8.1 Algemene doelstelling: bevorderen van internationale samenwerking, om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.
Omschrijving
De samenleving mondialiseert op tal van verschillende terreinen. Dat vergt zeker van een «open» land als Nederland dat de generaties van de toekomst in het onderwijs van nu een internationale oriëntatie meekrijgen en de noodzakelijke internationale competenties verwerven. Daarbij gaat het om kennis en vaardigheden die nodig zijn om in een internationale omgeving te werken en leven. Uiteindelijk is dat een taak voor (onderwijs-)instellingen en burgers zelf. Maar ook de overheid heeft hier een verantwoordelijkheid.
OCW stimuleert onderwijsinstellingen, lerenden en docenten tot internationale oriëntatie en samenwerking, bevordert culturele en wetenschappelijke uitwisseling en ondersteunt organisaties en instellingen die internationaal opereren. OCW zorgt voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door multilaterale afspraken te maken over zaken als beroepserkenning, culturele diversiteit, kwaliteitszorg en accreditatie én via bilaterale contacten kaders te creëren voor samenwerking. Ook wordt internationale kennis benut voor het eigen nationale beleid. Daartoe participeert OCW in multilaterale organisaties als de Europese Unie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de Raad van Europa en de UNESCO. OCW wil daarmee ook bijdragen aan de totstandkoming – wereldwijd – van een duurzame en rechtvaardige samenleving.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van goede randvoorwaarden voor een verdere internationalisering van onderwijs, cultuur en wetenschap, zowel nationaal als internationaal.
Externe factoren
Het behalen van de doelstelling hangt af van:
• Inzet van instellingen, organisaties, lerenden, docenten, wetenschappers en kunstenaars zelf.
• De buitenlandpolitieke situatie.
Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling
De internationale mobiliteit van lerenden en docenten is goed meetbaar. Sinds enkele jaren is een indicatorenset opgenomen (zie onder operationele doelstelling 8.3.1, hierna) die deze mobiliteit in beeld brengt. Bron daarvan is de Internationaliseringsmonitor Onderwijs Nederland (IMON), opgesteld door de organisaties die mobiliteitsprogramma’s uitvoeren (Nuffic, CINOP en Europees Platform). Het IMON-rapport over het jaar 2009 is per brief van 10 augustus 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 150) aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.
8.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | HGIS-deel 2011 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 29 277 | 21 909 | 37 671 | 37 679 | 36 800 | 40 086 | 38 727 | 1 054 | |
Waarvan garantieverplichtingen | |||||||||
Totale uitgaven | 24 418 | 29 366 | 42 258 | 42 162 | 40 965 | 40 086 | 38 727 | 1 054 | |
Programma-uitgaven | 21 364 | 26 534 | 40 244 | 40 353 | 39 156 | 38 277 | 36 918 | 1 054 | |
Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten | 10 889 | 10 594 | 10 632 | 10 626 | 10 643 | 10 643 | 10 643 | 600 | |
• | Mobiliteitsprogramma's | 7 906 | 7 757 | 7 741 | 7 735 | 7 735 | 7 735 | 7 735 | |
• | Bilaterale samenwerking met andere landen | 2 983 | 2 837 | 2 891 | 2 891 | 2 908 | 2 908 | 2 908 | 600 |
In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid | 6 482 | 6 310 | 6 604 | 6 610 | 6 493 | 6 493 | 5 993 | 454 | |
• | OCW-vertegenwoordiging in het buitenland | 1 660 | 2 100 | 2 426 | 2 426 | 2 426 | 2 426 | 1 926 | 150 |
• | Participeren in multilaterale organisaties | 3 427 | 3 428 | 3 459 | 3 459 | 3 428 | 3 428 | 3 428 | |
• | Stimuleren van internationale uitwisseling van kennis en cultuur, beleidsonderzoek en benchmarking | 1 395 | 782 | 719 | 725 | 639 | 639 | 639 | 304 |
Het – op OCW-terreinen – integreren van de BES-eilanden in Nederland en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk | 3 993 | 9 630 | 23 008 | 23 117 | 22 020 | 21 141 | 20 282 | ||
• | Verbetering van het onderwijs op de BES-eilanden | 3 043 | 8 680 | 3 558 | 3 667 | 2 570 | 1 691 | 832 | |
Onderwijsbekostiging BES: | |||||||||
• | PO | 8 100 | 8 100 | 8 100 | 8 100 | 8 100 | |||
• | VO | 6 700 | 6 700 | 6 700 | 6 700 | 6 700 | |||
• | BVE en SKJ (Sociaal Kanstrajecten Jongeren) | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | 2 500 | |||
• | Samenwerking Curaçao, St.Maarten en Aruba | 950 | 950 | 850 | 850 | 850 | 850 | 850 | |
• | Apparaatsuitgaven BES | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | |||
• | Uitvoeringskosten DUO BES | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 | |||
Apparaatsuitgaven | 3 054 | 2 832 | 2 014 | 1 809 | 1 809 | 1 809 | 1 809 | ||
Ontvangsten | 84 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 | 99 |
2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) | 40 244 | 40 353 | 39 156 | 38 277 | 36 918 | |
Totaal juridisch verplicht | 31 025 | 29 996 | 29 612 | 21 140 | 21 140 | |
Totaal bestuurlijk gebonden | 8 814 | 9 946 | 9 099 | 16 692 | 15 333 | |
Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 405 | 411 | 445 | 445 | 445 | |
Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten | 10 632 | 10 626 | 10 643 | 10 643 | 10 643 | |
• | Juridisch verplicht | 9 034 | 8 863 | 8 880 | 408 | 408 |
• | Bestuurlijk gebonden | 1 558 | 1 723 | 1 723 | 10 195 | 10 195 |
• | Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 40 | 40 | 40 | 40 | 40 |
In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid | 6 604 | 6 610 | 6 493 | 6 493 | 5 993 | |
• | Juridisch verplicht | 4 691 | 3 833 | 3 432 | 3 432 | 3 432 |
• | Bestuurlijk gebonden | 1 548 | 2 406 | 2 656 | 2 656 | 2 156 |
• | Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden | 365 | 371 | 405 | 405 | 405 |
Het – op OCW-terreinen – integreren van de BES-eilanden in Nederland en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk | 23 008 | 23 117 | 22 020 | 21 141 | 20 282 | |
• | Juridisch verplicht | 17 300 | 17 300 | 17 300 | 17 300 | 17 300 |
• | Bestuurlijk gebonden | 5 708 | 5 817 | 4 720 | 3 841 | 2 982 |
• | Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden |
De niet juridisch of niet bestuurlijk gebonden middelen zijn wel beleidsmatig geoormerkt. Deze middelen zijn bestemd voor activiteiten en projecten in EU-verband en voor internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking.
8.3 Operationele beleidsdoelstelling
8.3.1 Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten
Motivering
Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen draagt in belangrijke mate bij aan de algemene beleidsdoelstelling. Het gaat niet alleen om het beleid uit dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders binnen de OCW-begroting ondergebracht. Daarom is hieronder een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld welk deel daarvan valt onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.
• Mobiliteitsprogramma’s (beurzen e.d.)
• Generieke maatregelen (zoals meeneembaarheid studiefinanciering, zie artikel 11 operationele doelstelling 11.3.1 «Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden»)
• Bilaterale samenwerking met andere landen (via organisaties en instellingen)
Instrumenten
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Primair onderwijs (artikel 1) | 19 198 | 19 835 | 19 840 | 19 840 | 19 840 | 19 840 | 19 840 |
Voortgezet onderwijs (artikel 3) | 3 914 | 3 974 | 4 324 | 4 921 | 4 705 | 4 755 | 4 755 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4) | 1 172 | 1 083 | 1 238 | 868 | 810 | 810 | 810 |
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) | 86 428 | 86 728 | 86 626 | 86 626 | 86 626 | 86 626 | 86 626 |
Internationaal beleid (artikel 8) | 17 371 | 16 904 | 17 236 | 17 236 | 17 136 | 17 136 | 16 636 |
Studiefinanciering (artikel 11) | 4 363 | 49 852 | 49 552 | 49 152 | 50 152 | 50 152 | 50 152 |
Kunsten (artikel 14) | 19 379 | 17 538 | 16 938 | 16 888 | 15 738 | 15 688 | 15 688 |
Cultureel erfgoed (artikel 14) | 1 389 | 3 295 | 3 460 | 3 360 | 3 360 | 3 360 | 3 360 |
Media (artikel 14 en 15 ) | 50 478 | 50 102 | 50 115 | 50 115 | 50 115 | 50 115 | 50 115 |
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) | 88 675 | 88 501 | 87 331 | 82 231 | 82 231 | 82 231 | 82 231 |
Totaal | 295 820 | 341 265 | 340 113 | 334 690 | 334 166 | 334 166 | 333 666 |
Toelichting:
De uitgaven in de tabel zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen. Voor artikel 11 geldt dat de uitgaven voor internationale studiefinanciering niet afzonderlijk worden geraamd, maar meelopen in de uitgavenramingen, zoals opgenomen bij artikel 11.3.1 (Studiefinanciering; waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden).
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 | 3 453 |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) | 61 827 | 61 814 | 61 814 | 61 814 | 61 814 | 61 814 | 61 814 |
Internationaal beleid (artikel 8) | 1 654 | 1 054 | 1 054 | 1 054 | 1 054 | 1 054 | 1 054 |
Kunsten (artikel 14) | 6 242 | 5 315 | 4 765 | 4 765 | 3 665 | 3 665 | 3 665 |
Cultureel erfgoed (artikel 14) | 395 | 395 | 395 | 395 | 395 | 395 | 395 |
Media (artikel 14 en 15 ) | 466 | 506 | 506 | 506 | 506 | 506 | 506 |
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) | 454 | 631 | 706 | 706 | 706 | 454 | 454 |
Totaal | 74 491 | 73 168 | 72 693 | 72 693 | 71 593 | 71 341 | 71 341 |
Toelichting:
De uitgaven op de Homogene Groep Internationale Samenwerking maken deel uit van de uitgaven opgenomen in tabel 8.3 «Internationale uitgaven OCW»
Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Onderstaande tabellen 8.5, 8.6, 8.7 en 8.8 geven per onderwijssector aan wat de basiswaarden, actuele waarden en streefwaarden zijn op de belangrijkste indicatoren op stelselniveau, althans wat mobiliteit betreft. In de eerdergenoemde IMON en in de na de zomer door de Nuffic uit te geven internationaliseringsmonitor van het hoger onderwijs is een verdieping te vinden met informatie over de verschillen tussen landen, instellingen en opleidingen.
Diplomamobiliteit ho | basiswaarde | laatste waarde | Streefwaarde | |||
---|---|---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator: | 2004/2005 | 2009/2010 | 2010 | |||
1. | ho-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom) | |||||
• | percentage van de totale Nederlandse ho studentenpopulatie: | 5,1% (1) | 7,4% (1) | 7,4% | ||
• | percentage EU gemiddelde: (4) | 7.2% (2) | 8,0% (3) | |||
2. | wo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom) | |||||
• | percentage van de totale Nederlandse wo studentenpopulatie: | 5,2% (1) | 9,3% (1) | 9,0% | ||
3. | hbo-studenten uit het buitenland in Nederland (instroom) | |||||
• | percentage van de totale Nederlandse hbo studentenpopulatie: | 5,0% (1) | 6,4 % (1) | 6,8% | ||
4. | ho-studenten uit Nederland in het buitenland (uitstroom) (c) | |||||
• | percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie: | 2,3% (2) | 2,5% (3) | 6,0% | ||
• | percentage EU gemiddelde (4) | 2,7% (2) | 2,9% (3) |
Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)
noten:
1. Bron: DUO-CFI 2010
2. Bron: OESO EU21
3. Bron: OESO EU21 (20007-data)
4. Geen internationale gegevens over hbo en wo bekend (internationaal geen eenduidig onderscheid tussen hbo en wo)
Studiepuntmobiliteit ho | basiswaarde afgestudeerden | laatste waarde afgestudeerden | streefwaarde afgestudeerden | ||
---|---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator: | 2004 (1) | 2009 (2) | 2013 (3) | ||
1. | ho-studenten uit Nederland in het buitenland | ||||
• | percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie: | 17% | 19% | 25% | |
2. | wo-studenten uit Nederland in het buitenland | ||||
• | percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie: | 19% | 22% | 35% | |
3. | hbo-studenten uit Nederland in het buitenland | ||||
• | percentage van de totale Nederlandse studentenpopulatie: | 15% | 16% | 20% |
Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)
1. ResearchNed, 2005: Studentenmonitor 2004.
2. ResearchNed, 2010: Studentenmonitor 2009.
3. OCW, 2008: Internationaliseringsagenda «Het Grenzeloze Goed».
Toelichting:
Bij studiepuntmobiliteit is het doel om via deelstudie of stage in het buitenland studiepunten te behalen ten behoeve van een studie in Nederland. Voor studiepuntmobiliteit zijn geen reguliere, jaarlijks geactualiseerde kengetallen beschikbaar die Nederland in een breder perspectief kunnen plaatsen. Wel vinden zo nu en dan internationaal vergelijkende onderzoeken plaats, die als referentie kunnen dienen. Zo is dit jaar gebruik gemaakt van gegevens van ResearchNed. Het betreft hier gegevens die verzameld zijn bij (niet-eerstejaars) studenten tijdens hun studie. Het percentage studiepuntmobiliteit valt overigens bij afgestudeerden hoger uit, aangezien buitenlandervaring vaak aan het einde van het curriculum plaatsvindt en afgestudeerden vermoedelijk mobieler zijn dan studenten die niet afstuderen. Bij afgestudeerden in 2007–08 bedroeg dit percentage ruim 23%. Dit criterium volgend is het streven om in 2010 tenminste weer op het EU-gemiddelde uit te komen van 2000, te weten 25%.
basiswaarde | laatste waarde | streefwaarde | ||
---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator: | 2006 | 2009 | 2010 | |
1. | Percentage mbo-studenten dat uit Nederland voor minimaal twee weken naar het buitenland vertrekt voor studie of stage, van de totale Nederlandse studentenpopulatie | 0,44% | 0,56% | 0,65% |
2. | Percentage docenten in de mbo-sector dat voor minimaal een week naar het buitenland vertrekt, van de totale Nederlandse docentenpopulatie | 3,47% | 3,80% | 3,50% |
3. | Percentage van de Nederlandse onderwijsinstellingen met buitenlandse partners | 68% | 58% |
Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)
Nota bene: Bovenstaande gegevens hebben uitsluitend betrekking op internationalisering in het kader van de programma's Leonardo da Vinci (van de EU) en BAND .
Toelichting:
Het streven is een gestage mobiliteitsgroei, vooral waar het gaat om het aantal buitenlandse stages van mbo-studenten, met name dankzij het nieuwe EU-programma Leven Lang leren. Er zijn overigens geen gegevens bekend over mobiliteit buiten de programma’s.
Dat de laatst gemeten waarden soms de streefwaarden overstijgen vloeit voort uit een combinatie van twee factoren: a) de – achteraf gezien – behoudend geformuleerde streefwaarden en b) het relatief grote succes van met name het Leonardo da Vinci-programma.
basiswaarde | laatste waarde | streefwaarde | ||
---|---|---|---|---|
Prestatie-indicator: | 2005/06 | 2007/08 2008/09 | 2010 | |
• | Percentage po-scholen met een internationale activiteit, met steun van het Europees Platform | 5,8% | 6,4% 7,7% | 8% |
• | Percentage vo-scholen met een buitenlandse partnerinstelling waarmee onderwijsprojecten worden uitgevoerd | 57,9% | 59,5% 60,5% | 60% |
• | Percentage vo-leerlingen met een meerdaagse uitwisseling met het buitenland in het kader van onderwijskundige samenwerking | 2,3% | 2,4% 2,5% | 2,5% |
• | Percentage vo-docenten met een meerdaags studiebezoek, aan het buitenland i.h.k.v. nascholing, exclusief leerlingenbegeleiding | 1,6% | 1,8% 1,8% | 1,8% |
• | Percentage vo-scholen met een tweetalige opleiding | 16,4% | 19,0% 22,2% | 20% |
Bron: IMON 2009 (Nuffic, Europees Platform, Cinop)
Toelichting:
De cijfers geven een stabiel beeld weer, hetgeen verklaarbaar is doordat ook het beleid als doel heeft handhaving op het huidige niveau van internationalisering van het vo. Een bescheiden ambitie is er wel voor het po en daar is de trend ook positief. Ook het beleid om het aantal vo-scholen met een tweetalige opleiding te vergroten, lijkt aan te slaan.
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Europees Platform: | 5 629 | 5 584 | 5 548 | 5 542 | 5 542 | 5 542 | 5 542 | |
• | Loketfunctie en Programmabeheer | 4 493 | 4 498 | 4 478 | 4 478 | 4 478 | 4 478 | 4 478 |
• | Expertise en Platformfunctie | 1 136 | 1 086 | 1 070 | 1 064 | 1 064 | 1 064 | 1 064 |
Nationaal Agentschap Leven Lang Leren: | 1 804 | 1 724 | 1 724 | 1 724 | 1 724 | 1 724 | 1 724 | |
• | Programma Leven Lang Leren | 1 804 | 1 724 | 1 724 | 1 724 | 1 724 | 1 724 | 1 724 |
Duitsland Instituut Amsterdam | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 | 800 | |
Frans- Nederlandse academie | 114 | 118 | 118 | 118 | 118 | 118 | 118 | |
Stichting Ons Erfdeel | 205 | 205 | 205 | 205 | 205 | 205 | 205 | |
EVD bureau CROSS: | 1 264 | 1 097 | 1 157 | 1 157 | 1 174 | 1 174 | 1 174 | |
• | Programma's Centraal- en Oost-Europa | 995 | 839 | 899 | 899 | 916 | 916 | 916 |
• | Uitvoeringskosten EVD bureau CROSS | 269 | 258 | 258 | 258 | 258 | 258 | 258 |
Fullbright Center | 473 | 428 | 408 | 408 | 408 | 408 | 408 | |
Nether: | 484 | 484 | 500 | 500 | 500 | 500 | ||
Vlaams-Nederlands Huis «De Buren» | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | 500 | |
Totaal | 11 273 | 10 940 | 10 960 | 10 954 | 10 971 | 10 971 | 10 471 |
8.3.2 In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid
Motivering
Om de Nederlandse belangen op het terrein van onderwijs, cultuur en wetenschap in het buitenland te behartigen, is een strategische werkwijze noodzakelijk in de EU, in multilaterale organisaties als de OESO en UNESCO, in samenwerkingsverbanden als de Nederlandse Taalunie en in de bilaterale samenwerking. Ook biedt de internationale omgeving een schat aan kennis die kan worden benut voor nationaal beleid (bijvoorbeeld benchmarks, best practices in andere landen, OESO-reviews/rapporten etc). Het gaat hierbij steeds om een optimale aansluiting van de internationale agenda op de nationale.
• OCW-vertegenwoordiging in het buitenland
• Participeren in multilaterale organisaties
• Internationale uitwisseling van kennis en cultuur, internationaal beleidsonderzoek en benchmarking (government to government)
Instrumenten
Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Het is niet goed mogelijk om een kwantitatieve relatie te leggen tussen de Nederlandse inzet in internationaal overleg met vele actoren enerzijds en het bereiken van specifieke internationale doelen anderzijds. Uiteraard is er wel kwalitatieve informatie beschikbaar, ondermeer rond belangrijke vergaderingen van de EU en de UNESCO.
8.3.3 Het integreren van de BES-eilanden in Nederland wat betreft de OCW-beleidsterreinen en het onderhouden van de relaties met de andere landen in het Koninkrijk
Motivering
Per 10 oktober 2010 houdt het Land Nederlandse Antillen op te bestaan en worden Bonaire, Sint Estatius en Saba (BES-eilanden) openbare lichamen binnen Nederland. Vanaf dat moment is de minister van OCW verantwoordelijk voor alle OCW-domeinen op de BES-eilanden. Met de bovengenoemde overgang wordt op de BES-eilanden specifieke regelgeving van toepassing voor de OCW-terreinen. De gevolgen voor de sectoren Cultuur en Media, Studiefinanciering en Inspectie van het Onderwijs worden onder de besbetreffende artikelen in deze begroting beschreven. De overige aangelegenheden betreffende BES en de andere landen van het koninkrijk worden in dit artikel beschreven, met name waar het gaat om de sectoren PO, VO, en BVE.
Instrumenten
In de eerste plaats wordt beleid gevoerd met regelgeving die geënt is op de Nederlandse wet- en regelgeving. Op die manier kan ook begeleiding vanuit het ministerie worden gegeven en kan toezicht worden gehouden. Naast wet- en regelgeving worden de volgende instrumenten ingezet:
• Begeleiding van scholen
• Verbetering van de primaire processen in de scholen o.a. door invoering leerlingvolgsystemen en training docenten.
• Structurele bekostiging voor PO, VO en BVE
• SKJ (Sociale Kanstrajecten Jongeren)
• Voortzetting Onderwijsverbetering Programma
• Versterking van de bestuurlijke kracht op de eilanden
• Verbetering materiële positie van de scholen
• Verbetering van de huisvesting van de scholen (Masterplan huisvesting)
• Professionalisering bedrijfsvoering
Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling
Vanaf 10-10-2010 zal de Inspectie van het Onderwijs ook op de BES-eilanden structureel toezicht houden, op basis van een op de situatie afgestemd toezichtskader. Op basis van de bevindingen van de inspectie is de volgende doelstelling van het verbeterprogramma geformuleerd: verhogen van de leerprestaties van alle leerlingen op de BES-eilanden in de kernvakken tot een niveau dat naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar is. De eerste uitkomsten van het evaluatie- onderzoek naar de effecten van de onderwijsverbetering op de BES-eilanden worden pas bekend na 2010.
8.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Onderzoek Onderwerp | AD of OD | A. Start B Afgerond | Vindplaats | |
---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Internationalisering PO en VO | OD 8.3.1 | A. 2013 B. 2013 | |
Overig evaluatieonderzoek | Onderzoek naar internationale mobiliteit | OD 8.3.1 | A. 2011 B. 2011 | Internationaliseringsmonitor Onderwijs Nederland (IMON) http://www.nuffic.nl |
Nederlandse Taalunie | OD 8.3.2 | A. 2011 B. 2011 | ||
Stichting Ons Erfdeel | OD 8.3.1 | A. 2012 B. 2012 | ||
Programma Agentschap NL | OD 8.3.1 | A. 2012 B. 2012 |