Base description which applies to whole site

Artikel 41 Volksgezondheid

41.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een goede volksgezondheid, waarbij mensen gezond leven en zo min mogelijk bloot staan aan bedreigingen van hun gezondheid.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2011

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2011

Het jaar 2011 zal vooral in het teken staan van de nieuwe nota Landelijk Gezondheidsbeleid (preventienota) waarin het kabinet zijn reactie zal geven op de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen die het RIVM in 2010 heeft uitgebracht. Volgend op deze kabinetsnota stellen gemeenten hun lokale nota’s Gezondheidsbeleid op.

Op basis van de huidige prioriteiten op het gebied van gezondheid en preventie (kamerstuk 22 894 nr. 134) staan vier beleidslijnen centraal:

  • Bestaande preventiemaatregelen (gezondheidsbescherming en ziektepreventie) in stand houden («dijkbewaking») en innoveren;

  • Integraal gezondheidsbeleid: Vanuit de publieke gezondheidszorg wordt afstemming en samenwerking gezocht met verschillende sectoren, zowel binnen het zorgveld (preventie, curatie, maatschappelijke ondersteuning en langdurige zorg) als daarbuiten (onderwijs, sociale zekerheid, werk en ruimtelijke ordering). Hoewel integraal gezondheidsbeleid voor alle Nederlanders effect zal hebben, zal een potentieel grote gezondheidswinst te behalen zijn bij de laagopgeleiden. Met andere departementen werkt het Ministerie van VWS aan een meer integraal en samenhangend gezondheidsbeleid in lijn met het op 19 oktober 2009 (kamerstuk 22 894 nr. 237) verschenen kabinetsstandpunt op de uitgebrachte adviezen van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ), Onderwijsraad en de Raad voor het Openbaar Bestuur, alsmede van de Sociaal Economische Raad (SER) over parallelle belangen bij gezondheid. Systematische aandacht voor gezondheid en de effecten van beleid op gezondheid in verschillende sectoren, zal bevorderen dat gezondheidsaspecten bij alle beleidsdossiers vanzelfsprekend aan de orde komen;

  • Preventie via de zorg versterken. Met de vergrijzing neemt het aantal mensen dat lijdt aan chronische ziekten verder toe. In de brief «Programmatische aanpak van chronische ziekten» van 13 juni 2008 (kamerstuk 31 200 XVI nr. 155) is geschetst wat de ambities op dit gebied zijn. Belangrijk onderdeel van de aanpak gericht op het voorkomen van (het verder verergeren van) chronische ziekten is de curatieve zorg en preventie meer aan elkaar te verbinden. Verder wordt het Nationaal Actieprogramma Diabetes uitgevoerd;

  • Bestuurlijke vernieuwing realiseren waar dit nodig is: er wordt gestreefd naar gebiedscongruentie tussen de Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) en de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) regio’s. Accordering van de tweede tranche van de Wet publieke gezondheid door het parlement is daarvoor noodzakelijk.

Naar verwachting zal in 2011 een aantal wijzigingen van medisch-ethische wetten in het parlement behandeld worden. Het gaat bijvoorbeeld om de wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Embryowet. Daarnaast zal nog een aantal (wets)evaluaties worden gestart. Het gaat om de evaluatie van de Centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen, als ook de Embryowet, de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting. Ook wacht de wijziging van het Besluit afbreking zwangerschap (BAZ) nog op behandeling in het parlement.

De abortushulpverlening zal in 2011 verdere aandacht vragen – niet alleen vanwege de wijziging van het BAZ – maar evenzeer vanwege het verbeteren van de opleiding van de hulpverleners, alsmede het verbeteren van de financieringsstructuur van de abortushulpverlening. Daarnaast zal het standpunt op het advies van de commissie medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen worden uitgewerkt, alsmede het standpunt op de Toekomstvisie van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek. Eind 2010 zal het wetsontwerp Zeggenschap lichaamsmateriaal naar de Ministerraad worden verstuurd. Naar verwachting kan het ontwerp dan in 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn verantwoordelijk voor het:

  • Bevorderen dat mensen gezonder gaan leven;

  • Beschermen van consumenten tegen onveilige consumentenproducten en levensmiddelen;

  • Bevorderen van veilig gedrag en een veilige omgeving ter voorkoming van letsels door ongevallen in de privésfeer;

  • De vroegopsporing van (risico’s op) ziekten;

  • Beschermen van burgers tegen (de gevolgen van) infectieziekten en rampen;

  • Effectueren van een doelmatige en effectieve openbare gezondheidszorg;

  • Scheppen van de randvoorwaarden voor meer preventie via de zorg;

  • Bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch wetenschappelijk onderzoek.

Externe factoren

Externe factoren

Veel ziekte overkomt mensen. Maar ziekte is ook vaak te voorkomen. Door burgers zelf, en via de wijken, op scholen, in de sport, op het werk en in de zorg. Vaak is er sprake van een parallellie van belangen. Om onze beleidsdoelen te bereiken, is samenwerking van belang met andere ministeries, gemeenten, het bedrijfsleven, scholen, werkgevers en werknemers, zorgverzekeraars en -aanbieders (beroepsgroepen), maatschappelijke organisaties en de sportsector.

Binnen de overheid is een aantal actoren werkzaam op het terrein van de volksgezondheid:

  • Gemeenten staan voor de collectieve preventie op lokaal niveau. Elke vier jaar brengen gemeenten, in het kader van de Wet publieke gezondheid, een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid uit. Bij de vormgeving en uitvoering van het lokaal gezondheidsbeleid spelen GGD’en een belangrijke rol;

  • Het RIVM is een expertise- en regiecentrum voor de publieke gezondheid. Daartoe zijn er centra voor Infectieziektebestrijding, Bevolkingsonderzoek, Gezond Leven en Gezondheid en Milieu;

  • Het NVI koopt vaccins in en levert vaccins voor de Nederlandse vaccinatieprogramma’s, zoals het Rijksvaccinatieprogramma en het Nationaal Programma Grieppreventie;

  • De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) handhaaft de wettelijke regels voor alcohol, tabak, eet- en drinkwaren en consumentenproducten;

  • De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt onder meer toezicht op de volksgezondheid en verricht onderzoek naar de staat van de volksgezondheid.

Het nationale preventiebeleid is deels afhankelijk van ontwikkelingen in EU-verband of op mondiaal niveau. Nederland is actief op het terrein van voedsel- en productveiligheid, gezonde voeding en infectieziektebestrijding in EU- en WHO-verband.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Het volksgezondheidsbeleid wordt gemeten met de indicatoren absolute levensverwachting en levensverwachting in goed ervaren gezondheid.

Het RIVM brengt vierjaarlijks de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen en tweejaarlijks de Zorgbalans uit, die inzicht bieden in de toestand en de toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid.

Indicator
 

2000

2003

2005

2007

2008

2009

Streefwaarde 2011

1. Absolute levensverwachting in jaren:

       

– mannen

75,5

76,2

77,2

78,0

78,3

78,5

≥ 78,5

– vrouwen

80,6

80,9

81,6

82,3

82,3

82,6

≥ 82,6

2. waarvan jaren in goed ervaren gezondheid:

       

– mannen

61,5

62,4

62,5

64,7

63,7

≥ 63,7

– vrouwen

60,9

61,6

61,8

63,4

63,5

≥ 63,5

Bron & toelichting

1. CBS – Verschil in levensverwachting mannen en vrouwen wordt kleiner – Webmagazine

De levensverwachting van in Nederland geboren meisjes in 2009 bedroeg 82,6 jaar. Dat is 4 jaar hoger dan die van jongens (78,5 jaar). Sinds 1980 is het verschil in levensverwachting tussen de seksen kleiner geworden. Mannen boekten vanaf 1980 een winst van 6,0 jaar, vrouwen zijn gemiddeld 3,4 jaar ouder geworden. De verklaring is de sterke daling van de sterfte: ondanks de vergrijzing is in de periode 2002–2007 het aantal sterfgevallen ieder jaar gedaald.

2. CBS StatLine – Gezonde levensverwachting; vanaf 1981

De cijfers over 2009 worden in het najaar 2010 verwacht. Voor het berekenen van levensverwachting in als goed ervaren gezondheid is het aantal «gezonde» jaren bepaald op basis van een vraag naar de ervaren gezondheid. In de loop der jaren is de vraag naar de ervaren gezondheid op twee (vrijwel identieke) manieren gesteld, namelijk:

1. Hoe is het over het algemeen met uw gezondheid?

2. Hoe is over het algemeen de gezondheidstoestand van onderzochte persoon?

Mensen die deze vraag beantwoorden met «goed» of «zeer goed» worden gezond genoemd.

41.2 Budgettaire gevolgen van beleid
41.2.1 Begrotingsuitgaven
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

1 063 588

824 970

678 757

647 932

639 376

626 733

620 203

        

Uitgaven

800 736

841 382

686 352

654 531

640 435

626 733

620 203

        

Programma-uitgaven

791 604

831 396

677 272

645 526

631 430

617 728

611 198

1. Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl

44 824

43 750

41 761

40 756

41 382

42 290

41 940

2. Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten

80 341

81 387

73 071

78 548

78 548

78 548

78 548

3. De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectie- en chronische ziekten

488 648

480 080

343 407

341 186

343 543

348 609

343 849

4. Er is een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid

162 355

209 656

202 353

169 082

152 091

132 415

130 995

5. Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij medisch-wetenschappelijk onderzoek

15 436

16 523

16 680

15 954

15 866

15 866

15 866

        

Apparaatsuitgaven

9 132

9 986

9 080

9 005

9 005

9 005

9 005

        

Ontvangsten

12 933

17 832

13 846

17 938

15 618

15 897

9 823

Budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

1. Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl

41 761

40 756

41 382

42 290

41 940

– Juridisch verplicht

40 564

37 425

35 458

32 693

29 383

– Bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

– Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

1 197

3 331

5 924

9 597

12 557

      

2. Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten

73 071

78 548

78 548

78 548

78 548

– Juridisch verplicht

72 898

77 997

77 806

77 591

77 375

– Bestuurlijk gebonden

0

220

220

220

220

– Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

173

331

522

737

953

      

3. De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectie- en chronische ziekten

343 407

341 186

343 543

348 609

343 849

– Juridisch verplicht

342 625

337 970

339 497

342 540

335 757

– Bestuurlijk gebonden

0

150

0

0

0

– Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

782

3 066

4 046

6 069

8 092

      

4. Er is een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid

202 353

169 082

152 091

132 415

130 995

– Juridisch verplicht

201 566

42 590

40 496

38 832

36 949

– Bestuurlijk gebonden

0

124 374

108 419

88 562

87 394

– Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

787

2 118

3 176

5 021

6 652

      

5. Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch-wetenschappelijk onderzoek

16 680

15 954

15 866

15 866

15 866

– Juridisch verplicht

16 483

3 457

3 179

2 887

2 595

– Bestuurlijk gebonden

0

12 104

12 104

12 104

12 104

– Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

197

393

583

875

1 167

Toelichting tabel budgetflexibiliteit begrotingsuitgaven

De bedragen die als «niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden» zijn opgenomen zijn beleidsmatig gereserveerd voor uitgaven op het terrein van de volgende operationele doelstellingen:

Operationele doelstelling 1

Uitgaven naar aanleiding van de hoofdlijnenbrief alcoholbeleid (kamerstuk 27 565 nr. 35), beleid gericht op het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik met een sterke focus op het alcoholgebruik door jongeren), ontmoedigen van roken, preventie van schadelijk drugsgebruik, bevorderen gezond gewicht en gezonde voeding en preventie van overgewicht.

Operationele doelstelling 3

Uitgaven naar aanleiding van de brief Programmatische aanpak van chronische ziekten (kamerstuk 31 200 XVI nr. 155) en het uitvoeren van het Nationaal Actieprogramma Diabetes. Daarnaast uitgaven voor voorlichting en implementatie op het gebied van International Health Regulations en internationale activiteiten op het terrein van de infectieziektenbestrijding.

Operationele doelstelling 4

Uitgaven ter uitvoering van de kaderbrief 2007–2011 visie op gezondheid en preventie (kamerstuk 22 894 nr. 134), CBRN weerstandsverhoging (CBRN: chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen) en voorbereiding op crisis en rampen in samenwerking met andere departementen, waaronder Justitie en Binnenlandse Zaken.

41.2.2 Premie-uitgaven

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premie-uitgaven op het terrein van volksgezondheid. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de eerste suppletore begroting 2010 en de begroting 2011 verwerkt. Voor 2010 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2011 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voor zover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Preventieve zorg (uitvoeren Rijksvaccinatieprogramma)

108,5

102,6

107,6

107,6

107,6

107,6

107,6

Volksgezondheid onverdeeld

  

– 0,4

– 0,4

– 0,4

– 0,4

– 0,4

Totaal

108,5

102,6

107,2

107,2

107,2

107,2

107,2

Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar

– 5,4%

4,5%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

Bron

VWS, NZa productieafspraken en voorlopige realisatiegegevens, CVZ voorlopige financieringslasten Zvw en AWBZ.

Premiegefinancierde prioriteiten

De volgende tabel geeft de premiegefinancierde prioriteiten weer. De beleidsinformatie is opgenomen onder de operationele doelstelling bij de betreffende prioriteit. Bij een onbekend bedrag is een «pm» opgenomen en daar waar budgetneutraliteit het uitgangspunt is een «n.v.t.».

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)
 

OD

2011

2012

2013

2014

2015

Rijksvaccinatieprogramma (RVP) uitvoeren

41.3.3

107,6

107,6

107,6

107,6

107,6

Bron

VWS

•  (P) Rijksvaccinatieprogramma

Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) heeft tot doel de vaccinatie van alle kinderen in de leeftijdscategorie van 0 tot 12 jaar die in Nederland wonen. De ziekten waartegen gevaccineerd wordt zijn: difterie, kinkhoest, tetanus en polio (DKTP), infectie met Haemophilus Influenzae type B (Hib), bof, mazelen en rodehond (BMR), meningokokken C infecties (Men C), pneumokokken infecties en de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker (meisjes).

Met ingang van 1 januari 2011 is het programma «stoppen met roken» een verzekerde prestatie in de Zorgverzekeringswet. Hiervoor is € 20 miljoen beschikbaar op artikel 42 van de VWS begroting (zie 42.2.2).

41.3 Operationele doelstellingen

Er zijn vijf operationele doelstellingen op het gebied van volksgezondheid:

  • 1. Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl;

  • 2. Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten;

  • 3. De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectieziekten en chronische ziekten;

  • 4. Er is een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid;

  • 5. Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch-wetenschappelijk onderzoek.

41.3.1 Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl

Motivering

Motivering

Mensen hechten veel waarde aan een goede gezondheid. Mensen die ziek zijn of zich ziek voelen, merken dat dit hen beperkt in het dagelijkse leven. Daarbij gaat het zowel om arbeidsparticipatie als maatschappelijk functioneren. Soms worden mensen getroffen door een ziekte of een ongeval zonder dat zij daar zelf iets aan hebben kunnen doen. Maar in veel gevallen kunnen mensen zelf invloed uitoefenen op hun (on)gezondheid. Ieder individu, maar daardoor ook de maatschappij als geheel, heeft er veel bij te winnen als men de eigen gezondheid structureel betrekt bij gedragskeuzen. Als het gaat om een gezonde leefstijl heeft de burger daar zelf de leiding in. De overheid heeft hierbij een stimulerende en kaderstellende rol, geholpen door onder meer het bedrijfsleven, het onderwijs, de sportsector, gezondheidsfondsen en de zorgsector. Bij gezonde leefstijl betreft het vooral de thema’s alcohol, drugs, roken, bewegen, gezonde voeding, overgewicht en letselpreventie.

Nederlanders leven steeds langer: de levensverwachting is tussen 2003 en 2009 met meer dan twee jaar gestegen tot 78,5 jaar voor mannen en 82,6 jaar voor vrouwen. Deze trend is dus gunstig, maar de verschillen in levensverwachting tussen hoog- en laagopgeleiden zijn met 6–7 jaar (en zelfs met 14 jaar als het gaat om de levensverwachting in goed ervaren gezondheid) groot en hardnekkig. De levensverwachting van laagopgeleide mannen (74 jaar) is vergelijkbaar met de levensverwachting van de gemiddelde Nederlandse man eind jaren zeventig. Deze gezondheidsverschillen zijn de afgelopen jaren niet afgenomen. Verschillen in leefstijl spelen een belangrijke rol bij de gezondheidsverschillen tussen laag- en hoogopgeleiden.

Verder blijft de stijging van de levensverwachting van vrouwen achter bij de stijging binnen de Europese Unie en neemt het aantal chronisch zieken toe. Juist de belangrijkste chronische ziekten van vandaag (diabetes, kanker, osteoporose, hart- en vaatziekten) hebben veel te maken met de leefstijl van mensen. Tot slot zijn de trends in leefstijlfactoren niet ongunstig, maar stabiliseren deze zich op een ongunstig hoog niveau. Ook komt ongezond gedrag vaak in combinatie voor: mensen die roken eten vaker ongezond, bewegen gemiddeld weinig en gebruiken vaker excessief alcohol. Ook onder jongeren gaan drinken, roken en cannabisgebruik vaak samen. Als roken, overgewicht, weinig bewegen en drinken als risicofactor zouden worden weggenomen, zou de levensverwachting in goed ervaren gezondheid van de Nederlandse bevolking met 3,7 jaar toenemen. Kortom, op het gebied van een gezonde leefstijl is nog veel winst te behalen.

Een goede gezondheid is daarnaast ook belangrijk voor een actieve bijdrage aan het economische leven. Een goede gezondheid is van invloed op schoolprestaties, schoolverzuim en schooluitval en op arbeidsprestaties (arbeidsproductiviteit en arbeidsverzuim) en is een belangrijke factor voor arbeidsparticipatie, maatschappelijke participatie (vrijwilligerswerk, mantelzorg, etcetera) en sociale integratie.

Als gekeken wordt naar iemands levensloop zijn er diverse fases te onderscheiden waar (gedrags)veranderingen aan de orde zijn en die zich daarom lenen voor een integrale preventieaanpak. Daarbij gaat het in ieder geval om:

Een goede start

Hierbij gaat het om het bevorderen van een gezonde leefstijl voor, tijdens en direct na de zwangerschap.

Gezond en veilig opgroeien

Hierbij gaat het om activiteiten gericht op een gezonde leefstijl van opgroeiende kinderen en thema’s als weerbaarheid en opvoedingsondersteuning. In deze fase wordt de basis gelegd voor veel gedragingen op latere leeftijd.

Gezonde (jong)volwassenen

Het gaat in deze fase onder meer om het vasthouden van gezond gedrag, ook bij belangrijke veranderingen in het leven.

Langer meedoen

Hierbij gaat het om een langere levensverwachting in goed ervaren gezondheid, zo lang mogelijk meedoen in de maatschappij en het arbeidsproces. Het voorkomen van verlies van kwaliteit van leven.

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Specifieke uitkeringen

17 082

17 032

17 032

17 032

17 032

Heroïnebehandeling op medisch voorschrift

17 082

17 032

17 032

17 032

17 032

      

Instellingssubsidies/Structurele subsidies

11 159

10 271

10 151

10 151

10 151

Waarvan onder andere:

     

Stichting Mainline

295

295

295

295

295

Trimbos instituut

4 465

4 465

4 465

4 465

4 465

Stivoro

1 023

1 023

1 023

1 023

1 023

Stichting Consument en Veiligheid

4 038

3 150

3 150

3 150

3 150

Stichting Informatie Voorziening Zorg (IVZ)

1 218

1 218

1 218

1 218

1 218

      

Projectsubsidies

11 967

11 103

11 729

12 757

12 757

Waarvan onder andere:

     

Convenant Gezond Gewicht

775

775

775

775

775

Preventie van schadelijk alcohol- en drugsgebruik

3 536

2 753

2 265

2 010

2 010

Preconceptie consult

700

0

0

0

0

Infopunt Roken en de wet

180

200

200

200

200

Overgewicht en voeding

2 537

2 783

2 690

2 690

2 690

Monitoring zelfregulering alcohol reclame/market STAP

150

150

150

150

150

Tabak leefstijlvoorlichting jeugd

680

755

755

755

755

Basisvoorlichting stoppen met roken

400

400

400

400

400

      

Bijdragen aan baten-lastendiensten

1 553

2 350

2 470

2 350

2 000

Waarvan onder andere:

     

VWA: Rookvrije horeca

0

1 000

1 000

1 000

1 000

RIVM: Voedselconsumptiepeiling

570

570

570

570

570

      

Totaal

41 761

40 756

41 382

42 290

41 940

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicator
 

2001

2007

2008

2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

1. Het percentage niet-rokers ≥ 15 jaar.

72%

73%

72%

≥ 73%

≥ 73%

2. Overgewicht bij volwassenen

47%

≤ 47%

3. Overgewicht bij kinderen leeftijd 2–8 jaar

14,5%

≤ 14,5%

4. Overgewicht bij kinderen leeftijd 9–17 jaar

10,3%

≤ 10,3%

5. Obesitas bij volwassenen

11%

≤ 11%

6. Obesitas bij kinderen leeftijd 2–8 jaar

3,9%

≤ 3,9%

7. Obesitas bij kinderen leeftijd 9–17 jaar

2,4%

≤ 2,4%

8. Het percentage mensen in algemene bevolking (12 jaar en ouder) dat niet zwaar drinkt.

89,3%

90%

89,6%

90,4%

91,1%

9. Het percentage 12-jarigen dat nog nooit alcoholhoudende drank heeft gedronken.

44,3%

48%

50%

10. Het percentage 12–15 jarigen dat nog nooit alcoholhoudende drank heeft gedronken

25,6%

35%

38%

11. Aantal problematische drugsverslaafden per 1 000 inwoners

3,1

3,1

3,1

12. Aantal spoedeisende hulpbehandelingen in ziekenhuizen door privé-ongevallen en sportblessures

700 000

650 000

650 000

640 000

630 000

Bron

1. TNS NIPO onderzoek, zie www.stivoro.nl.

2 t/m 7. VTV 2010

8 t/m 10. Periodiek Onderzoek Leefstijl Situatie (POLS), Centraal Bureau voor de Statistiek en Peilstation onderzoek en Health Behaviour of School Aged Children, Trimbos Instituut.

11. Jaarbericht 2007, Nationale Drug Monitor (ggz Nederland).

12. Letsel Informatie Systeem 2001–2008 (Consument en Veiligheid) en CBS. De streefwaarden in 2010 en 2011 zijn gebaseerd op een reductiedoelstelling van 5% in 2012 ten opzichte van 2008, gecorrigeerd voor demografische veranderingen zoals de vergrijzing. Deze streefwaarden wijken af van de streefwaarden die gemeld zijn in de VWS-begroting 2010. De streefwaarden uit begroting 2010 waren gebaseerd op een verwachte uitkomst voor 2008. De huidige streefwaarden zijn gebaseerd op de werkelijke realisatie van 2008.

Instrumenten ter bevordering van een gezonde leefstijl

Het Ministerie van VWS zet diverse instrumenten in ter bevordering van een gezonde leefstijl:

  • Opdrachten en subsidies om gezond leven te stimuleren;

  • RIVM/Centrum Gezond Leven heeft onder meer de taak de bovenregionale ondersteuning te organiseren voor en door lokale professionals in gezondheidsbevordering. Deze zal bestaan uit informatie op het internet, een servicedesk, ontmoetingen, uitwisselingen en advisering op maat door een pool van experts;

  • Programma Gezonde Slagkracht (ZonMw). Dit programma richt zich op de leefstijlonderwerpen alcohol, drugs, tabak en overgewicht. Het programma biedt gemeenten de mogelijkheid om samen met lokale/regionale gezondheidspartners initiatieven te implementeren die de lokale gezondheid verbeteren;

  • Programma Landelijke Leefstijlcampagnes (ZonMw). Dit programma richt zich op leefstijlonderwerpen zoals alcohol, drugs, tabak, gezond gewicht en veilig vrijen;

  • Programma Gezonde Voeding (ZonMw). Dit programma richt zich op het vergroten van het inzicht in de wijze waarop gezonde voedingspatronen kunnen bijdragen aan de preventie van aan voeding gerelateerde chronische ziekten met grote maatschappelijke ziektelast.

  • Diverse gezondheidsbevorderende instellingen en preventieprogramma’s, zoals op scholen. Bijvoorbeeld «De Gezonde School en Genotmiddelen»;

  • Opstellen en uitvoering geven aan de nieuwe nota Landelijk Gezondheidsbeleid in reactie op de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV).

Instrumenten gericht op het ontmoedigen van roken

Roken veroorzaakt nog steeds de grootste ziektelast en blijft daarmee de belangrijkste vermijdbare doodsoorzaak. Wanneer niemand meer zou roken, zou de gezonde levensverwachting van de Nederlandse bevolking met twee jaar toenemen. Gezien de jaarlijkse sterfte (ruim 19 000 doden per jaar) en ziektelast als gevolg van roken wordt gestreefd naar een afname van het aantal mensen dat rookt. Daarvoor worden in 2011 de volgende maatregelen genomen:

  • Gezonde (jong)volwassenen en langer meedoen: uitvoering geven aan en monitoren van het programmatisch ondersteuningsaanbod bij stoppen met roken dat per 1 januari 2011 in de basisverzekering Zvw wordt opgenomen;

  • Gezond opgroeien en gezonde (jong)volwassenen: continuering van voorlichting en ondersteuning via STIVORO en ZonMw. Het betreft opvoedondersteuning, weerbaarheid, activiteiten gericht op (ondersteuning bij) stoppen met roken, tegengaan meeroken en voorkomen jeugdroken en ondersteuning lokaal gezondheidsbeleid;

  • Gezond opgroeien en gezonde (jong)volwassenen: continueren van de handhaving van de rookvrije horeca: ook voor 2011 blijft dit een belangrijke prioriteit van de Voedsel en Waren Autoriteit, in goed overleg met het Openbaar Ministerie.

Instrumenten ter bevordering van gezonde voeding

Een gezond voedingspatroon is niet alleen van belang ter voorkoming van overgewicht, maar ook ter voorkoming van chronische ziekten (kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en osteoporose). Bij gezonde voeding gaat het om een juiste energiebalans en een zo laag mogelijke inname van verzadigde vetzuren, trans- en onverzadigde vetzuren en zout (natrium) en voldoende consumptie van vis, groente, fruit en volkoren graanproducten. Veel mensen kunnen hun voedingsgewoonten nog verbeteren en maar weinig mensen hebben een gezond voedingspatroon (VTV 2010). Bovendien is een gezonde start erg belangrijk. Daarom is er aandacht voor gezonde voeding vanaf het begin. Het Ministerie van VWS zet diverse instrumenten in:

  • Het verbinden van voeding en zorg, bijvoorbeeld in preconceptiezorg, aandacht voor het stimuleren van borstvoeding in de eerste levensmaanden en bij het voorkómen en behandelen van ondervoeding;

  • Het herformuleren van producten zodat ze lagere hoeveelheden zout (natrium), minder verzadigde vetzuren en/of transvetzuren bevatten. Hiervoor worden afspraken gemaakt met de industrie om door zelfregulering deze beweging voort te zetten;

  • Communicatie over gezonde voeding door het Voedingscentrum;

  • Stimuleren van het bedrijfsleven om te komen met één logo, dat innovatie naar gezondere producten stimuleert en de consument helpt bij het maken van de gezonde keuze.

Instrumenten ter voorkoming van overgewicht (inclusief obesitas)

Een gezond voedingspatroon en lichamelijke activiteit bepalen de energiebalans. Overgewicht is het resultaat van een verstoorde energiebalans. Het percentage mensen met overgewicht bevindt zich op een hoog niveau (40% voor vrouwen en 50% voor mannen). Daar komt bij dat overgewicht veel vaker voorkomt bij mensen met een lage opleiding. Ook komt overgewicht vaak voor in combinatie met ander ongezonde factoren. Als niemand meer overgewicht zou hebben, zou de gezonde levensverwachting in Nederland met 0,9 jaar stijgen. Doelstelling is het tot staan brengen van de stijgende trend in het aantal volwassenen met overgewicht en obesitas en het keren van de stijgende trend in het aantal kinderen met overgewicht en obesitas. Daarom worden in 2011 de volgende maatregelen genomen:

  • Goede start, gezond opgroeien, gezonde (jong)volwassenen en langer meedoen: voorlichting en informatievoorziening door het Voedingscentrum over een gezond voedingspatroon en het behoud hiervan op lange termijn;

  • Gezond en veilig opgroeien: monitoren van voedingsmiddelenreclame voor kinderen;

  • Gezond opgroeien en gezonde (jong)volwassenen: uitvoering convenant «Gezond Gewicht» (CGG). Met speciale aandacht voor de integrale lokale aanpak van overgewicht. Het deelconvenant «Jongeren op Gezond Gewicht» (JOGG), dat 15 gemeenten per jaar volgens de Epode-aanpak ondersteunt (met verbinding naar CGL en ZonMw programma «Gezonde Slagkracht») en het deelconvenant school, dat onder andere een impuls geeft aan de implementatie van het concept gezonde schoolkantine, spelen hierbij een belangrijke rol;

  • Versterken relatie preventie en zorg. Voorlichting over gezond gewicht en het duurzaam behoud ervan wordt via zorgprofessionals, Centra voor Jeugd en Gezin, scholen en andere actoren verbonden aan de begeleiding van doelgroepen. Multidisciplinaire benadering en begeleiding via een gecombineerde leefstijlinterventie (beweegkuur) en de implementatie van de zorgstandaard overgewicht en obesitas vallen ook onder deze pijler.

Bovenstaande maatregelen moeten in samenhang gelezen worden met de activiteiten ter bevordering van lichaamsbeweging in artikel 46.3.1.

Instrumenten ter voorkoming van schadelijk alcoholgebruik

Het percentage zware drinkers is de laatste jaren gestabiliseerd, maar in de verslavingszorg is nog wel een stijging van het aantal cliënten met alcoholproblemen te zien. Daarnaast blijft het alcoholgebruik onder jongeren een groot volksgezondheidsprobleem. Als jongeren drinken, drinken ze veel. Van de 15–18 jarige scholieren doet 57% aan binge drinken (drinken van vijf glazen alcohol of meer bij één gelegenheid). De maatschappelijke schade als gevolg van alcoholgebruik is groot (verkeersslachtoffers, agressie, overlast, huiselijk geweld, etcetera). In 2011 worden de volgende instrumenten ingezet:

  • Een goede start: stimuleren gebruik preconceptie consult;

  • Gezond en veilig opgroeien: diverse voorlichtings- en ondersteuningsprojecten (gericht op ouders/opvoeders, jongeren en scholen). Daarnaast implementatie van de gewijzigde Drank- en Horecawet (indien de Staten-Generaal daarmee akkoord gaan), monitoring van alcoholmarketing en tevens nazorgtrajecten voor jongeren die met een alcoholintoxicatie in het ziekenhuis worden opgenomen;

  • Gezonde (jong)volwassenen: via het partnership vroegsignalering alcohol wordt ingezet op tijdige detectie door zorgverleners van beginnende alcoholproblematiek;

  • Langer meedoen: project «Alcohol en ouderen».

Instrumenten ter voorkoming van drugsgebruik en ter vermindering van gezondheidsschade door drugsgebruik

Tussen 1997 en 2005 is het soft- en harddrugsgebruik in de Nederlandse bevolking stabiel gebleven. Cannabis is de meest gebruikte drug. Het beleid is gericht op het voorkomen van drugsgebruik, onder andere via leefstijlcampagnes en op het beperken van de schadelijke gevolgen van drugsgebruik door gezondheidsvoorlichting, preventie en behandeling.

Deze aanpak is met name van belang in geval van problematisch drugsgebruik door jongeren, omdat dit voor hen extra negatief werkt op hun psychische, sociale en maatschappelijke ontwikkeling. Om die reden is het belangrijk dat dergelijke jongeren zo snel mogelijk worden opgespoord en geholpen. Daarom worden in 2011 de volgende maatregelen gericht op gezond en veilig opgroeien gecontinueerd:

  • Aandacht voor vroegsignalering problematisch drugsgebruik (jongeren);

  • Opvoedingsondersteuning;

  • Ontwikkeling van preventieprogramma’s en vroegbehandeling ten behoeve van kwetsbare jongeren.

Chronische ernstige harddrugsverslaafden hebben baat bij methadonbehandeling, farmacotherapeutische behandeling met medicinale heroïne en voorzieningen gericht op de beperking van gezondheidsschade (harm reduction). In combinatie met ondersteuning op het gebied van huisvesting, inkomen en dagbesteding voorziet deze aanpak in herstel van fysieke en psychische gezondheid en maatschappelijk functioneren, terwijl verspreiding van gezondheidsbedreigende infectieziekten als HIV/AIDS en hepatitis wordt tegengegaan.

Instrumenten ter voorkoming van gezondheidsschade door ongevallen

Ongevallen en letsels staan, na kanker, ziekten aan het hart- en vaatstelsel en aan de ademhalingswegen, op de gedeelde derde plek als het gaat om het aantal verloren levensjaren (VTV 2010). Voor de groep 0–14 jarigen zijn privé-ongevallen de belangrijkste oorzaak van verlies aan gezonde jaren en de belangrijkste oorzaak van ziektelast. Ook in de leeftijdsgroep 25–44 jaar zijn privé-ongevallen een belangrijke oorzaak van ziektelast. Om het aantal letsels en ongevallen in de privésfeer te beperken, worden in 2011 de volgende maatregelen gericht op gezond en veilig opgroeien, gezonde (jong)volwassenen en langer meedoen gecontinueerd:

  • Voorlichting en ondersteuning door Stichting Consument en Veiligheid (CenV). CenV ontwikkelt en implementeert met nationale en lokale partijen maatregelen die ongevallen in de privésfeer moeten voorkomen en heeft daarbij een coördinerende rol ten aanzien van sportblessurepreventie (zie ook 46.3.1);

  • Voortzetten van kosteneffectief beleid en het versterken van de intersectorale en interdisciplinaire aanpak. Dit betekent dat diverse sectoren via interventies samenwerken en zich richten op de aanpak van letsels in de settings wonen, kinderopvang, school, wijk, sport, vervoer en werk en dat er door middel van diverse inspanningen op het gebied van veiligheid in het verkeer, op het werk en in de privésfeer verbindingen worden gelegd. Het gaat bijvoorbeeld om valpreventie in verzorgingshuizen, sportblessurepreventie of de veiligheid in en om scholen. Binnen de intersectorale aanpak is er speciale aandacht voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen en lager opgeleiden.

41.3.2 Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten

Motivering

Motivering

Voor wat betreft voedselveiligheid en productveiligheid is het van belang te koesteren wat we hebben en tegelijkertijd in te zetten op vernieuwing. Het huidige hoge niveau van veiligheid van ons voedsel en onze producten moet minimaal behouden en onderhouden worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij het bedrijfsleven. De overheid heeft een belangrijke kaderstellende en controlerende taak. Ook de burger/consument heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich te beschermen tegen risico’s (bijvoorbeeld hygiënisch bereiden en bewaren van levensmiddelen).

Belangrijkste doelstellingen voor voedsel- en productveiligheid zijn:

  • 1. Gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten moet voorkomen worden.

    Doelstelling is het handhaven en zo mogelijk verbeteren van het huidige beschermingsniveau van de consument met betrekking tot voedsel- en productveiligheid.

    Naar aanleiding van enkele voedselveiligheidscrises in de jaren negentig van de vorige eeuw is vanuit Brussel gewerkt aan een vernieuwd stelsel van regelgeving op het vlak van voedselhygiëne. De eerste jaren na invoering vergden aanzienlijke inspanningen van het bedrijfsleven, maar ook van de overheid als toezichthouder om dit systeem goed te laten werken.

  • 2. Voorkomen van gezondheidsschade door nieuwe veiligheidsrisico’s.

    Het gaat hierbij onder meer om nieuwe voedingsmiddelen («novel foods») en nieuwe technologieën zoals nanotechnologie.

    De aandacht voor voedselveiligheid is nu meer gericht op het instandhouden van goede risicobeoordeling en/of van signalering van nieuwe risico’s. Nieuwe, nog onbekende risico’s zoals nanotechnologie zijn nu onderwerp van studie door de overheid (onder andere via het RIVM) om hierin duidelijkheid en zekerheid te verschaffen.

Aanscherpingen van het inmiddels robuuste stelsel van regelgeving zijn in Brussel nog altijd aan de orde. Door nieuwe inzichten vanuit de risicobeoordeling door met name de European Food Safety Autority (EFSA) blijft aandacht voor en inzet op aanvullende normstelling voor voedselpathogenen nodig. Ook wordt het stelsel van normen op het vlak van contaminanten en additieven bewaakt en regelmatig aangepast. Met de Europese wetgeving voor de veiligheid van producten is inmiddels twintig jaar ervaring opgedaan. Naar aanleiding daarvan is begin 2010 het NLF (New Legislative Framework) vastgesteld door de Europese Raad en het Europese Parlement met als doel enerzijds de bestaande productwetgeving beter op elkaar af te stemmen en anderzijds een eerste belangrijke stap te zetten in de harmonisatie van het markttoezicht op Europese productwetgeving. In 2011 zal hier verdere invulling aan worden gegeven. Ook wordt de Algemene Productveiligheid Richtlijn voor consumentenproducten herzien met als doel alerter te kunnen reageren op onveilige producten waarvoor geen specifieke Europese veiligheidseisen bestaan.

In Brussel wordt nu met name ingezet op onderwerpen zoals consumenteninformatie (claims en etikettering) en verrijking van levensmiddelen. Voor wat betreft consumenteninformatie wordt op dit moment in de Europese Unie gewerkt aan een aanpassing van de regelgeving op etiketteringsgebied. Uitgangspunt voor Nederland hierbij is dat de consument een heldere keuze kan maken op basis van de essentiële informatie over de veiligheid en gezondheid van het aan te kopen voedingsmiddel. Ook worden voedings- en gezondheidsclaims die op voedingsmiddelen vermeld worden nu wetenschappelijk beoordeeld. Alleen bewezen claims mogen nog gevoerd worden. Hiermee wordt de innovatie naar veilige, gezondere producten in de juiste richting geduwd.

Ten algemene wordt de communicatie over de veiligheid van voedsel en producten gedaan door het Voedingscentrum en de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA). Dit wordt in 2011 voortgezet.

De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van voedingsmiddelen ligt primair bij het bedrijfsleven. De overheid is er voor kaderstelling, normstelling en het toezicht hierop. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) moet de regels voor de veiligheid van voedsel en producten controleren en daarop handhaven. Door inzet van vernieuwend en efficiënt toezicht wil de VWA een goede afspiegeling van de markt hebben en houden. Door gebruik te maken van veel informatie van systemen uit de markt kan de VWA haar toezicht uitvoeren.

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Instellingssubsidies/Structurele subsidies

1 649

1 649

1 649

1 649

1 649

Waarvan onder andere:

     

Stichting Voedingscentrum

1 600

1 600

1 600

1 600

1 600

      

Projectsubsidies

1 732

1 772

1 772

1 772

1 772

Waarvan onder andere:

     

Voorlichting EU-GHS-Verordening

685

678

587

587

587

Follow-up evaluatie Wet op de dierproeven

270

270

270

270

270

Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor dierproeven

375

375

375

375

375

      

Bijdragen aan baten-lastendiensten

69 570

75 007

75 007

75 007

75 007

Nieuwe Voedsel en Warenautoriteit

69 350

74 787

74 787

74 787

74 787

Centraal Justitieel Incassobureau

220

220

220

220

220

      

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

120

120

120

120

120

Bijdrage College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

120

120

120

120

120

      

Totaal

73 071

78 548

78 548

78 548

78 548

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Voor deze operationele doelstelling wordt geen prestatie-indicator opgenomen. Reden hiervoor is dat de resultaten van dit beleidsterrein niet zinvol in één of enkele indicatoren samengevat kunnen worden.

Instrumenten ter voorkoming van onveilig voedsel

Om de veiligheid van het voedsel op een hoog niveau te houden en daar waar nodig te verbeteren wordt ingezet op aanpassing van diverse instrumenten, waaronder regelgeving, onderzoek, adequaat toezicht en goede voorlichting/communicatie:

  • Het in EU-verband realiseren van criteria en normen voor de aanwezigheid van pathogenen, met name Salmonella, Campylobacter en Listeria monocytogenes. Een relevant aandeel van de ziektegevallen wordt veroorzaakt door virussen die zich via voedsel verspreiden. In mondiaal verband (Codex Alimentarius) worden richtlijnen voor virussen in voedsel opgesteld;

  • Regulering van minimaal aanwezige hoeveelheden vitamines en mineralen in voedsel is noodzakelijk vanuit gezondheidskundig oogpunt, maar ook maximale normen zijn nodig om de voedselveiligheid te kunnen garanderen. In Brussel is regelgeving hiervoor in voorbereiding;

  • In 2011 blijft de Europese harmonisatie van regelgeving voor enzymen en rookaroma’s in levensmiddelen aandachtspunt. Ook moet in 2011, conform de vereisten vanuit de EU-verordening voor additieven, de feitelijke inname van additieven nauwkeurig bepaald worden. Hiervoor zal begin 2011 een registratiesysteem, dat in 2010 is getest in samenwerking met de Nederlandse levensmiddelenindustrie, worden voorgesteld aan de werkgroep additieven in Brussel;

  • Toezicht op de veiligheid van voedsel is een van de hoofdtaken van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA). Hiertoe wordt in 2011 nadrukkelijker ingezet op efficiënt en effectief toezicht door gebruik te maken van informatie van bedrijven en kwaliteitssystemen (tweedelijnstoezicht, systeemtoezicht).

Instrumenten ter voorkoming van onveilige producten

Ook voor productveiligheid zijn regelgeving, onderzoek, toezicht en communicatie/voorlichting de belangrijkste instrumenten om het niveau van veiligheid te handhaven en zo nodig te verbeteren.

  • Het stelsel van Europese regelgeving zal herzien worden, zodat een beter geïntegreerd systeem kan ontstaan om de veiligheid van producten in Europa te garanderen. Essentieel hierbij is dat de verantwoordelijkheid voor de veilige producten bij het bedrijfsleven ligt. Harmonisatie van het toezicht ten gevolge van het New Legislative Framework vertaalt zich in meer samenwerking tussen de nVWA en andere productinspecties op zowel nationaal als internationaal niveau. Zeer relevant zijn de buitengrenscontroles en de noodzaak tot verdere intensivering van de samenwerking tussen de nVWA en de douane. Immers 80% van de producten is afkomstig uit ontwikkelingslanden met China als belangrijkste exporteur. Nederland heeft als poort van Europa een bijzondere verantwoordelijkheid. De buitengrenscontroles worden meer aangesloten op de exportcontroles in de landen van herkomst. Ook wordt de kennis bij importeurs van deze producten met betrekking tot de Europese productwetgeving en het zaken doen in ontwikkelingslanden versterkt. Het toezicht zal zich, mits efficiënt (minder toezichtlasten, meer effect), meer richten op de bedrijfsinterne systemen (keten) en minder op productcontroles;

  • Voor nanotechnologie wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s. Doel van VWS is het beschermen van de consument tegen de eventuele risico’s van nanotechnologie in levensmiddelen en producten. Dit is onderdeel van het rijksbrede actieplan nanotechnologie. Risico-onderzoek is ook een belangrijk onderdeel van het FES-programma HTSM van het Ministerie van Economische Zaken, dat ook voortgekomen is uit het actieplan nanotechnologie;

  • Het beleid, zoals verwoord in de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven (kamerstuk 30 168 nr. 4) wordt in 2011 voortgezet. Hiervoor draagt VWS via ZonMw bij aan het verminderen, vervangen en verfijnen van dierproeven. Daarnaast zullen in 2011 naar aanleiding van een programmeringsstudie en een trendanalyse dierproeven een agenda en een actieplan opgesteld worden;

  • Aan bedrijven en consumenten moet voorlichting gegeven worden over de gewijzigde gevaarsetikettering van producten ter bescherming van de consument tegen risico’s van chemische stoffen en het veilig omgaan door het bedrijfsleven met de chemische risico’s van producten. Er wordt bijgedragen aan het vaststellen en implementeren van de Europese Global Harmonized System Verordening voor de indeling en etikettering van stoffen en preparaten (EU GHS verordening voor bedrijven en consumenten).

41.3.3 Minder vermijdbare ziektelast door een goede bescherming tegen infectieziekten en chronische ziekten

Motivering

Motivering

Het Ministerie van VWS wil de gevolgen van ziekten vermijden door ziekten te voorkomen, tijdig op te sporen en complicaties tegen te gaan door:

  • Te zorgen voor een goede landelijke structuur om bekende en onbekende infectieziektedreigingen snel te kunnen signaleren en bestrijden;

  • Te zorgen voor een goede voorbereiding op grote uitbraken van ziekten, waaronder een grieppandemie (bijvoorbeeld de voorbereiding op Nieuwe Influenza A (H1N1) in 2009);

  • Het inrichten van een kwalitatief hoogwaardig Rijksvaccinatieprogramma (RVP) en het instandhouden van een hoge vaccinatiegraad;

  • Het versterken van de signalering en bestrijding van zoönosen door betere samenwerking tussen het veterinaire en volksgezondheidsdomein;

  • Het internationaal uitwisselen van informatie en afstemmen van voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen;

  • Het bevorderen van een goede organisatie van en deelname aan bevolkingsonderzoeken;

  • Het zorgen voor een goede structuur rondom de preventie van chronische ziekten. De aandacht ligt hierbij op (toekomstige) grote gezondheidsproblemen die veel leed en kosten met zich meebrengen. Door de vergrijzing, de medisch-technologische ontwikkelingen en leefstijl (onder andere overgewicht) neemt het aantal mensen dat lijdt aan chronische ziekten verder toe. In het kader van het verbinden van curatieve zorg en preventie wordt ingezet op het voorkomen van deze chronische ziekten, dan wel tegengaan van het verergeren ervan (kamerstuk 31 200 XVI nr. 155).

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Instellingssubsidies/Structurele subsidies

10 812

10 812

10 812

10 812

10 812

Waarvan onder andere:

     

Instellingen op het terrein van de preventie van chronische ziekten

1 563

1 545

1 545

1 545

1 545

Instellingen die de seksuele gezondheid bevorderen

7 639

7 639

7 639

7 639

7 639

Dwangopname TBC-patiënten

861

861

861

861

861

WHO Kopenhagen: Contributie IARC

749

749

749

749

749

      

Projectsubsidies

7 855

10 220

8 092

8 092

8 092

Nationaal Actieprogramma Diabetes

2 500

2 500

0

0

0

Preventie en bestrijding van infectieziekten

4 460

5 684

5 934

5 934

5 934

Preventie Chronische Ziekten

895

2 036

2 158

2 158

2 158

      

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

100

150

0

0

0

ZonMw-programmering

100

150

0

0

0

      

Bijdragen aan baten-lastendiensten

324 640

320 004

324 639

329 705

324 945

Waarvan onder andere:

     

RIVM/Opdrachtverlening Centra:

     

– Centrum infectieziektebestrijding

34 985

34 936

34 936

34 936

34 936

– Centrum bevolkingsonderzoek

10 842

10 840

10 357

10 357

10 353

– Centrum Gezondheid en Milieu

2 416

2 416

2 416

2 416

2 416

– Centrum Gezond Leven

3 610

3 610

2 610

2 610

2 610

RIVM/Uitvoering subsidieregeling Publieke Gezondheid;

     

– Bevolkingsonderzoek naar borstkanker

54 059

55 624

56 671

57 662

57 662

– Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker

30 139

29 899

29 764

29 591

29 591

– Nationaal programma grieppreventie

56 599

57 480

58 403

59 291

59 291

– Pre- en postnatale screening bij zwangeren en pasgeborenen

19 239

18 106

20 492

20 457

20 457

– Screening op Familiaire hypercholesterolemie

2 140

2 140

2 086

0

0

– Soa-bestrijding/ Seksualiteitshulpverlening

29 036

29 242

29 242

29 242

29 242

RIVM/Ontwikkelingen technologie/demografie

13 405

13 288

14 953

20 155

24 973

RIVM/Uitvoering subsidieregeling VWS-subsidies

9 390

8 450

8 200

8 200

8 200

Nederlands Vaccin Instituut (NVI)

54 721

44 708

47 564

47 664

47 664

NVI/RSV-vaccin (FES-middelen)

3 009

8 215

5 895

6 074

– 3 500

      

Totaal

343 407

341 186

343 543

348 609

343 849

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicator
 

2005

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2011

1. Aantal opgespoorde seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s)

      

a. Gonorroe

1 623

1 757

1 827

1 964

2 422

≥ 2 422

b. Chlamydia

5 988

7 085

7 801

9 403

9 771

≥ 9 771

2. Percentage deelname aan Rijksvaccinatieprogramma

95,8%

94,3%

94,0%

94,5%

95,2%

≥ 95%

3. Percentage deelname aan griepvaccinatieprogramma (seizoensgriep)

76,9%

74,5%

73,5%

71,5%

70,4%

≥ 72%

4. Percentage deelname aan Bevolkingsonderzoek borstkanker

81,7%

81,9%

82,4%

82,7%

82,9%

≥ 83%

5. Percentage deelname aan Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker

65,5%

66,0%

66,0%

≥ 65%

6. Percentage deelname aan hielprik

99,9%

99,9%

99,8%

≥ 99%

Bron & toelichting

1. RIVM/Centrum Infectieziektebestrijding, Seksueel overdraagbare aandoeningen in Nederland 2009.

Een opgespoorde seksueel overdraagbare aandoening (soa) is het startpunt voor behandeling. Het aantal soa’s zal voorlopig toenemen. De reden hiervoor is dat er meer testen worden uitgevoerd en daardoor dus meer gevallen gevonden worden. Er is (nog) geen exacte opgave te geven door onderrapportage over de omvang van het aantal geslachtsziekten. De indicator wordt jaarlijks geactualiseerd. Gonorroe en Chlamydia zijn de meest voorkomende soa’s.

2. Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland. Verslagjaar 2009 – RIVM rapport 210021010.

Voor het verslagjaar 2010 is dit percentage 95,0%.  Dit betreft het percentage kinderen geboren in 2007 dat basisimmuun is voor DKTP vóór het bereiken van hun 2-jarige leeftijd.

3. www. nivel.nl. De cijfers over 2008 en 2009 zijn niet vergelijkbaar met voorgaande jaren, onder andere doordat de leeftijdsgrens van 65 naar 60 is verlaagd in het najaar 2008.

4. RIVM, Centrum Bevolkingsonderzoek (CVB) op basis jaarverslagen screeningsorganisaties 2008 en 2009.

5. Erasmus MC. Landelijke Evaluatie Bevolkingsonderzoek naar Baarmoederhalskanker (LEBA). Rapportage 2009. Rotterdam: Erasmus MC 2009. Het cijfer over 2009 wordt in 2011 verwacht.

6. TNO, evaluatie van de neonatale hielprikscreening bij kinderen geboren in 2008.

Het cijfer over 2009 wordt in 2011 verwacht.

Instrumenten voor een goede structuur voor infectieziektebestrijding

•  Opdrachtverlening aan het RIVM/Centrum voor infectieziektebestrijding

Het RIVM/Centrum voor Infectieziektebestrijding heeft de volgende taken:

  • Coördinatie en ondersteuning van de uitvoering op het gebied van infectieziektebestrijding en -onderzoek (€ 35,0 miljoen);

  • Financiering van een aantal instellingen die zich inzetten voor infectieziektepreventie en -bestrijding (€ 9,4 miljoen) waaronder preventie en bestrijding van soa/hiv;

  • Coördinatie van aanvullende curatieve soa-zorg (€ 25,4 miljoen) en aanvullende eerstelijns seksualiteitshulpverlening voor jongeren (€ 3,6 miljoen).

•  Bevorderen seksuele gezondheid

Om de seksuele gezondheid te bevorderen verleent VWS subsidie aan diverse gezondheidsbevorderende instellingen (€ 7,6 miljoen) en wordt subsidie verleend voor voorlichting over seksualiteit aan allochtonen (€ 1,0 miljoen).

Verder voert ZonMw in opdracht van VWS de volgende activiteiten uit:

  • een vijfjarig programma «Seksuele gezondheid van de jeugd» (€ 1,2 miljoen);

  • de ontwikkeling van een veilig vrijen campagne, deze is vanaf 2010 uitgebreid met een campagne weerbaarheid (€ 1,7 miljoen in totaal).

Instrumenten voor een goede organisatie van en deelname aan vaccinatieprogramma’s

•  Nationaal Programma Grieppreventie via de subsidieregeling Publieke Gezondheid

Doel van dit programma is om kwetsbare groepen (alle 60+-ers en mensen onder de 60 jaar met een risico-indicatie zoals longziekten, hart- of nieraandoeningen en diabetes mellitus) te beschermen tegen (de ernstige gevolgen van) griep (€ 56,6 miljoen).

•  (P) Rijksvaccinatieprogramma (RVP)

Zie paragraaf 41.2 onder premie-uitgaven.

•  Opdrachtverlening aan het Nederlands Vaccin Instituut

Op deze operationele doelstelling worden de opdrachten van VWS aan het Nederlands Vaccin Instituut geraamd (€ 54,7 miljoen). Zie verder de aparte paragraaf over de baten-lastendiensten van VWS.

•  Onderzoeksprogramma’s via ZonMw

  • Programma infectieziektenbestrijding (€ 2,2 miljoen);

  • Programma Q-koorts (€ 0,8 miljoen).

Instrumenten voor een goede structuur rondom de preventie van chronische ziekten

•  Nationaal Actieprogramma Diabetes (NAD)

Het vierjarige programma (2009–2013) NAD heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de groei van het aantal diabetespatiënten en het verminderen van de complicaties (€ 2,5 miljoen).

Kengetal
 

1994

2000

2004

2007

2009

Verwachting 2011

1. Aantal patiënten diabetes mellitus

306 000

414 000

609 000

740 000

> 850 000

Bron & toelichting

RIVM/Volksgezondheid Toekomst Verkenningen 2010, deelrapport Effecten van preventie.

Dit zijn schattingen van het aantal patiënten met diabetes type 1 en type 2 samen. De schattingen van de prevalentie zijn gebaseerd op het aantal gediagnosticeerde patiënten door de huisarts in vijf huisartsenregistraties. Door onderrapportage en toename van obesitas wordt de komende jaren een forse toename van het aantal patiënten verwacht. Dit cijfer wordt onregelmatig geactualiseerd.

•  Preventieprogramma via ZonMw

De kern van de eerdere preventieprogramma’s was de kennis over (kosten)effectieve preventie en de toepassing ervan te vergroten en vernieuwende en kansrijke (kosten)effectieve preventiemogelijkheden te ontwikkelen. In juni 2009 is opdracht gegeven aan de uitvoering van het vierde preventieprogramma. Met dit programma geeft ZonMw invulling aan de visie op preventie (kamerstuk 22 894, nr. 134) en levert een bijdrage aan het versterken van de preventiecyclus. Dit is een vierjarige cyclus waarmee specifieke doelstellingen en uitvoering van het Nederlandse gezondheidsbeleid worden vastgelegd, uitgevoerd en bijgesteld. Dit programma legt nog meer dan haar drie voorgangers, verbindingen tussen preventie en andere sectoren (wonen, werken, leren), in het bijzonder tussen de publieke en de eerstelijnsgezondheidszorg en daarmee ook tussen de preventieprogramma’s en andere programma’s van ZonMw. Daarnaast zal dit programma inspelen op de landelijke nota gezondheidsbeleid die eind 2010 verschijnt (€ 13,9 miljoen).

•  Programma diseasemanagement chronische ziekten via ZonMw

Bij diseasemanagement wordt een sluitende keten gevormd van diagnostiek, behandeling en begeleiding. Ook vroege opsporing en preventie bij mensen met een verhoogd risico op chronische ziekten en zelfmanagement maken er deel van uit. Het doel van dit programma is kennis te verzamelen over diseasemanagement bij chronische aandoeningen en ervaring op te doen met de toepassing ervan in de praktijk. Dit programma kent ook een praktijkdeel waarin multidisciplinaire transmurale zorggroepen ondersteund en gevolgd worden die gaan werken volgens de diseasemanagement aanpak (€ 1,1 miljoen). Het programma loopt tot en met 2012.

•  Interventiestrategieën chronische ziekten

Het aantal mensen met chronische ziekten zal in de komende jaren fors toenemen. In 2011 worden daarom de volgende preventieve interventies (verder) ontwikkeld:

  • Beweegkuur. Deze interventie moet medisch noodzakelijke beweging stimuleren (zie ook 46.3.1);

  • Depressiepreventie. Deze interventie is bedoeld om mensen met depressieve klachten via ICT en/of in groepsverband op een laagdrempelige manier vroegtijdig te helpen om te voorkómen dat deze mensen in een depressie terecht komen;

  • Zelfmanagement chronische ziekten. Het gaat hier om een programmatisch aanbod om chronische patiënten beter in staat te stellen hun eigen ziekte te managen. Als effectief zelfmanagement beschikbaar is, moet dit onderdeel worden van de zorgstandaarden. Een voorbeeld hiervan is een zelfmanagement module voor de diabetes zorgstandaard;

  • Zorgstandaarden. Het uitbouwen en implementeren van zorgstandaarden geeft patiënten, zorgaanbieders en verzekeraars een goed instrument voor de inhoud, organisatie en transparantie van patiëntgerichte integrale zorg voor chronische aandoeningen.

Instrumenten voor een goede organisatie van en het bevorderen van deelname aan bevolkingsonderzoeken

•  Uitvoeren van bevolkingsonderzoeken en screeningsprogramma’s via de Subsidieregeling publieke gezondheid

De inzet van VWS betreft het financieren, bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de landelijke bevolkingsonderzoeken naar borst- en baarmoederhalskanker, screening op familiaire hypercholesterolemie, bloedonderzoek bij zwangeren en de hielprik en gehoorscreening bij pasgeborenen (€ 105,6 miljoen). Het RIVM/Centrum voor Bevolkingsonderzoek voert de bekostiging, landelijke aansturing en coördinatie uit (€ 10,8 miljoen).

•  Gezondheidswinst realiseren door vroegopsporing van (risicofactoren voor) aandoeningen via het Nationaal Programma Bevolkingsonderzoek

In het standpunt op het advies van de Gezondheidsraad (GR) over darmkankerscreening van 16 februari 2010 (kamerstuk 22 894, nr. 261) is een besluit over de mogelijke invoering toegezegd in het voorjaar van 2011. Eind 2010 komt de GR met een advies over de verbetering van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. In 2011 zal invulling worden gegeven aan het standpunt van 26 mei 2010 met betrekking tot uitbreiding van de bestaande neonatale hielprikscreening met Cystic Fibrosis (CF). Het voornemen bestaat om in 2011 het screeningsprogramma voor zwangere vrouwen (Prenatale Screening Infectieziekten en Erytrocytenimmunisatie (PSIE)) te verbeteren op basis van het Gezondheidsraadadvies 26 maart 2009.

41.3.4 Een doelmatig systeem van openbare gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid

Motivering

Motivering

Het Ministerie van VWS wil bijdragen aan een goede volksgezondheid en anticiperen op (dreigende) volksgezondheidsproblemen door een goed systeem voor openbare gezondheidszorg (OGZ) te creëren en in stand te houden. Een keten van preventie en zorg die goed op elkaar aansluit is daarbij essentieel. Deze verantwoordelijkheid wordt ingevuld door:

  • Het bevorderen van effectieve landelijke, regionale en lokale voorzieningen van OGZ;

  • Het verbeteren van de paraatheid van zorgvoorzieningen voor grootschalig optreden bij crises en rampen.

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Instellingssubsidies/Structurele subsidies

3 122

3 122

3 122

3 122

3 122

Stichting Pharos

3 122

3 122

3 122

3 122

3 122

      

Projectsubsidies

6 715

6 762

6 223

6 652

6 652

Waarvan onder andere:

     

Algemeen en strategisch gezondheidsbeleid

3 613

3 294

3 255

3 184

3 184

Voorbereid zijn op crisis en rampen

2 974

3 340

2 840

3 340

3 340

      

Opdrachten

28 550

32 050

26 450

20 750

20 750

Financiering tolk- en vertaaldiensten gezondheidszorg

17 250

20 750

20 750

20 750

20 750

CBRN Weerstandsverhoging

11 300

11 300

5 700

0

0

      

Bijdragen aan baten-lastendiensten

14 781

14 074

13 577

13 329

13 077

RIVM: Opdrachtverlening programma’s volksgezondheid

14 781

14 074

13 577

13 329

13 077

      

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

149 185

113 074

102 719

88 562

87 394

ZonMw: Programmering

147 506

111 395

101 040

86 883

85 715

ZonMw: Overhead

1 679

1 679

1 679

1 679

1 679

      

Totaal

202 353

169 082

152 091

132 415

130 995

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

In de tabel is het VWS-brede bedrag aan begrote gelden voor lopende ZonMw-programma’s weergegeven. Deze programma’s hebben betrekking op verschillende beleidsterreinen van het Ministerie van VWS.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicator
 

2005

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2011

1. Percentage gemeenten met een 1e nota gezondheidsbeleid

87%

99% (eindstand)

       

2. Percentage gemeenten met een 2e nota gezondheidsbeleid

14%

45,8% (juli)

71,2% (juli)

100%

       

3. Congruentie GGD’en /GHOR met veiligheidsregio’s

68% (mei)

76% (jan)

80% (jan)

100%

Bron & toelichting

1. RIVM: Nationale Atlas Volksgezondheid.

2. RIVM: Nationale Atlas Volksgezondheid.

3. RIVM, Nationale Atlas Volksgezondheid. Het betreft hier de congruentie van de buitengrenzen van de GGD'en met de veiligheidsregio’s. Dit betekent dat de buitengrenzen van GGD'en gelijk zijn aan de buitengrens van één veiligheidregio.

Instrumenten voor effectieve landelijke, regionale en lokale voorzieningen van OGZ

•  Gemeenten staan voor de collectieve preventie op lokaal niveau

Elke vier jaar brengen gemeenten, in het kader van de Wet publieke gezondheid (Wpg), een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid uit. Bij de vormgeving en uitvoering van het lokaal gezondheidsbeleid spelen GGD’en een belangrijke rol. De nieuwe nota Landelijk Gezondheidsbeleid (eind 2010) geeft gemeenten aangrijpingspunten en handvatten om het lokaal gezondheidsbeleid vorm te geven in de eerstvolgende gemeentelijke nota.

Met de voorgenomen wijziging van de Wpg zal de koppeling tussen de landelijke nota en lokale nota’s worden verankerd en zal de kwaliteit van lokale nota’s worden gestimuleerd.

•  Versterken openbare gezondheidszorg

Een meerjarig traject is gestart om lokale bestuurders/gemeenten meer te betrekken bij het lokaal gezondheidsbeleid en om de openbare gezondheidszorg te verbeteren. Het traject moet meer samenhang brengen tussen diverse activiteiten op landelijk en lokaal niveau. Hierdoor kunnen de betrokken partijen hun activiteiten meer op elkaar afstemmen, samen optrekken waar dat nodig is en kunnen dubbele activiteiten worden voorkomen. Meer coördinatie en afstemming draagt ook bij tot het optimaliseren van de totale overheidsinzet met betrekking tot gezondheidsbevordering. Ook een betere afstemming tussen de gegevensverzameling over publieke gezondheid en praktische ondersteuning bij de opzet van lokaal gezondheidsbeleid worden opgepakt. Daarnaast wordt een communicatietraject gestart om onder andere de nieuwe nota Landelijk Gezondheidsbeleid en de landelijke speerpunten onder de aandacht van de lokale bestuurders te brengen.

•  Actieplan Krachtwijken

De aanpak heeft als doel gezondheidsproblemen in de aandachtswijken te verminderen door samen met gemeenten, de eerstelijnszorg en de GGD’en een programmatische aanpak voor de concrete gezondheidsproblemen in de wijk te ontwikkelen. Een aantal activiteiten wordt samen met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) uitgevoerd. Negen steden nemen deel aan het experiment «Gezonde wijk». Deze experimenten worden onder meer ingevuld op het gebied van geïntegreerde zorg, sport en bewegen en voeding. Belangrijk hierbij is een integrale aanpak waarbij volgens het model van de commissie Albeda gewerkt wordt. Samen met de G4 wordt het bestuurlijk akkoord «De Verbinding» uitgewerkt volgens deze integrale aanpak. Het ZonMw-programma «Zichtbare Schakel» draagt hieraan bij.

•  Gezond in de stad

Vanaf 2010 wordt in het kader van de decentralisatie-uitkering «Gezond in de stad» jaarlijks € 5,0 miljoen beschikbaar gesteld aan de grote gemeenten (G31). Via deze decentralisatie-uitkering als onderdeel van het stedenbeleid ontvangen zij extra middelen die kunnen worden ingezet om gezondheidsachterstanden terug te dringen via een wijkgerichte aanpak. Steden kunnen voor hun aanpak gebruik maken van de wijkenaanpak en de werkwijze binnen de experimenten «Gezonde Wijk».

Zie ook artikel Maatschappelijke ondersteuning onder operationele doelstelling 44.3.1.

•  Financiering van tolk- en vertaaldiensten voor gezondheidszorg

In ons land, ook in de gezondheidszorg, wordt in het Nederlands gecommuniceerd. In situaties waarin het niet goed mogelijk is moet gezocht worden naar adequate en soms tijdelijke oplossingen. Zeker in de gezondheidszorg waarin aan een variëteit van mensen zoals Nieuwe Nederlanders, toeristen, «expats» en asielzoekers, in soms levensbedreigende situaties, adequate behandeling moet worden geboden, is communicatie van vitaal belang. Zorgaanbieders kunnen gebruikmaken van tolken en vertalers indien dit vanuit het oogpunt van de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid, noodzakelijk is (€ 17,3 miljoen).

Instrumenten voor een verbeterde paraatheid van zorgvoorzieningen voor grootschalig optreden bij crises en rampen

•  Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)

De GHOR opereert ten behoeve van het bestuur van de veiligheidsregio teneinde een doelmatige en gecoördineerde geneeskundige hulpverlening bij zware ongevallen, rampen en crisis te bewerkstelligen. De GHOR slaat de brug tussen de veiligheidsorganisaties en de zorgketen. In de uitvoering is de GHOR onderdeel van de openbare gezondheidszorg. Het is van belang dat werkgebieden van GGD’en en veiligheidsrisico’s op elkaar aansluiten.

Ook wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering en borging van de GHOR.

•  CBRN weerstandsverhoging

Doel is het nemen van weerstandsverhogende maatregelen gericht op het verminderen of voorkomen van de kans dat personen of groeperingen zich ongewenst toegang verschaffen tot chemische, biologische, radioactieve en/of nucleaire agentia (CBRN) (€ 11,3 miljoen). Dit valt binnen de doelstellingen van het NCTb.

41.3.5 Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch-wetenschappelijk onderzoek

Motivering

Motivering

Het kabinet wil patiënten, cliënten en proefpersonen beschermen bij de voortschrijding van (technologische) ontwikkelingen in de gezondheidszorg.

Geraamde begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Projectsubsidies

2 626

1 900

1 812

1 812

1 812

Verbeteren van de abortushulpverlening en registratie

650

0

0

0

0

Beleid Medische Ethiek

1 321

1 310

1 167

1 167

1 167

CCMO

655

590

645

645

645

      

Bijdragen aan baten-lastendiensten

1 950

1 950

1 950

1 950

1 950

CIBG: Uitvoeringstaken Medische Ethiek

1 950

1 950

1 950

1 950

1 950

      

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

12 104

12 104

12 104

12 104

12 104

CVZ: Rijksbijdrage financiering abortusklinieken

12 104

12 104

12 104

12 104

12 104

      

Totaal

16 680

15 954

15 866

15 866

15 866

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

Voor deze operationele doelstelling wordt geen prestatie-indicator opgenomen. Reden hiervoor is dat de resultaten van dit beleidsterrein niet zinvol in één of enkele indicatoren samengevat kunnen worden.

Instrumenten ethisch verantwoord handelen

•  Het laten uitvoeren van periodieke wetsevaluaties

Het periodiek evalueren van de praktijk en wet- en regelgeving biedt de mogelijkheid tijdig te kunnen bijsturen zodat praktijk en beleid goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de evaluatie van de Centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen, als ook de Embryowet, de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting.

•  Verbeteren van de abortushulpverlening en -registratie

Doel is het verbeteren van de hulpverlening aan vrouwen die ongewenst zwanger zijn door onder meer het verbeteren van de opleiding van hulpverleners, het ondersteunen van de richtlijnontwikkeling voor abortusartsen en een onderzoeksprogramma bij ZonMw (€ 1,1 miljoen). Ook de financieringsstructuur van de abortushulpverlening zal worden verbeterd. Het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid door de klinieken en de beroepsgroepen is urgent geworden door de financiële problemen bij enkele klinieken.

•  Verbeteren van mogelijke knelpunten in de toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen

Doel is het opheffen van mogelijke knelpunten op het terrein van de toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Daarmee wordt de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek bevorderd en de veiligheid van proefpersonen beter geborgd.

•  Bevorderen van de ontwikkeling van richtlijnen voor (nieuwe) vruchtbaarheidstechnieken

Het bevorderen van dergelijke richtlijnen en standpunten heeft tot doel professionals houvast te geven bij het nemen van mogelijk moreel beladen beslissingen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de verbreding van het standpunt invriezen eicellen.

•  Stimuleren van onderzoek naar ethische vraagstukken in de (gezondheids)zorg

Het doel is het vergroten van belangwekkende kennis over ethische vraagstukken in de (gezondheids)zorg en zorgverlening, onder meer door het onderzoeksprogramma Ethiek en Gezondheid bij ZonMw (€ 0,6 miljoen), alsmede het programma Maatschappelijk Verantwoord Innoveren bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

•  Stimuleren van innovatief onderzoek naar (nieuwe) medische technologieën met een belangrijke ethische component

Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het ZonMw-onderzoeksprogramma Translationeel Adult Stamcelonderzoek (€ 0,9 miljoen).

•  Bijdrage aan de baten-lastendienst Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG)

Deze bijdrage is nodig voor het beheer van regionale toetsingscommissies Euthanasie en de centrale deskundigheidscommissie Late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen. Ook fungeert het CIBG als aanspreekpunt voor k.i.d.-kinderen (kunstmatige inseminatie met donorzaad), ouders en artsen, indien zij vragen hebben overhet register donorgegevens kunstmatige bevruchting (€ 2,0 miljoen).

•  Rijksbijdrage aan het CVZ

Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de financiering van abortusklinieken (€ 12,1 miljoen). Deze regeling zal worden aangepast om financiële problemen bij klinieken te kunnen voorkomen.

41.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid
Overzicht beleidsonderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

Nummer AD of OD

A Start

B Afgerond

Beleidsdoorlichting

Voedselveiligheid

41.3.2

A 2008

B 2009

 

Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) 2010, deelrapport VTV Effecten van Preventie

41.1

A 2009

B 2010

    

Effectonderzoek ex post

  
    

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie aanpak Nieuwe Influenza A (H1N1)

41.3.3

A 2010

B 2011

 

Evaluatie Aanpak en bestrijding Q-koorts Commissie Van Dijk

41.3.3

A 2010

B 2010

 

Evaluatie ZonMw

41.3.4

A 2010

B 2011

 

Evaluatie Embryowet

41.3.5

A 2010

B 2012

 

Evaluatie Euthanasiewet

41.3.5

A 2010

B 2012

 

Evaluatie Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen

41.3.5

A 2010

B 2012

Licence