011–2016

58 500

55 500

0

0

0

2 000

4 000

FES: Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs

6 000

2 475

1 000

1 000

0

0

0

         

Programmakosten-overig 5

       

Uitvoeringsorganisatie DUO

14 568

14 606

13 575

13 571

13 550

13 989

13 989

         

Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs en Studiefinanciering

6 035

5 976

5 098

5 097

5 097

5 097

5 097

Ontvangsten

11 404

2 492

1 017

1 017

17

17

17

1

In de middelen voor «Reguliere bekostiging» zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

2

De middelen voor «Excellentie in onderwijs» worden voor het gehele hoger onderwijs begroot op artikel 7. Voor de jaren 2010 tot en met 2014 zijn de middelen deels ingezet voor de uitbreiding van het Sirius-programma (zie artikel 7).

3

Naast de extra middelen uit het coalitieakkoord is in de «Reguliere bekostiging» (lumpsum) voor lectoren en kenniskringen op jaarbasis een bedrag van € 57,0 miljoen opgenomen.

4

De middelen voor het Deltaplan bèta/techniek voor het jaar 2009 en 2010 hebben betrekking op de gehele onderwijskolom. De middelen in 2014 en 2015 hebben betrekking op de sectorplannen techniek mbo-hbo 2011–2016.

5

De middelen hebben betrekking op de sector hoger onderwijs.

Afdrachtvermindering onderwijs

Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van studenten met een onderwijsarbeidsovereenkomst c.a. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Deze regeling geldt voor bepaalde studenten in het hoger beroepsonderwijs.

Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

4 052 409

3 938 033

3 955 026

3 988 702

4 020 588

4 030 271

4 028 796

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

3 781 800

3 828 069

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

        

Programma-uitgaven

3 781 800

3 828 069

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

        

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

3 740 028

3 766 135

3 824 413

3 864 116

3 901 946

3 937 609

3 956 490

Reguliere bekostiging (lumpsum)

3 728 322

3 740 549

3 786 033

3 825 732

3 863 550

3 899 213

3 918 094

Geesteswetenschappen

2 128

10 660

10 660

10 660

10 663

10 663

10 663

Alfa/Gamma-onderzoek

9 578

14 926

27 720

27 724

27 733

27 733

27 733

         

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

32 049

40 531

39 371

38 242

36 278

28 380

26 851

Kwaliteitsverbetering docenten (lumpsum)

5 414

5 414

5 414

5 414

5 414

5 414

5 414

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (HSP/Libertas noodfonds)

12 385

11 331

11 331

11 331

11 333

11 333

11 333

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent: FES (Sirius Programma)

4 764

11 590

11 522

10 793

9 227

1 529

 

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (Sirius Programma)

 

4 000

2 200

1 700

900

2 200

 

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (kwaliteit en bekostiging)

  

1 800

2 300

3 100

1 800

4 000

Internationale samenwerking en oriëntatie 1

9 486

8 196

7 104

6 704

6 304

6 104

6 104

         

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

2 657

15 337

20 600

20 601

20 605

20 604

20 604

Minder uitval en kwaliteitsimpuls (lumpsum)

2 322

15 337

17 403

17 404

17 408

17 407

17 407

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

  

3 197

3 197

3 197

3 197

3 197

Verhoging deelname studenten met een handicap

335

      
         

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

7 066

6 066

30 861

30 795

28 297

26 297

24 797

3 TU's samenwerking: FES

7 066

6 066

6 066

6 000

3 500

1 500

 

3 TU's samenwerking

  

10 990

10 990

10 992

10 992

10 992

Sectorplan Natuur- en scheikunde

  

13 805

13 805

13 805

13 805

13 805

Ontvangsten

13 894

17 672

42 604

16 809

12 743

3 045

16

1

In 2009 en 2010 inclusief Nederlandse Instituten in het Buitenland (NIB's). Vanaf 2011 zijn deze middelen opgenomen in de reguliere bekostiging van het wetenschappelijk onderwijs.

Afdrachtvermindering onderwijs

Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van studenten met een onderwijsarbeidsovereenkomst c.a. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Deze regeling geldt voor bepaalde categorieën promovendi/assistenten en onderzoekers in opleiding.

Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

Tabel 6.5 Middelen toerusting hoger onderwijs en onderzoek (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Hogescholen:

     

Onderwijsdeel

2 390 170

2 402 256

2 417 354

2 426 643

2 430 710

Deel ontwerp- en ontwikkeling

(Lectoren en kenniskringen)

64 846

69 617

69 625

69 633

69 633

      

Universiteiten:

     

Onderwijsdeel

1 562 784

1 597 859

1 627 176

1 652 951

1 670 640

Onderzoekdeel

1 702 055

1 703 469

1 703 469

1 703 469

1 703 469

Academische ziekenhuizen

561 612

568 908

573 119

578 645

580 054

      

Overige organisaties hoger onderwijs 1:

     

United Nations University (UNU)

855

855

855

855

855

Europees Universitair Instituut Florence

1 565

1 565

1 565

1 565

1 565

Stichting Nederlandse Organisatie voor

25 956

25 956

25 956

25 956

25 956

Internationale samenwerking in het Hoger

     

Onderwijs (NUFFIC)

     

Stichting Handicap en Studie

841

491

491

491

491

Stichting UAF Steunpunt (SUS) / UAF

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

244

244

244

244

244

Landelijke Studenten Vakbond (LSVb)

244

244

244

244

244

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

3 975

3 975

3 975

3 975

3 975

1

Bij het deel «Overige organisaties hoger onderwijs» zijn de subsidie-ontvangers vermeld en de bedragen waarop de subsidies ten hoogste kunnen worden vastgesteld. Voor de subsidieverlening aan deze subsidieontvangers vormt deze begrotingsvermelding (Nuffic m.i.v. 2012) de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Tabel 6.6 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

2 520 000

2 535 990

2 544 893

2 553 602

2 559 608

Totaal juridisch verplicht

2 498 932

2 514 648

2 528 434

2 513 719

2 517 584

Totaal bestuurlijk gebonden

21 068

20 807

15 884

39 284

41 284

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

535

575

599

740

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

2 415 844

2 425 763

2 440 844

2 448 503

2 452 509

Juridisch verplicht

2 415 555

2 425 189

2 440 269

2 447 904

2 451 769

Bestuurlijk gebonden

289

39

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

535

575

599

740

       

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Juridisch verplicht

5 476

5 481

5 481

5 481

5 481

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

55 190

55 241

55 260

55 269

55 269

Juridisch verplicht

50 190

50 161

50 160

47 769

47 769

Bestuurlijk gebonden

5 000

5 080

5 100

7 500

7 500

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

43 490

49 505

43 308

44 349

46 349

Juridisch verplicht

27 711

33 817

32 524

12 565

12 565

Bestuurlijk gebonden

15 779

15 688

10 784

31 784

33 784

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Tabel 6.7 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling artikel 7 Wetenschappelijk onderwijs (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

3 915 245

3 953 754

3 987 126

4 012 890

4 028 742

Totaal juridisch verplicht

3 892 674

3 930 974

3 965 241

3 995 458

4 007 750

Totaal bestuurlijk gebonden

22 571

22 280

21 385

16 432

19 992

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

500

500

1 000

1 000

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

3 824 413

3 864 116

3 901 946

3 937 609

3 956 490

Juridisch verplicht

3 824 413

3 863 616

3 901 446

3 936 609

3 955 490

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

500

500

1 000

1 000

       

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

39 371

38 242

36 278

28 380

26 851

Juridisch verplicht

27 790

26 952

25 885

22 940

17 851

Bestuurlijk gebonden

11 581

11 290

10 393

5 440

9 000

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

20 600

20 601

20 605

20 604

20 604

Juridisch verplicht

20 600

20 601

20 605

20 604

20 604

Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

30 861

30 795

28 297

26 297

24 797

Juridisch verplicht

19 871

19 805

17 305

15 305

13 805

Bestuurlijk gebonden

10 990

10 990

10 992

10 992

10 992

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

6.3 Operationele beleidsdoelstelling
6.3.1 Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

Motivering

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zodanig toerusten dat bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek voldaan wordt aan de gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen die door de door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn gesteld.

• Reguliere bekostiging (lumpsum)

Instrumenten

De rijksbijdrage, die de instellingen van hoger onderwijs en onderzoek ontvangen, is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan deze rijksbijdrage wordt bepaald. De tabel 6.5 laat zien welke middelen over hogescholen, universiteiten en academische ziekenhuizen zijn verdeeld.

Op 4 februari 2010 is de Wet versterking en besturing vastgesteld (Staatblad 2010, 119). Hierin zijn onder andere de collegegeldsystematiek, medezeggenschap en toezicht, en de invoering van joint degrees geregeld. Met betrekking tot experimenten op het gebied van medezeggenschap is op 18 juni 2009 aan de Tweede Kamer bij de behandeling van deze wet toegezegd dat er geen medezeggenschapsexperimenten plaatsvinden zonder dat de betrokken medezeggenschapsraad hiermee heeft ingestemd. Het nieuwe artikel 1.7a van de WHW maakt experimenten mogelijk. In 2011 vindt er geen medezeggenschapsexperiment plaats.

In verband met aanpassing van het accreditatiestelsel is op 22 juni 2010 de Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vastgesteld (Staatsblad 2010, 293). Met deze wijziging wordt de accreditatie vanaf 2011 vereenvoudigd en meer gericht op de inhoud en kwaliteit van het onderwijs.

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 is gewijzigd per 24 juli 2010 (Staatsblad 2010, 314). Hiermee wordt per 2011 een nieuwe onderwijsbekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs ingevoerd. De toezeggingen over de koppeling van kwaliteit en bekostiging en de voortgangstoetsing, zoals die zijn gedaan bij het wetgevingsoverleg in het kader van de begroting 2010 van OCW en bij het algemeen overleg over de bekostiging van het hoger onderwijs (februari 2010), worden meegenomen bij de uitwerking van het advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (commissie Veerman); Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 288, nr. 96).

• Geesteswetenschappen

Het gaat om projecten die bijdragen aan het oplossen van de problemen die de commissie «Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen» (commissie Cohen) heeft benoemd in haar rapport «Duurzame Geesteswetenschappen». Deze projecten worden in goede samenwerking met de colleges van bestuur van de betreffende faculteiten opgesteld. De commissie «Regieorgaan Geesteswetenschappen», onder voorzitterschap van prof.dr. F. van Oostrom, adviseert de minister over honorering van de projectaanvragen. In 2011 is hiervoor € 10,7 miljoen beschikbaar.

• Alfa- en gammaonderzoek bij de universiteiten (lumpsum)

Met deze middelen wordt een aantal problemen en lacunes opgelost dat zich voordoet in het voor de Nederlandse kenniseconomie belangrijke gebied van alfa- en gammawetenschappen. In 2011 is € 27,7 miljoen beschikbaar.

• Optimalisering taal- en rekenonderwijs (lumpsum)

Voor een structurele verhoging van het studiesucces is onder meer de doorlopende leerlijn rekenen en taal van grote betekenis. Voor de periode 2008 tot en met 2011 is in totaal € 12 miljoen beschikbaar om het taal- en rekenonderwijs aan de lerarenopleidingen te verbeteren.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.8 Kengetallen

(x 1 000)

2009/2010

2010/2011

2011/2012

2012/2013

2013/2014

1.

Eerstejaars aantal studenten ( excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo voltijd

87,3

88,6

89,4

89,8

90,1

 

Hbo deeltijd

13,8

17,1

13,6

13,5

13,4

 

Wo

50,3

49,6

50,3

51,5

52,6

2.

Ingeschreven aantal studenten (excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo voltijd

331,1

345,4

357,7

366,7

373,8

 

Hbo deeltijd

62,6

67,4

67,4

67,0

66,5

 

Wo

226,1

235,1

242,9

250,3

257,2

3.

Gediplomeerden (excl. «groen onderwijs»)

     
 

Hbo voltijd

52,5

54,0

55,8

57,5

58,9

 

Hbo deeltijd

12,6

12,9

13,3

13,4

13,4

 

Wo

27,7

28,4

29,1

29,8

30,6

Bron: OCW-Referentieraming 2010, peildatum 1 oktober 2009 (eerstejaars en ingeschrevenen conform de OCW-begrotingsraming)

     
 

2010

2011

2012

2013

2014

4.

Onderwijsuitgaven per student

     
 

Hbo

6,2

6,2

6,1

6,0

6,0

 

Wo

5,9

6,0

5,9

5,9

5,9

Toelichting:

In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per student daalt.

  • 4. Onderwijsuitgaven per student: berekend in nominale prijzen, aantal studenten conform de Referentieraming 2010 en excl. collegegeldontvangsten. Voor wo: exclusief de FES-middelen voor de 3TU’s samenwerking en de academische ziekenhuizen.

6.3.2 Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

Motivering

De kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs kan beter en het excellente talent onder studenten moet meer gestimuleerd worden. Aan de basis is deze in orde, maar in relatie tot de ambities van Nederland als innovatieve, concurrerende economie moet de kwaliteit verbeteren. Het hoger onderwijs moet intensiever en persoonlijker worden. Het Nederlandse hoger onderwijs bevindt zich in een internationaal speelveld. Studenten moeten de mogelijkheid hebben zich voor te bereiden op een loopbaan in een internationale context: de arbeidsmarkt wordt immers ook meer internationaal. De concurrentie om de beste studenten neemt toe. Instellingen moeten ruimte hebben zich voor de buitenwereld te profileren en partnerships aan te gaan met buitenlandse instellingen.

• Kwaliteitsverbetering docenten hbo

Instrumenten

De docent is de bepalende factor in de onderwijskwaliteit. De kwaliteit van de docent en van de lerarenopleiding moet dus uitstekend zijn. Op artikel 6 en artikel 7 Hoger onderwijs en op artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid is hiervoor geld beschikbaar. In lijn met het advies van de «commissie Leraren» onder leiding van de heer Rinnooy Kan zijn hiertoe in het actieplan «LeerKracht van Nederland» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 27 923, nr. 45) maatregelen voorgesteld. Deze zijn in het convenant «Leerkracht van Nederland» (Staatscourant, 3 maart 2009, nr. 42), met de sociale partners in de hbo-sector verder uitgewerkt (zie ook artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid).

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (het Huygens Scholarship Programme/Libertas noodfonds)

Het aantrekken van internationaal toptalent en het stimuleren van excellent talent onder studenten is een voorwaarde om de Nederlandse instellingen in de groeiende internationale concurrentiestrijd een goede uitgangspositie te bieden. In 2011 is er € 11,3 miljoen beschikbaar voor excellente buitenlandse en Nederlandse studenten die een (deel van hun) studie in het buitenland gaan volgen. Hieronder valt ook het noodfonds (Libertas) voor internationale hulpacties op het gebied van hoger onderwijs.

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent, FES (Sirius Programma)

Om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop excellentie in het hoger onderwijs gerealiseerd kan worden is € 50 miljoen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) beschikbaar voor de periode 2008–2014. Hiervan is € 10 miljoen bestemd voor de tranche gericht op masteropleidingen, waarin ook experimenten voor selectie aan de poort en collegegelddifferentiatie. De Stichting Platform Bèta en Techniek begeleidt de gehonoreerde projecten en experimenten en volgt de voortgang.

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (uitbreiding Sirius Programma)

Voor de uitbreiding van het Sirius Programma gericht op de bacheloropleidingen is voor de periode 2010 tot en met 2014 € 11 miljoen beschikbaar. De projecten die hiervoor in aanmerking komen, zijn in 2009 goedgekeurd.

• Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent (kwaliteit en bekostiging)

De koppeling tussen kwaliteit en bekostiging wordt verkend in het kader van de uitwerking van het advies van de commissie Veerman. Het bedrag van € 1,8 miljoen voor 2011 zal worden ingezet in het kader van de huidige beleidstraject(en) ter versterking van de kwaliteit van het onderwijs.

• Internationale samenwerking en -oriëntatie

Om de positie van het Nederlands hoger onderwijs internationaal te verbeteren, is in 2011 € 5,6 miljoen beschikbaar voor de Netherlands Education Support Offices (NESO’s) en € 0,5 miljoen voor PhD-studenten aan het Europees Universitair Instituut in Florence. Daarnaast is in 2011 € 1 miljoen beschikbaar voor projecten die bijdragen aan de verbetering van de communicatie met en over de internationale student, waardoor ook het imago van Nederland als kennisland verbetert.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.9 Indicator
 

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

Indicator Kwaliteit en excellentie

   

1.

Percentage hbo-docenten dat minimaal beschikt over een mastergraad 1

50% (waarvan 3,7% PhD)

57% (waarvan 4,8% PhD)

70% 2(waarvan 10% PhD)

Bron: HBO-raad 3

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2014

2.

Percentage studenten dat als «gemotiveerd» kan worden beschouwd

18,0%

18,3%

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2004

peildatum: 2008

 

3.

Studietijd, contacturen en schaal

   
 

a.

Onderwijsintensiteit: gem. tijdsbesteding aan studiegerelateerde activiteiten in uren per week (perceptie student)

   
  

Hbo

33

35

  

Wo

31

33

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2005

peildatum: 2009

 
 

b.

Onderwijstijd: gem. aantal uren per week (contacturen; perceptie student)

   
  

Hbo

13

14

  

Wo

11

13

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2005

peildatum: 2009

 
 

c.

Student/stafratio

   
  

Hbo: student/onderwijzend personeel

25,0

22,7

  

Wo: student/wetenschappelijk personeel

9,2

10,1

Bron: Kerncijfers 2005–2009

peildatum: 2004

peildatum: 2008

 

4.

Aantal Nederlandse instellingen in top 100 van beste instellingen ter wereld

2 in top 100

2 in top 100 waarvan 1 op nr. 52

3 in top 100 en hoogste omhoog

Bron: Sjanghai-ranking

peildatum: 2005

peildatum: 2009

peildatum: 2011

Indicator Internationalisering diplomamobiliteit

   

5.

Ho-studenten uit het buitenland in NL (instroom): percentage van de totale Nederlandse ho-studentenpopulatie

4,5%

7,4%

7,4% 4

Bron: IMON-monitor 2009 (NUFFIC, Europees Platform, Cinop)

peildatum: 2003/2004

peildatum: 2009/2010

peildatum: 2010

6.

Percentage Nederlandse studenten dat een opleiding in Nederland volgt en een deel hiervan in het buitenland doet

14% (hbo 12%; wo 17%)

12% (hbo 10%; wo 14%)

25%

Bron: Studentenmonitor

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2013

1

De meerjarenafspraken tussen OCW en de HBO-raad vormen het uitgangspunt voor deze indicator.

2

In het convenant «Leerkracht van Nederland» is afgesproken dat hogescholen er naar streven dat 70% van de docenten in 2014 over een mastergraad beschikt. Daarnaast is afgesproken dat hogescholen ernaar zullen streven dat 10% van de docenten in 2017 beschikt over een PhD dan wel in een promotietraject participeert.

3

Gegevens komen uit de Arbeidsmarktmonitor van het personeel in het hbo, 2007 «Zwaar weer op komst» op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (POMO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

4

De streefwaarde is eerder gerealiseerd dan verwacht. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door verdubbeling van het budget voor het HSP-programma.

Toelichting:

In de meerjarenafspraken is een aantal achtergrondvariabelen (onder andere indicator 1, 2 en 3) opgenomen op basis waarvan de ambities voor studiesucces en kwaliteit van het onderwijs worden gemonitord. Samen geven deze achtergrondvariabelen een indruk van de ontwikkeling van kwaliteit. Ze zijn relevant maar er is geen sprake van een een-op-een relatie met de kwaliteit van het onderwijs. Deze indicatoren moeten in samenhang worden bezien en worden ingebed in een kwalitatief oordeel. Om deze redenen zijn er geen streefwaarden geformuleerd.

  • 2. Deze gegevens zijn gebaseerd op de Studentenmonitor, en dus op ondervraging van studenten. Deze indicatoren geven dan ook de percepties van studenten weer.

  • 6. Deze indicator geeft een beeld van de ontwikkeling van de internationale competenties van Nederlandse studenten. Meer informatie hierover is te vinden in de internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 288, nr. 44). Zie voor meer indicatoren artikel 8 Internationaal beleid.

    In «Het Grenzeloze Goed» is aangekondigd dat OCW een jaarlijkse monitor uitvoert naar de omvang van mobiliteit van studenten en staf. De eerste monitor wordt begin 2011 verwacht.

6.3.3 Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

Motivering

Om de Nederlandse bevolking beter en hoger op te leiden, liggen er specifiek voor het hoger onderwijs de volgende opdrachten:

  • een goede doorstroom binnen het onderwijs;

  • minder uitval uit het hoger onderwijs;

  • een leven lang leren.

Deze vormen de basis van een gezonde kenniseconomie en een goed opgeleide beroepsbevolking.

• Minder uitval en kwaliteitsimpuls hoger onderwijs

Instrumenten

OCW investeert in kleinschalig onderwijs door instellingen in staat te stellen meer en betere docenten aan te stellen. Hierdoor kan het onderwijs kleinschaliger worden en zullen er minder studenten uitvallen. Hiervoor is in 2011 € 52,3 miljoen beschikbaar.

Naast deze middelen uit het Coalitieakkoord moeten de instellingen hiervoor hun lumpsum en onder andere ook het geld voor de versterking van de kenniseconomie (Voorjaarsnota 2006) inzetten. De instellingen krijgen deze middelen via de lumpsum op basis van de meerjarenafspraken met de VSNU en de HBO-raad over uitvalvermindering en kwaliteitsverhoging. De focus ligt daarbij op de bachelorfase, omdat daar de uitval relatief hoog is.

Met dit oogmerk zijn de studiekeuzegesprekken als instrument ingezet via twee tranches met in totaal 18 projecten, waarvoor veel belangstelling bestaat bij de hogescholen en universiteiten. Deze projecten geven inzicht in de wijze waarop instellingen studiekeuzegesprekken kunnen inrichten en uitvoeren via toegankelijke, overdraagbare informatie.

Tevens wordt gemeten of en welke resultaten deze projecten het eerste jaar na invoering opleveren qua vermindering van uitval of switchen van studenten. Eind 2010 zijn de eerste uitkomsten beschikbaar.

• Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten

Er wordt geïnvesteerd in het verbeteren van het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten. Het rendement van niet-westerse allochtone hbo-studenten is veel lager dan het rendement van autochtone hbo-studenten. Op de universiteiten zijn er ook substantiële verschillen in studiesucces. De investeringen richten zich uitsluitend op de instellingen in de Randstad, omdat deze studenten zich daar concentreren en de instellingen daar voor grotere uitdagingen staan. Vanaf 2008 heeft OCW met de Randstadhogescholen meerjarenafspraken gemaakt om het studiesucces van deze groep te verbeteren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 288, nr. 28). In 2011 wordt een tussenbalans opgemaakt van de behaalde resultaten. Met ingang van 2011 zijn ook met de universiteiten in de Randstad meerjarenafspraken gemaakt. Voor de hogescholen en universiteiten is in 2011 € 16 miljoen beschikbaar.

• Subsidie voor Studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs

Om te zorgen dat aanstaande studenten beschikken over deugdelijke vergelijkingsinformatie via onder andere een website over opleidingsmogelijkheden in het hoger onderwijs, is structureel € 2,4 miljoen beschikbaar.

• Subsidie voor Erkenning van verworven competenties (evc)

Uit het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Competent erkend» (2009) komt naar voren dat de kwaliteit van evc in het hoger onderwijs kan en moet verbeteren. In 2011 zal de inspectie daarom een onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van evc-voorzieningen in zowel het mbo als het ho. Hierover wordt gerapporteerd via een themarapport en het onderwijsverslag.

• Emancipatie

Voor de voortzetting van de ondersteuning van de VHTO (Landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen in bèta/techniek) is een subsidie beschikbaar van € 0,1 miljoen.

• Bevorderen doorstroom hoger onderwijs

De beleidsreactie op het rapport van de Onderwijsraad «De weg naar de hogeschool», waarin de Raad adviseert over het vraagstuk van de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs naar het hoger beroepsonderwijs, wordt meegenomen in de zorgvuldige uitwerking van het advies van de commissie Veerman. Dit geldt ook voor de besluitvorming over de invoering van de associate degree en de positionering ervan in de beroepskolom. Hiermee is voldaan aan de motie en toezegging, gedaan tijdens het nota-overleg competentiegericht onderwijs in het mbo (15 april 2009).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.10 Indicator
 

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

Voor het wo 12

   

1.

Percentage studie-uitval (uit wo) en studie-switchers (binnen wo) na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar in bachelor-2 en 3

12%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2004)

11%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2006)

6%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2011

2.

Percentage studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar dat in vier jaar de bachelorfase afrondt

47%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2003)

51%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2004)

> 70%

Bron: 1 cijfer HO/VSNU

peildatum: 2008

peildatum: 2009

peildatum: 2014

Voor het hbo1:

   

3.

Rendement van studenten (herinschrijvers2 na het eerste studiejaar 3), na 6 jaar studie

77%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2001)

76%

(studenten die zijn gestart met studeren in 2003)

90%

Bron: 1 cijfer HO/HBO-raad

peildatum: 2007

peildatum: 2008

peildatum: 2013

4.

Studierendement na 6 jaar van voltijdstudenten hbo en wo 4

   
 

Hbo autochtoon

66,2%

67,0%

 

Niet-westerse allochtone hbo-student

48,0%

51,6%

 

Wo autochtoon

47,5%

43,9%

 

Niet-westerse allochtone wo-student

35,0%

35,2%

Bron: CFI: 1 cijfer HO/CFI

peildatum: 2006 cohort hbo/wo: 2000

peildatum: 2009 cohort: 2003

peildatum: 2014 (zie toelichting)

1

De meerjarenafspraken vormen het uitgangspunt voor de indicatoren 1 t/m 3 inzake verhogen van het studiesucces en kwaliteit in de bachelorfase. De basiswaarde voor de meerjarenafspraken is vastgesteld op basis van het 1-cijfer-ho bestand 2008.

2

Het gaat bij de indicatoren 1 t/m 3 steeds om de herinschrijvers na het eerste studiejaar. Dat zijn studenten die zich na het eerste studiejaar opnieuw hebben ingeschreven in het wo (indicator 1 en 2) dan wel in het hbo (indicator 3). Wanneer we het cohort 2001 bekijken, gaat het dus om de studenten die gestart zijn in 2001, maar die in 2002 nog steeds waren ingeschreven. Van die overgebleven groep wordt switchgedrag, uitval en rendement gevolgd. De reden om naar deze «herinschrijvers» te kijken, en niet naar het totale start-cohort is om recht te doen aan de oriënterende, selecterende en verwijzende functie van het eerste studiejaar.

De streefcijfers van de meerjarenafspraken binnen het wo zijn gebaseerd op de «standaardselectie» van studenten: vwo-scholieren die na maximaal één «tussenjaar» gaan studeren in het wo.

3

In de meerjarenafspraak met de HBO raad is oorspronkelijk afgesproken dat er gekeken zal worden naar studenten in de post-propedeutische fase, in plaats van herinschrijvers na het eerste studiejaar. Vanwege onvolkomenheden in de registratie is dat op dit moment nog lastig te berekenen, en wordt gewerkt met herinschrijvers na het eerste studiejaar.

4

Uitgangspunt voor de berekening van het studierendement na 6 jaar is de strategische agenda. Een cohort eerstejaars in hbo of wo wordt gevolgd tot een hbo-bachelordiploma (voor het hbo-cohort) of een wo-master/doctoraaldiploma (voor het wo-cohort) is gehaald en zolang er een ononderbroken inschrijving is in het ho. Studenten die overstappen van hbo naar wo, of omgekeerd, en daar een diploma halen, zitten niet in de telling.

Toelichting:

  • 1 t/m 3: zijn de kernindicatoren uit de meerjarenafspraken met de HBO-raad en VSNU over studiesucces en kwaliteit van de bachelorfase. De eerste doelstelling uit deze meerjarenafspraken is om de verwijzende en bindende functie van het eerste bachelorjaar te versterken. Daarbij gaat het er om dat zo vroeg mogelijk in de studie duidelijk wordt of een student bij de voor hem of haar best passende opleiding studeert. Aan dit eerste studiejaar zijn daarom geen doelstellingen met betrekking tot uitval of rendement gekoppeld. Na het (verwijzende en bindende) eerste bachelorjaar, zou er in bachelor-2 en 3 een aanzienlijke reductie van de studie-uitval en studie-switchers mogelijk moeten zijn. Daar is indicator 1 op gebaseerd. Ook het studiesucces (rendement) zou na dat eerste jaar sterk kunnen verbeteren. Daar zijn indicator 2 (wo) en 3 (hbo) op gebaseerd. Het rendement (na 6 jaar studie) zoals dat bij indicator 4 is weergegeven, gaat dus om een grotere groep (inclusief uitvallers en switchers in het eerste studiejaar) en ligt daarom ook lager dan het rendement van de «herinschrijvers». Naast deze genoemde indicatoren zijn er meer indicatoren voor het verbeteren van de kwaliteit, die ook zeer relevant zijn voor dit onderwerp, zie de indicatoren bij de operationele doelstelling 6.3.2. Een uitgebreide rapportage over de voortgang van de meerjarenafspraken, waarin ook indicatoren per instelling worden weergegeven, wordt in de laatste helft van 2010 jaar naar de Tweede Kamer gestuurd.

  • 4. Streefwaarde: het rendement van niet-westerse allochtone studenten is in 2014 zoveel mogelijk gelijk aan het rendement van autochtone studenten. Deze streefwaarde geldt niet landelijk: met de vijf multisectorale hogescholen in de Randstad zijn afzonderlijk afspraken gemaakt over het verhogen van het rendement en het verminderen van uitval van niet-westerse allochtone studenten. Eind 2010 worden er concrete prestatieafspraken met de universiteiten in de Randstad gemaakt. Over de voortgang van de afspraken wordt jaarlijks verslag gedaan aan de Tweede Kamer.

6.3.4 De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa

Motivering

Om als Nederland een welvarend land te zijn en te blijven, is het noodzakelijk dat elk talent de kans krijgt zich te ontwikkelen, dat vernieuwende kennis ontwikkeld wordt en dat bedrijven deze kennis weten te vertalen in nieuwe producten en diensten die van belang zijn voor economie en maatschappij. Onderwijs, wetenschap en innovatie zijn bronnen van productiviteitsgroei en daarmee van welvaart.

Het hoger beroepsonderwijs speelt een belangrijke rol bij het verspreiden van kennis door goede verbindingen met het (regionale) bedrijfsleven en het uitvoeren van (toegepast en innovatiegedreven) onderzoek.

Het onderwijs moet mensen opleiden tot innovatieve arbeidskrachten die in staat zijn hun omgeving te analyseren en verbeteringen voor te stellen. De arbeidsmarkt moet hiertoe uitdagen en mensen in staat stellen hun kennis en vaardigheden te vergroten. Onderwijs en arbeidsmarkt innoveren elkaar op deze manier.

Daarom wordt krachtige interactie gestimuleerd tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt, en wordt focus en massa bevorderd in wetenschappelijke opleidingen en onderzoek. In het hbo worden lectoraten gestimuleerd, wordt het RAAK-programma (Regionale Aandacht en Actie voor Kenniscirculatie) voor praktijkgericht onderzoek ingezet, wordt tijdelijke financiering van nieuwe hbo-masters mogelijk gemaakt en worden ondernemerschap en valorisatie gestimuleerd. In het wo wordt ingezet op de bundeling van krachten van de 3 TU’s en wordt de uitvoering van het sectorplan Natuur- en scheikunde ondersteund.

• Praktijkgericht onderzoek (lectoren en RAAK)

Instrumenten

Het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen versterkt het innovatief vermogen van het (buitenlands) bedrijfsleven en de publieke sector en vormt daarmee een noodzakelijke aanvulling op de huidige Nederlandse kennisinfrastructuur. Door analytische vaardigheden en onderzoek in het curriculum van hogescholen op te nemen, kan de hbo-professional zich ontwikkelen. De lector vervult binnen de hogeschool een spilfunctie tussen onderzoek en onderwijs. De RAAK-regeling stelt hogescholen in staat via vraagsturing het praktijkgericht onderzoek verder te ontwikkelen. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs in relatie tot lectoren wordt gewaarborgd door een extern kwaliteitszorgstelsel. Dit kwaliteitszorgstelsel is zowel gericht op het onderwijs, als de beroepspraktijk, onderzoek en kennis, en de samenleving in bredere zin. Voor praktijkgericht onderzoek is, bovenop de middelen voor lectoren die deel uitmaken van de lumpsum, in 2011 € 26,7 miljoen beschikbaar.

• Nieuwe hbo-masteropleidingen

In 2009 is een subsidieregeling opgestart voor tijdelijke financiering van enkele nieuwe arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden (Creative industries, Grotestedenproblematiek, Plattelandsvernieuwing, Zorg, Technologie, Logistiek en Bouw). Voor 2011 is € 10,5 miljoen beschikbaar. Hieruit worden ook de al in 2010 gestarte opleidingen gefinancierd.

• Sectorplan techniek mbo-hbo

Na het beëindigen van de stimuleringregeling Deltaplan bèta/techniek in 2011 zal er nog steeds een tekort zijn aan mbo- en hbo-technici. Daarom hebben de commissie de Boer en de commissie Hermans in 2010 respectievelijk het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek 2011–2016 gepresenteerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 148). Voor beide plannen is in totaal € 29 miljoen beschikbaar. Hiermee worden drie Centres of Expertise hbo en zes centra voor innovatief vakmanschap mbo opgericht. Van de € 29 miljoen komt € 5 miljoen ten laste van artikel 4 Beroepsonderwijs, € 18 miljoen ten laste van de middelen Deltaplan bèta/techniek en € 6 miljoen ten laste van artikel 6 Hoger beroepsonderwijs.

• FES Investeringsagenda bèta/techniek hoger onderwijs

Vanuit het FES wordt over zes jaren (2007–2012) in totaal € 20 miljoen geïnvesteerd om belangrijke knelpunten in het hoger onderwijs in bèta en techniek aan te pakken. Het gaat om projecten gericht op uitwisseling van docenten vo en ho en het bijscholen van pabo-studenten.

• 3TU’s

In 2011 zal de focus die bereikt is met het onderzoek in de vijf Centres of Excellence (onderzoeksprogramma's met leerstoelen en masterprogramma's) voortgezet worden. Uit het FES is voor de periode 2011–2014 € 17 miljoen beschikbaar. Uit het coalitieakkoord is met ingang van 2011 € 11 miljoen per jaar gereserveerd.

• Sectorplan Natuur- en scheikunde

Voor de versterking van natuur- en scheikunde in het wetenschappelijk onderwijs is het sectorplan natuur- en scheikunde ontwikkeld. Het brengt focus en massa aan in opleidingen en onderzoek. Een onafhankelijke commissie, onder voorzitterschap van prof.dr. D.D. Breimer, heeft geadviseerd over de plannen die de instellingen eind 2009 hebben ingediend. Conform het advies van de commissie zijn de middelen – € 20 miljoen voor de periode 2011 tot en met 2016 – toegekend aan de faculteiten van de deelnemende universiteiten voor onderwijs en onderzoek. Hiervan wordt € 6 miljoen per jaar verdeeld via het NWO (zie artikel 16.3.1, Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel). In 2016 volgt er een evaluatie en wordt besloten of de inzet voor het sectorplan wordt gehandhaafd.

• Ondernemerschap

De ministers van EZ en OCW hebben voor het bevorderen van kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en ondernemers ieder € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode van 2008–2011. Onderdeel hiervan vormt ook de in mei 2010 door EZ, OCW en LNV opengestelde regeling valorisatie. Doel hiervan is het bevorderen dat hoger onderwijs instellingen hoogwaardige faciliteiten inrichten voor ondernemerschapsonderwijs – in Centres of Entrepreneurship – en voor het daadwerkelijk opstarten en ondersteunen van kennisintensieve bedrijven. Voor wat betreft het actieprogramma «Onderwijs en Ondernemerschap» wordt in 2011 ingezet op een derde tranche «Onderwijs Netwerken Ondernemen».

Zie voor verdere toelichting de begroting van het ministerie van EZ, beleidsartikel 3.2 «meer en beter ondernemerschap».

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 6.11 Indicator
 

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

RAAK-regeling

   

RAAK-mkb

   

1.

In projecten betrokken ondernemers

2 430

3 500

4 400 1

Bron: SIA, december 2009

peildatum: 2007

peildatum: dec2009

peildatum: 2011

RAAK-publiek

   

2.

In projecten betrokken professionals van publieke instellingen

1 073

1 500

2 5001

Bron: SIA, december 2009

peildatum: 2007

peildatum: 2009

peildatum: 2011

Samenhang RAAK-lectoren

   

3.

Percentage RAAK-projecten met lectoraatsdeelname

85%

95%

95%

Bron: SIA

peildatum: 2006

peildatum: 2009

peildatum: 2011

1

De streefwaarden zijn aangepast omdat bij het vaststellen van de streefwaarden uitgegaan was van mogelijke continue groei, die gezien de aard van de prjecten niet realistisch is. De aangepaste streefwaarden zijn tot stand gekomen op basis van een voorspelling van het aantal nieuwe projecten en betrokken professionals/ondernemers op basis van voorgaande/al lopende projecten.

Toelichting:

  • 1 en 2: De indicatoren met betrekking tot de RAAK-regeling laten een verdere groei zien van de betrokkenheid van de partners buiten de hogeschool.

    De indicator omvang kenniskring is niet meer opgenomen. Gebleken is dat er geen eenduidige definitie bestaat van een kenniskring. Dit maakt de beschikbare gegevens onvergelijkbaar met elkaar. Op basis van de gegevensverzameling in het kader van het kwaliteitszorgstelsel voor onderzoek aan hogescholen wordt de komende tijd gezocht naar een nieuwe eenduidige indicator. In de begroting van 2012 zal een nieuwe indicator worden opgenomen die de impact van een lectoraat in een hogeschool goed in beeld brengt.

6.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 6.12 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek of Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Internationalisering

OD 2

A 2010/2011

B 2010/2011

 
 

Studiesucces en kwaliteit hoger onderwijs

OD 3 en deel OD 2

A 2011/2012

B 2011/2012

 

Effectenonderzoek ex post

geen

   

Overig evaluatieonderzoek 1

Onderzoek studenten met een handicap

OD 3

A 2009

B 2012

 
 

Studentenmonitor

onder andere OD 2

Jaarlijks

www.studentenmonitor.nl

 

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA)

AD

Tweejaarlijks

POA

1

Wat onder overig evaluatieonderzoek staat, is niet in alle gevallen een evaluatieonderzoek.

Licence