11.1 Algemene doelstelling: Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.
Omschrijving
Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:
-
• deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);
-
• studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo);
-
• studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).
De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de studerende een bijdrage levert.
De uitvoering van de studiefinanciering berust bij DUO.
Verantwoordelijkheid van de minister
De minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000. De financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook investeren is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.
De minister heeft verschillende financiële instrumenten ter beschikking om de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Dit zijn de basisbeurs, de aanvullende beurs, de reisvoorziening, het collegegeldkrediet en de rentedragende leningen (zie tabel 11.1). De beurzen en de studentenreisvoorziening worden veelal in de vorm van een prestatiebeurs verstrekt. Na het binnen 10 jaar behalen van een diploma worden deze omgezet in een gift. Deze instrumenten kunnen binnen en buiten Nederland worden ingezet.
Meetbare gegevens bij de instrumenten
Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld 2011 (www.trendsinbeeld.minocw.nl).
Normbedragen ho | Normbedragen mbo/bol | ||||
---|---|---|---|---|---|
Uitwonend | Thuiswonend | Uitwonend | Thuiswonend | ||
basisbeurs | 266,23 | 95,61 | basisbeurs | 246,00 | 75,39 |
aanvullende beurs | 240,92 | 221,00 | aanvullende beurs | 328,33 | 308,40 |
maximaal leenbedrag | 287,54 | 287,54 | maximaal leenbedrag | 164,21 | 164,21 |
collegegeldkrediet | 139,33 | 139,33 | collegegeldkrediet | n.v.t. | n.v.t. |
Totaal | 934,02 | 743,48 | Totaal | 738,54 | 548,00 |
Peildatum 1 januari 2011
Beleidswijzigingen
Zoals afgesproken in het Regeerakkoord zal de regering voorstellen om het principe van «studeren is investeren» tot uitdrukking te brengen in de wet. Voor masterstudenten wordt per studiejaar 2012–2013 een sociaal leenstelsel geïntroduceerd ter vervanging van de basisbeurs. Daarbij mogen de studieleningen over een periode van 20 jaar worden terugbetaald.
Daarnaast wordt voorgesteld om de studentenreisvoorziening voor studerenden in het hoger onderwijs die geen recht meer hebben op een basisbeurs met 2 jaar in te korten en om een aantal vereenvoudigingen door te voeren. Studerenden in het hoger onderwijs hebben dan nog recht op een reisvoorziening voor de nominale studieduur vermeerderd met 1 jaar.
Het kabinet wil hard optreden tegen misbruik van de uitwonendenbeurs. Studerenden die per 1 januari 2012 niet woonachtig zijn op het opgegeven adres in de gemeentelijke basisadministratie dienen de teveel ontvangen studiefinanciering terug te betalen en ontvangen een bestuurlijke boete van 50%. Bij recidive is de boete 100% en kan de minister aangifte doen bij het Openbaar Ministerie.
Van de dreiging van een bestuurlijke boete, de landelijke zichtbaarheid van controles aan de deur en de communicatie zal een preventieve werking uitgaan.
11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 3 790 873 | 4 188 136 | 3 746 891 | 4 231 759 | 4 333 131 | 4 342 488 | 4 383 899 |
Waarvan garantieverplichtingen | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totale uitgaven | 3 790 873 | 4 188 136 | 3 746 891 | 4 231 759 | 4 333 131 | 4 342 488 | 4 383 899 |
Basisbeurs | 1 198 484 | 1 202 320 | 1 266 547 | 1 254 118 | 1 266 075 | 1 219 471 | 1 199 690 |
* Gift (R) | 808 120 | 882 066 | 1 021 900 | 1 108 758 | 1 173 519 | 1 217 401 | 1 272 089 |
* Prestatiebeurs (NR) | 390 364 | 320 254 | 244 647 | 145 360 | 92 556 | 2 070 | – 72 399 |
Aanvullende beurs | 629 379 | 673 895 | 671 230 | 685 745 | 693 018 | 698 783 | 707 622 |
* Gift (R) | 523 731 | 512 896 | 514 517 | 543 328 | 571 679 | 601 209 | 636 550 |
* Prestatiebeurs (NR) | 105 648 | 160 999 | 156 714 | 142 417 | 121 338 | 97 573 | 71 072 |
Reisvoorziening | 450 811 | 817 547 | 196 608 | 615 930 | 729 377 | 742 048 | 773 298 |
Bijdrage aan vervoersbedrijven (R) | 672 346 | 996 873 | 374 318 | 748 368 | 844 659 | 869 940 | 899 558 |
* Gift (R) | 425 909 | 468 663 | 520 583 | 561 831 | 599 419 | 609 151 | 628 655 |
* Prestatiebeurs (R) | – 647 443 | – 647 989 | – 698 294 | – 694 270 | – 714 701 | – 737 042 | – 754 915 |
Leenvoorzieningen | 1 294 051 | 1 333 435 | 1 463 482 | 1 574 828 | 1 579 523 | 1 619 755 | 1 659 909 |
* Rentedragende lening (NR) | 1 207 497 | 1 227 012 | 1 277 663 | 1 358 313 | 1 388 666 | 1 421 694 | 1 456 045 |
* Collegegeldkrediet (NR) | 86 554 | 106 423 | 185 819 | 216 515 | 190 857 | 198 061 | 203 864 |
Overige uitgaven | 125 645 | 68 906 | 60 596 | 4 848 | – 24 231 | – 26 672 | – 45 062 |
* Overige uitgaven relevant | 77 392 | 83 193 | 88 753 | 94 838 | 98 311 | 101 338 | 103 648 |
* Overige uitgaven niet-relevant | 48 253 | – 14 287 | – 28 157 | – 89 989 | – 122 542 | – 128 010 | – 148 710 |
Programma-uitgaven overig | 92 503 | 92 033 | 88 428 | 96 289 | 89 369 | 89 103 | 88 442 |
* Uitvoeringsorganisatie DUO (R) | 92 503 | 92 033 | 88 428 | 96 289 | 89 369 | 89 103 | 88 442 |
Totaal programma-uitgaven | 3 790 873 | 4 188 136 | 3 746 891 | 4 231 759 | 4 333 131 | 4 342 488 | 4 383 899 |
* Waarvan relevant | 1 952 557 | 2 387 735 | 1 910 206 | 2 459 143 | 2 662 255 | 2 751 099 | 2 874 027 |
* Waarvan niet-relevant | 1 838 316 | 1 800 401 | 1 836 685 | 1 772 616 | 1 670 876 | 1 591 389 | 1 509 872 |
Totaal ontvangsten | 629 024 | 697 424 | 755 386 | 827 974 | 899 195 | 970 396 | 1 044 540 |
Terugbetaling leningen | 629 024 | 697 424 | 755 386 | 827 974 | 899 195 | 970 396 | 1 044 540 |
* Terugontvangsten hoofdsom (NR) | 337 562 | 373 330 | 414 046 | 456 436 | 499 998 | 544 269 | 588 923 |
* Ontvangen rente en relevante hoofdsom(R) | 223 869 | 249 399 | 277 345 | 306 940 | 336 790 | 364 705 | 394 375 |
* Kortlopende vorderingen (R) | 67 593 | 74 695 | 63 995 | 64 598 | 62 407 | 61 422 | 61 242 |
Totaal ontvangsten | 629 024 | 697 424 | 755 386 | 827 974 | 899 195 | 970 396 | 1 044 540 |
* Waarvan relevant | 291 462 | 324 094 | 341 340 | 371 538 | 399 197 | 426 127 | 455 617 |
* Waarvan niet-relevant | 337 562 | 373 330 | 414 046 | 456 436 | 499 998 | 544 269 | 588 923 |
Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant
Toelichting:
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen.
Alle middelen zijn meerjarig verplicht. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving.
Basisbeurs
Instrumenten
Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.
Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht, omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch.
Meetbare gegevens bij de instrumenten
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Studerenden met basisbeurs | 606 390 | 632 900 | 641 200 | 630 900 | 637 000 | 640 900 | 645 000 |
wo | 126 838 | 131 800 | 122 400 | 105 500 | 108 100 | 110 200 | 112 100 |
hbo | 260 442 | 270 100 | 277 100 | 282 200 | 286 500 | 290 000 | 293 600 |
bol | 219 110 | 231 000 | 241 700 | 243 200 | 242 400 | 240 700 | 239 300 |
Alleen (nul)lening | 97 841 | 101 600 | 119 800 | 144 400 | 147 300 | 149 700 | 152 100 |
wo | 53 442 | 55 600 | 71 800 | 94 500 | 96 700 | 98 600 | 100 400 |
hbo | 42 647 | 44 200 | 46 100 | 48 000 | 48 700 | 49 200 | 49 800 |
bol | 1 752 | 1 800 | 1 900 | 1 900 | 1 900 | 1 900 | 1 900 |
Totaal | 704 231 | 734 500 | 761 000 | 775 300 | 784 300 | 790 600 | 797 100 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering.
Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (maximale duur is verbruikt), maar nog wel recht heeft op een lening en de reisvoorziening.
In de gegevens zijn de aantallen studerenden die met meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen opgenomen. Ter indicatie: in 2010 betrof dit 7 400 studenten in het ho en 600 in de bol.
Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren, is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Uit eerdere analyse van doorstroomgegevens blijkt dat tussen de 15% en 25% van de scholieren met voldoende vooropleiding niet onmiddellijk kiest voor een opleiding in het hoger onderwijs. Financiële motieven spelen bij deze keuze nauwelijks een rol.
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma) | 119,4 | 114,7 | 126,7 | 126,3 | 125,9 | 125,0 | 124,3 |
bol omzettingen prestatiebeurs in gift | 138,6 | 161,4 | 209,8 | 230,9 | 242,4 | 252,7 | 248,3 |
ho omzettingen prestatiebeurs in gift | 550,1 | 605,9 | 685,3 | 751,5 | 805,2 | 839,7 | 899,5 |
Totaal | 808,1 | 882,0 | 1 021,9 | 1 108,8 | 1 173,5 | 1 217,4 | 1 272,1 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
ho toekenningen | 853,1 | 888,0 | 895,7 | 875,6 | 887,7 | 845,2 | 831,3 |
ho omzettingen | – 543,9 | – 623,7 | – 679,2 | – 733,6 | – 787,4 | – 824,4 | – 888,8 |
bol toekenningen | 219,1 | 231,1 | 238,3 | 234,5 | 235,0 | 233,6 | 232,4 |
bol omzettingen | – 137,9 | – 175,1 | – 210,1 | – 231,1 | – 242,7 | – 252,4 | – 247,3 |
Totaal | 390,4 | 320,3 | 244,6 | 145,4 | 92,6 | 2,1 | – 72,4 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
In de tabellen 11.4 en 11.5 worden de geraamde relevante en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur.
Aanvullende beurs
Instrumenten
In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering van hun kinderen. Daartoe wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt, aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.
Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deze maatregel stelt studerenden in staat om aan het begin van de studie zonder al te grote financiële consequenties een betere studiekeuze te maken. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.
Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen de aanvullende beurs direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.
Meetbare gegevens bij de instrumenten
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
wo | 25 997 | 27 700 | 28 700 | 29 600 | 30 200 | 30 800 | 31 400 |
hbo | 82 102 | 87 000 | 89 500 | 91 400 | 92 800 | 93 900 | 95 000 |
bol | 103 455 | 109 100 | 114 100 | 114 800 | 114 500 | 113 700 | 113 000 |
Totaal | 211 554 | 223 800 | 232 300 | 235 800 | 237 500 | 238 400 | 239 400 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.3 blijkt dat in 2012 ongeveer 36% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
bol gift | 121,6 | 120,0 | 135,6 | 137,2 | 137,4 | 137,0 | 136,8 |
bol prestatiebeurs | 214,2 | 171,5 | 140,1 | 153,4 | 165,1 | 178,1 | 197,2 |
ho | 188,0 | 221,4 | 238,8 | 252,8 | 269,2 | 286,1 | 302,6 |
Totaal | 523,7 | 512,9 | 514,5 | 543,3 | 571,7 | 601,2 | 636,6 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
ho toekenningen | 188,7 | 259,5 | 269,9 | 278,9 | 286,3 | 293,0 | 299,7 |
ho omzettingen | – 136,2 | – 141,2 | – 147,7 | – 155,6 | – 165,0 | – 176,4 | – 192,5 |
bol toekenningen | 140,6 | 148,8 | 157,1 | 158,0 | 157,3 | 155,9 | 155,0 |
bol omzettingen | – 87,4 | – 106,1 | – 122,6 | – 138,9 | – 157,3 | – 175,0 | – 191,2 |
Totaal | 105,6 | 161,0 | 156,7 | 142,4 | 121,3 | 97,6 | 71,1 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
In de tabellen 11.7 en 11.8 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Deze is naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De aanvullende beurs wordt vanaf 2010 jaarlijks met € 22 per jaar verhoogd (prijspeil 2009) conform een wetswijziging (Kamerstuk 31 790, A).
Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.
Reisvoorziening
Instrumenten
Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen. Studerenden kunnen kiezen tussen een week- of een weekendreisproduct.
Alle studenten in het hoger onderwijs die in de nominale fase van hun studie zitten of daar tot en met studiejaar 2009–2010 drie jaar en met ingang van studiejaar 2010–2011 één jaar op uitlopen, en alle deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg die in de nominale fase van hun studie zitten of daar drie jaar op uitlopen, kunnen gebruikmaken van de reisvoorziening. De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.
Meetbare gegevens bij de instrumenten
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal gebruikers van het reisrecht | 618 274 | 660 100 | 669 900 | 654 300 | 661 900 | 667 900 | 675 400 |
ho | 432 040 | 454 100 | 454 300 | 437 400 | 445 700 | 453 300 | 462 000 |
bol | 186 234 | 206 000 | 215 600 | 216 900 | 216 200 | 214 600 | 213 400 |
Aantal RBS | 17 671 | 18 500 | 19 100 | 19 500 | 19 800 | 20 000 | 20 300 |
ho | 15 076 | 15 700 | 16 100 | 16 500 | 16 800 | 17 100 | 17 400 |
bol | 2 595 | 2 800 | 3 000 | 3 000 | 3 000 | 2 900 | 2 900 |
Totaal | 635 945 | 678 600 | 689 000 | 673 800 | 681 700 | 687 900 | 695 700 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een elektronisch reisproduct op een ov-chipkaart of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Betaling aan vervoersbedrijven | 672,3 | 996,9 | 374,3 | 748,4 | 844,7 | 869,9 | 899,6 |
ho prestatiebeurs | – 477,5 | – 481,6 | – 507,6 | – 499,5 | – 517,5 | – 537,1 | – 553,3 |
ho omzettingen | 300,1 | 327,5 | 359,0 | 381,0 | 401,7 | 398,3 | 409,5 |
bol prestatiebeurs | – 170,0 | – 166,4 | – 190,7 | – 194,8 | – 197,2 | – 199,9 | – 201,6 |
bol omzettingen | 106,3 | 121,6 | 141,2 | 159,7 | 175,9 | 188,4 | 196,2 |
RBS en overig | 19,5 | 19,5 | 20,3 | 21,1 | 21,8 | 22,4 | 22,9 |
Totaal | 450,8 | 817,5 | 196,6 | 615,9 | 729,4 | 742,0 | 773,3 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs.
Leenvoorzieningen
Instrumenten
De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt als alternatief voor of in combinatie met bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.
Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld jaarlijks lenen, met een maximum van 5 keer het wettelijke collegegeldbedrag.
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Rentedragende lening | 1 131,5 | 1 141,0 | 1 181,7 | 1 252,3 | 1 272,7 | 1 295,7 | 1 320,0 |
Omzettingen prestatiebeurs naar rentedragende lening | 76,0 | 86,0 | 96,0 | 106,0 | 116,0 | 126,0 | 136,0 |
Collegegeldkrediet | 86,6 | 106,4 | 185,8 | 216,5 | 190,9 | 198,1 | 203,9 |
Totaal | 1 294,1 | 1 333,4 | 1 463,5 | 1 574,8 | 1 579,5 | 1 619,8 | 1 659,9 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het begrotingstekort/EMU-saldo, zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet.
Terugbetaling leningen
Instrumenten
Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs. Daarnaast kunnen debiteuren met vijf zogenoemde jokerjaren de terugbetaling aan bijzondere omstandigheden aanpassen.
Meetbare gegevens bij de instrumenten
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdsom | 337,6 | 373,3 | 414,0 | 456,4 | 500,0 | 544,3 | 588,9 |
Relevante rentedragende lening | 12,3 | 8,9 | 6,6 | 4,9 | 3,7 | 2,8 | 2,2 |
Rente-ontvangsten | 206,4 | 236,0 | 266,9 | 298,7 | 330,2 | 359,3 | 390,0 |
Renteloos voorschot | 5,1 | 4,5 | 3,9 | 3,4 | 2,9 | 2,5 | 2,2 |
Totaal | 561,4 | 622,7 | 691,4 | 763,4 | 836,8 | 908,9 | 983,3 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. Deze ontvangsten zijn aflopend.
2010 | 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Achterstalling Lager Recht (ALR) | 47,6 | 58,3 | 58,1 | 57,9 | 57,7 | 57,5 | 57,3 |
Reisvoorziening | 19,6 | 16,0 | 5,6 | 6,4 | 4,4 | 3,6 | 3,6 |
Overig | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,4 |
Totaal | 67,6 | 74,7 | 64,0 | 64,6 | 62,4 | 61,4 | 61,2 |
Bron 2010: realisatiegegevens DUO; Bron 2011–2016: ramingsmodel SF
Toelichting:
De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.