Base description which applies to whole site

3.3 Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid

Algemene doelstelling

Het ministerie van IenW streeft ernaar om weggebruikers zo veilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen.

Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de totale verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van dit artikel. De onderverdeling naar de financiële instrumenten die de minister tot zijn beschikking heeft, is opgenomen in de totaal tabel van de budgettaire gevolgen van beleid, zoals verderop in het artikel is gepresenteerd.

Tabel 26 Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 bedragen x € 1.000)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Verplichtingen

417.039

608.455

476.853

352.692

319.085

292.498

197.172

        

Uitgaven

329.675

475.426

573.000

426.681

416.176

343.836

220.904

        

Uitgaven onderverdeeld per artikelonderdeel

       

1 Netwerk

21.183

32.246

21.304

15.700

12.527

11.870

12.295

2 Verkeersveiligheid

22.368

37.987

29.189

19.213

18.346

15.106

14.761

3 Slimme en duurzame mobiliteit

286.124

405.193

522.507

391.768

385.303

316.860

193.848

        

Ontvangsten

4.072

5.619

5.782

5.782

5.782

5.782

5.782

Rol en verantwoordelijkheid

In onderstaande tabel is een overzicht en toelichting opgenomen op de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij Wegen en Verkeersveiligheid. Voor een nadere toelichting op de verschillende typologieën stimuleren, regisseren, financieren en (doen) uitvoeren wordt verwezen naar de leeswijzer.

Tabel 27 Rollen en verantwoordelijkheden

Rol

Toelichting

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving. Het gaat onder meer om de Investeringsimpuls verkeersveiligheid en de reductie van de CO2-uitstoot van het wegverkeer.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid. Via (toezicht op) wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het hoofdwegennet en afspraken met medeoverheden, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenW voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie Leefomgeving en Transport houdt toezicht op de naleving.

(doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust en veilig mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor de besluitvorming over en uitvoering van het instandhouden van de infrastructuur en de netwerkontwikkeling in relatie tot gebiedsontwikkeling. Instandhouding wordt op basis van een 8-jarige programmering in opdracht gegeven aan de uitvoeringsorganisatie RWS. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd, de bijdragen zijn gerelateerd aan het Mobiliteitsfonds.

Samenhang doelstellingen en meetbare gegevens

Voor het artikel Wegen en Verkeersveiligheid zijn drie specifieke doelstellingen geformuleerd. Deze specifieke doelstellingen leveren een bijdrage aan het bereiken van de algemene doelstelling. Voor iedere specifieke doelstelling zijn tevens een of meerdere subdoelstellingen geformuleerd. Onder de meetbare gegevens zijn de indicatoren en kengetallen opgenomen die verbonden zijn met de doelstellingen. Scores op indicatoren kunnen aanleiding zijn om beleid bij te sturen. De kengetallen bieden met name belangrijke contextuele informatie.

De samenhang tussen de doelstellingen en de meetbare gegevens is onderstaand weergegeven.

Tabel 28 Doelenboom artikel 14

Algemene doelstelling

Het ministerie van IenW streeft ernaar om weggebruikers zo veilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen.

Specifieke doelstelling 1

Specifieke doelstelling 2

Specifieke doelstelling 3

Het beter benutten, instandhouden en ontwikkelen van het hoofdwegennet.

Elk slachtoffer in het verkeer moet worden voorkomen.

Werken aan een mobiliteitssector zonder uitstoot in 2050.

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

1. Het op peil houden van de kwaliteit van het bestaande hoofdwegennet.

1. Structurele verbetering van de verkeersveiligheid op de weg.

1. Verhogen van het aantal fietskilometers.

2. Ontwikkeling van de functionaliteiten van het areaal van het Hoofdwegennet.

 

2. Verminderen CO2-uitstoot personenmobiliteit voor werk en privé door slimmer, anders en schoner te reizen.

  

3. Een emissievrij wagenpark personenauto’s in 2050 met als ijkpunt dat in 2030 alle nieuwe personenauto’s emissieloos zijn.

  

4. Een emissievrije transportsector inclusief bouwmaterieel in 2050 met als ijkpunt in 2030 dat 250.000 bestelauto’s, 16.000 vrachtauto’s en al het lichte bouwmaterieel emissieloos zijn.

  

5. In 2050 alle fossiele brandstoffen vervangen door hernieuwbare brandstoffen met als ijkpunt in 2030: 14,5% reductie van CO2-emissies in de gehele keten van energiedragers, van bron tot gebruik.

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

1. Areaal gegevens hoofdwegennet

1. Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers

1. Uitstoot CO2 in mobiliteitssector

2. Prestatie-indicatoren Instandhouding hoofdwegennet

  

3. Mijlpalen ontwikkeling hoofdwegennet

  

4. Lucht en Geluid

  

Specifieke doelstelling 1: Het beter benutten, instandhouden en ontwikkelen van het hoofdwegennet.

Motivering

Nederland is bereikbaar met schone en veilige automobiliteit en een betrouwbaar, veilig en toekomstbestendig hoofdwegennet; met het huidige hoofdwegennet als samenhangend netwerk dat op nationaal niveau de belangrijkste steden, kernen en economische toplocaties met elkaar verbindt. Beter benutten richt zich d.m.v. gedragsmaatregelen, normering en beprijzen op het optimaliseren van de beschikbare capaciteit van het netwerk, het slim(mer) met elkaar verbinden van de infrastructuurnetwerken en een betere spreiding over de dag in het gebruik van de netwerken. Met instandhouden en ontwikkelen wordt het hoofdwegennet en de direct omgeving op orde gehouden, zodat de primaire functie gewaarborgd is. Het basiskwaliteitsniveau (BKN) van het hoofdwegennet is daarbij een belangrijk uitgangspunt om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst kunnen beschikken over een robuust mobiliteitsnetwerk met voorzieningen passend bij de verschillende functies hiervan. Digitalisering en automatisering verandert de manier waarop we ons verplaatsen. Technologische ontwikkelingen van en rond het voertuig dragen bij aan de veiligheid in en rond de auto en van doorstroming op de weg. Digitale toepassingen kunnen daarnaast zorgen voor het efficiënter benutten van het wegennet. Specifiek voor de auto, is in de ontwikkelagenda Toekomstperspectief Automobiliteit (TAM) de ambitie uiteen gezet om te zorgen dat automobiliteit blijvend kan bijdragen dat de reiziger veilig, snel en betrouwbaar van deur tot deur kan reizen. Onderdeel hiervan is in te zetten op een verantwoorde invoering van geautomatiseerd vervoer en het beschikbaar maken en uitwisselen van mobiliteitsdata via het Digitaal Stelsel Mobiliteitsdata.

Subdoelstellingen

Rijkswaterstaat beheert het netwerk van de hoofdwegen en dat geldt ook voor de viaducten, tunnels, bruggen, ecoducten en aquaducten. Deze zogenoemde kunstwerken zorgen ervoor dat de verschillende ‘stromen’ (water, verkeer, mensen en dieren) elkaar niet in de weg zitten. In onderstaand figuur is de omvang van het netwerk inclusief de kunstwerken in beeld gebracht.

Figuur 7 Areaal hoofdwegennet

Bron: Rijkswaterstaat Jaarbericht 2023 (www.magazinesrijkswaterstaat.nl)

Subdoelstelling 1: Het op peil houden van de kwaliteit van het bestaande hoofdwegennet.

Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het behouden van de huidige functie van de infrastructuur door middel van exploitatie, onderhoud en vernieuwing. Hiertoe is het basiskwaliteitsniveau (BKN) ontwikkeld. Met het BKN wordt toegewerkt naar een stabiel en langjarig onderhoudsniveau met een kwaliteit waar de gebruiker op kan rekenen. De voorzieningen en/of diensten op en rond de weg worden ingericht passend bij de functie en /of gebruik van de weg. Voor de instandhoudingswerkzaamheden krijgt Rijkswaterstaat één integrale 8-jarige opdracht, waarbij afspraken zijn gemaakt over de uit te voeren werkzaamheden en de prestaties met daarbij horende (streef)waarden. De prestaties van de infrastructuur worden gemeten en uitgedrukt in indicatoren. De vernieuwingsopgave (voorheen Vervanging en Renovatie) kent een technische aanleiding, namelijk het einde van de technische levensduur van onderdelen en objecten in het hoofdwegennet. Door het vernieuwen van objecten en onderdelen worden de beschikbaarheid en veiligheid van de netwerken op lange termijn geborgd. Onder de kwaliteit van het hoofdwegennet valt tevens een gezonde en prettige omgeving. Het verkeer op onze snelwegen brengt zowel luchtverontreinigende stoffen als geluidhinder met zich mee. We werken er daarom aan om de lucht zo schoon mogelijk te houden en de geluidshinder tegen te gaan. Zie hiertoe ook artikel 20 van deze begroting.

Via de Beleidsbegroting XII worden onder andere opdrachten verstrekt aan Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) om onder mandaat besluiten te nemen met betrekking tot wijziging van geluidproductieplafonds (GPP’s) op verzoek van beheerder of gemeente  en het vaststellen van saneringsplannen in het kader van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) wordt bijgedragen aan de doelstelling van het mobiliteitsbeleid om naast bereikbaarheid ook het verbeteren van de leefbaarheid op het gebied van de geluidsbeheersing na te streven. Zie hiertoe ook artikel 20 van deze begroting.

Daarnaast wordt aan Rijkswaterstaat een bijdrage verstrekt in het kader van beleidsondersteuning en advies. Met deze bijdrage wordt o.a. de governance en het toezicht (op de dataknooppunten) voor het Digitaal Stelsel Mobiliteitsdata ontworpen. Rijkswaterstaat ontvangt tevens via artikel 12 van het Mobiliteitsfonds de bijdrage voor de uitvoering van de instandhoudingsopgave van het hoofdwegennet. Zie hiervoor de extracomptabele verwijzingen op dit artikel.

Subdoelstelling 2: Ontwikkeling van de functionaliteiten van het areaal van het Hoofdwegennet.

Daar waar het bij instandhouding gaat het om het behouden van de huidige functie van de infrastructuur richt de ontwikkeling van het areaal zich op de toevoeging van functies of op aanleg van nieuwe of uitbreiding van bestaande infrastructuur conform het basiskwaliteitsniveau. In het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) zijn onder andere de Rijksprojecten en Rijksprogramma’s opgenomen, waarmee wordt gewerkt aan de bereikbaarheid, veiligheid en ruimtelijke inrichting van Nederland. De rijksinvesteringen in het MIRT op het hoofdwegennet worden (hoofdzakelijk) bekostigd uit het Mobiliteitsfonds.

Via de Beleidsbegroting HXII worden opdrachten verstrekt aan Rijkswaterstaat voor beleidsondersteuning en advies op het gebied van Rijkswegen. Deze opdrachten zijn bedoeld voor o.a. de inzet voor MIRT-onderzoek en -verkenningen alsmede de beleidsimplementatie en -ondersteuning. Rijkswaterstaat ontvangt tevens via artikel 12 van het Mobiliteitsfonds de bijdrage voor de ontwikkeling van het hoofdwegennet. Zie hiervoor de extracomptabele verwijzingen op dit artikel.

Meetbare gegevens

Rapportage Rijkswegennet

Het beleid samenhangend met deze doelstelling is onderdeel van het nationale wegbeleid. In aanvulling op de meetbare gegevens zoals hieronder in deze begroting opgenomen brengt Rijkswaterstaat jaarlijks in maart de Rapportage Rijkswegennet uit. In de rapportage wordt feitelijke informatie weergegeven over het gebruik van het Rijkswegennet, de filezwaarte, de filetop-10 en het reistijdverlies Rapportage Rijkswegennet. De data uit de rapportage kan aanleiding zijn om het beleid bij te sturen.

Instandhouding

De prestaties van de infrastructuur worden gemeten en uitgedrukt in indicatoren. Over de indicatoren met daarbij horende (streef)waarden zijn met Rijkswaterstaat onderstaande prestatieafspraken gemaakt.

Tabel 29 KPI's Hoofdwegennet1

KPI'S hoofdwegennet

Streefwaarde 2019-2025

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Realisatie 2023

Technische beschikbaarheid van de weg

90%

99%

98%

99%

Files door Werk in Uitvoering als gevolg van aanleg en gepland onderhoud

10%

7%

3%

4%

Levering verkeersgegevens:

    

– Beschikbaarheid data voor derden

90%

94%

93%

91%

– Actualiteit data voor derden

95%

96%

100%

99%

Voldoen aan norm voor verhardingen

99,70%

99,80%

99,70%

99,60%

Voldoen aan norm voor gladheidbestrijding

95%

99%

99%

99%

1

In de instandhoudingsbijlage in het Mobiliteitsfonds is een integraal overzicht van de prestatieindicatoren en het uitgesteld onderhoud met betrekking tot het hoofdwegennet opgenomen.

Toelichting

Met RWS zijn afspraken gemaakt over het Basiskwaliteitsniveau waar de netwerken aan moeten voldoen. Het Basiskwaliteitsniveau is leidend voor het werk dat RWS moet voorbereiden. De prestaties van de infrastructuur worden gemeten en uitgedrukt in indicatoren. Over de indicatoren met daarbij horende (streef)waarden worden prestatieafspraken gemaakt met RWS en hiervoor worden budgetten beschikbaar gesteld. Voor de netwerken in beheer van RWS moeten de afspraken over het Basiskwaliteitsniveau worden vertaald naar nieuwe indicatoren en streefwaarden. Voor het hoofdwegennet wordt in afwachting daarvan nog uitgegaan van de prestatieafspraken vanuit de SLA 2022-2023.

In de instandhoudingsbijlage in het Mobiliteitsfonds is een integraal overzicht van de prestatieindicatoren en het uitgesteld onderhoud met betrekking tot het hoofdwegennet opgenomen.

Ontwikkeling areaal

Om een betrouwbaar netwerk te realiseren en de verwachte verkeersgroei te faciliteren, worden infrastructuurprojecten voorbereid en uitgevoerd. Zo wordt bereikt dat de noodzakelijke wegcapaciteit beschikbaar is en komt. Daarbij wordt rekening gehouden met de kaders van veiligheid en leefbaarheid. Door een samenspel aan factoren (zie onder) zal het aantal mijlpalen in 2025 zeer beperkt zijn.

Tabel 30 Te realiseren mijlpalen
 

Categorie

Project

Aanleg

Openstelling

A13/A16

 

Openstelling

A1 Apeldoorn Twello

Planning en Studies

Geen (ontwerp) tracébesluiten voorzien

 

Toelichting

Het Ministerie van IenW kampt met een samenspel van drie opgaven die de aanleg van projecten bemoeilijken: stikstof, maakcapaciteit en financiën. Om die reden is IenW genoodzaakt scherpe keuzes te maken en te focussen op wat wel kan. Daarom zijn ten eerste in de begroting 2024 budgetten geschoven van aanlegprojecten naar instandhouding. Daarnaast ligt de focus op de projecten die al in realisatie of anderszins vergevorderd zijn en die waar de stikstof- en financiële problemen een beperkte omvang hebben. Voor een nadere toelichting op de stand van zaken voor het lopende programma wordt verwezen naar de toelichting op de productartikelen op artikel 12 van het Mobiliteitsfonds en naar het MIRT Projectenoverzicht 2025.

Lucht en geluid

De inzet is gericht op het voorkomen dat nieuwe knelpunten ontstaan. Hieronder is het aantal overschrijdingen van de grenswaarden langs het hoofdwegennet opgenomen.

De genoemde getallen voor geluid betreffen het aantal objecten (met name woningen) met een geluidbelasting op de gevel boven de maximale waarde van 65dB, waarvoor nog een geluidssaneringsplan moet worden opgesteld.

Tabel 31 Indicator: Lokale luchtkwaliteit NO2 en geluidsknelpunten langs hoofdwegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden opgesteld
 

2019

2020

2021

2022

2023

Streefwaarde peildatum

Lokale luchtkwaliteit NO2

0

0

0

1

n.n.b.

0 knelpunten langs rijkswegen

Geluidsknelpunten langs rijkswegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden vastgesteld

5.450

5.400

2.350

150

50

50 knelpunten in 2023

Bron: lucht: 14e monitoringsrapportage NSL, geluid: Rijkswaterstaat, 2024

Toelichting

  • 1. Lucht: Uit de 14e monitoringsrapportage NSL blijkt dat Nederland voor het wegverkeer bijna voldeed aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide. De verwachting is dat Nederland aan deze grenswaarden zal blijven voldoen, zoals de prognoses voor 2030 laten zien. Dit betekent dat in de betreffende tabel voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet de streefwaarde op 0 kan blijven staan. De cijfers over 2023 worden medio december 2024 gepubliceerd in de 15e Monitoringsrapportage NSL en zullen worden opgenomen in het IenW jaarverslag 2024.

  • 2. Geluid: De peildatum van 2023 betreft de uiterste datum voor het opstellen van een saneringsplan. In deze context is sprake van nul knelpunten als voor alle saneringsobjecten een saneringsplan is opgesteld. De termijn voor de uitvoering van de saneringsmaatregelen wordt in de saneringsplannen vastgelegd en zoveel mogelijk gecombineerd met reguliere vervanging van het wegdek en eventuele wegaanpassingen. De waarde voor de nog op te lossen geluidknelpunten (gedefinieerd als NoMo’s) voor 2024 vastgesteld op afgerond 50. Alle saneringsobjecten buiten de aanlegprojecten zijn inmiddels opgelost door het vaststellen van saneringsplannen. Vanwege de stikstofproblematiek en de pauzering van de betreffende projecten is het niet te verwachten dat de overige 50 saneringsobjecten in afzienbare tijd kunnen worden opgelost.

Specifieke doelstelling 2: Elk slachtoffer in het verkeer moet worden voorkomen.

Motivering

Verkeersveiligheid is van groot maatschappelijk belang. Het raakt ons allemaal, elke dag. Iedere verkeersdeelnemer moet veilig op zijn bestemming komen. De ambitie is nul verkeersslachtoffers in 2050 door samen met verschillende overheden en maatschappelijke partners zoveel mogelijk risico’s weg te nemen, vanuit een integrale visie op voertuig, gedrag en infrastructuur.

Subdoelstellingen

De basis voor ons beleid is het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna: SPV). De kern van het SPV is een risico-gestuurde aanpak: deze aanpak is erop gericht ongevallen te voorkomen door dáár maatregelen te treffen waar de risico’s het grootst zijn en deze het meeste effect hebben.

Subdoelstelling 1: Structurele verbetering van de verkeersveiligheid op de weg.

Om slachtoffers in het verkeer te voorkomen wordt ingezet op het structureel verbeteren van de verkeersveiligheid op het wegennet. Hierbij wordt ingezet op het verbeteren van de veiligheid van de infrastructuur, het beschermen van risicogroepen, het verbeteren van de veiligheid van voertuigen en het stimuleren van veilig gedrag in het verkeer.

Meetbare gegevens

Indicatoren risicogestuurde aanpak

De essentie van de risicogestuurde aanpak is dat beleid wordt gericht op het in beeld brengen en aanpakken van situaties waar er sprake is van gevaarlijke omstandigheden. De indicatoren hiervoor staan bekend als ‘Safety Performance Indicators’, kortweg SPI’s. Deze zijn op dit moment nog in ontwikkeling. De definities van deze SPI’s zijn weliswaar al uitgewerkt en een deel van de benodigde data is al landelijk beschikbaar voor wegbeheerders. Het streven is om in 2025 alle benodigde data landelijk beschikbaar te kunnen stellen, op een structurele, geschikte en uniforme wijze. Daarnaast zal alle informatie met betrekking tot de SPI’s worden getoond in een dashboard dat momenteel wordt ontwikkeld door het Kennisnetwerk SPV. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) levert al een overzicht van de ontwikkelingen rondom de SPI’s, de beschikbare metingen daarvan en de maatregelen die daaruit voortvloeien ter verbetering van de verkeersveiligheid. De SWOV zal in de komende jaren over steeds meer data van SPI’s beschikken en die dus kunnen duiden in de jaarlijkse «Staat van de Verkeersveiligheid».

Ontwikkeling aantal verkeerslachtoffers

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal verkeersslachtoffers opgenomen. De ambitie uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid is om naar nul verkeersslachtoffers te gaan in 2050. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) is gevraagd of een halvering van het aantal slachtoffers in 2030 mogelijk is. Hoewel een halvering volgens SWOV te ambitieus is, wordt in samenwerking met maatschappelijke partijen en medeoverheden gewerkt aan een lijst met concrete maatregelen waarmee de huidige trend gekeerd kan worden. Deze lijst delen we naar verwachting in oktober 2024 met de Kamer.

Tabel 32 Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers
 

Basiswaarde 2002

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal verkeersdoden

1.066

661

610

582

7451

684

Ernstig verkeersgewonden (volgens oude meetmethode)

16.100

21.400

19.700

Ernstig verkeersgewonden (volgens nieuwe meetmethode)

 

6.900

6.500

6.800

8.300

n.n.b.

Bron: CBS, 2023

1

Het aantal verkeersdoden is t.o.v. het jaarverslag 2023 bijgesteld.

Toelichting

  • 1. Verkeersdoden: Op 10 april 2024 maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bekend dat er 684 mensen in het verkeer om het leven kwamen in 2023. Dat zijn 61 verkeersdoden minder dan in 2022 toen er 745 verkeersdoden waren. De meeste fatale slachtoffers, 270, betreffen bestuurders van een fiets (elektrische fiets en conventionele fiets), gevolgd door 194 automobilisten en 71 voetgangers.

  • 2. Ernstige verkeersgewonden: Naast deze fatale slachtoffers vielen er ook gewonden. In de Staat van de Verkeersveiligheid heeft de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) het aantal ernstig verkeersgewonden7over 2022 vastgesteld op 8.300. De cijfers over 2023 worden dit najaar gepubliceerd.

Specifieke doelstelling 3: Werken aan een mobiliteitssector zonder uitstoot in 2050.

Motivering

We werken in Nederland toe naar een mobiliteitssector zonder uitstoot in 2050. Om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, heeft het kabinet het doel om in 2030 55% minder CO2 uit te stoten dan in 1990. Daarom streven we naar slimmer, anders en schoner reizen van personen en vervoer van goederen. Bij personen- en bestelauto’s is zero-emissie voor steeds meer gebruikers een aantrekkelijker alternatief. Voor zwaardere vormen van vervoer zetten we in op verbetering van de efficiency, verandering naar duurzame modaliteit en duurzame transportmiddelen door over te stappen naar zero-emissie voertuigen en inzet van hernieuwbare energiedragers zoals biobrandstoffen. Ook realiseren wij een landelijk dekkend netwerk van laadinfrastructuur voor de verschillende modaliteiten. Lopen en fietsen stimuleren we door de fietsinfrastructuur te verbeteren en via gedragsstimuleringsmaatregelen. Belangrijke randvoorwaarde voor de transitie is de beschikbaarheid van voldoende duurzame energiedragers, zoals hernieuwbare elektriciteit, biobrandstoffen en hernieuwbare waterstof, en de bijbehorende tank- en laadinfra­structuur.

Subdoelstellingen

Het duurzame mobiliteitsbeleid is gebaseerd op vijf pijlers:

  • 1. Actieve mobiliteit

  • 2. Vergroenen reisgedrag

  • 3. Elektrische personenauto’s

  • 4. Verduurzaming logistiek

  • 5. Hernieuwbare brandstoffen

Aan de hand van deze pijlers zijn vijf subdoelstellingen geformuleerd.

Subdoelstelling 1: Verhogen van het aantal fietskilometers.

Wanneer meer mensen op de fiets stappen, draagt dit bij aan de doelstelling van een mobiliteitssector zonder uitstoot in 2050. Daarvoor stimuleren we lopen en fietsen door de fietsinfrastructuur te verbeteren en met gedragsstimulering zoals verwoord in de IenW Fietsambitie ’22-’25 (Kamerstukken II, 2021/22, 31 305, nr. 362). We streven naar een toename van 100.000 meer fietsforensen in 2025 ten opzichte van 2022. De doelstelling van het aantal extra fietsforenzen wordt gemonitord met behulp van een representatief panel waarvan het mobiliteitsgedrag continu gevolgd wordt. De inzet op het stimuleren van fietsen en lopen draagt bij aan het gezamenlijke streven van het Rijk, de decentrale overheden en maatschappelijke organisaties en bedrijven zoals verwoord in het Nationaal Toekomstbeeld Fiets 2040 (Kamerstukken II, 2021/22, 31 305, nr. 362) om in 2027 20% meer fietskilometers te behalen dan in 2017.

De komende jaren wordt via verschillende concrete acties zoals verwoord in de IenW Uitvoeringsagenda Fiets (Kamerstukken II, 2023/24, 34 681, nr. 2) gewerkt aan het stimuleren van fietsen en lopen. Zo wordt het fietsen naar het werk gestimuleerd via het netwerk van Fietsambassadeurs, de campagne ‘Kort ritje? Da’s zo gefietst!’ en het bijdragen aan een landelijk dekkend netwerk van doorfietsroutes. Met de City Deal ‘Fietsen voor Iedereen’ wordt gestimuleerd dat mensen die wel willen fietsen maar niet kunnen fietsen de beschikking krijgen over een veilige fiets en kunnen leren fietsen. Ook worden acties ondernomen om ervoor te zorgen dat de fiets standaard onderdeel wordt in de afwegingen die nationaal gemaakt worden in het mobiliteitssysteem. De omvang en de kwaliteit van de fietswegen op gronden van IenW wordt onderzocht. Ook wordt er gewerkt aan een Basis Kwaliteits Niveau voor fiets. De Kamer wordt medio 2025 geïnformeerd over de Basis Kwaliteit van fietswegen op gronden van IenW.

Subdoelstelling 2: Verminderen CO2-uitstoot personenmobiliteit voor werk en privé door slimmer, anders en schoner te reizen.

Nog steeds worden de meeste reizigerskilometers met de fossiele auto gemaakt. Dat geldt voor alle reismotieven: werk en privé. Er valt dus voldoende CO2-winst te behalen met het vergroenen van de personenmobiliteit voor verschillende reismotieven. Dit doen we door in te zetten op slimmer, anders en schoner reizen. Het beleid richt zich daarbij op gedragsveranderingen van specifieke doelgroepen die nu nog niet of onvoldoende bereikt worden en op randvoorwaardelijke investeringen voor het versnellen en verbinden van bestaande maatregelen. Voor het totale pakket van maatregelen wordt de bijdrage aan de CO2-uitstoot periodiek in kaart gebracht.

Subdoelstelling 3: Een emissievrij wagenpark personenauto’s in 2050 met als ijkpunt dat in 2030 alle nieuwe personenauto’s emissieloos zijn.

Personenauto’s veroorzaken de helft van alle CO2-uitstoot van mobiliteit. De ambitie uit het Klimaatakkoord is om te streven naar enkel emissievrije nieuwverkoop van auto’s in Nederland in 2030.» Personenauto’s hebben een gemiddelde levensduur van circa 20 jaar. Daarom is de aanpak van de verduurzaming van personenauto’s gericht op het doel dat in 2030 100% van de nieuwverkopen emissieloos is. Hiermee wordt geborgd dat in 2050 een mobiliteitssector zonder uitstoot gerealiseerd kan worden. Het beleid richt zich op normering, beprijzing en stimulering. Bij Voorjaarsnota 2024 is besloten de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor elektrische auto’s vanaf 2026 in lijn te brengen met de motorrijtuigenbelasting voor vergelijkbare benzineauto’s. De bij Voorjaarsnota 2023 besloten subsidie voor gebruikte elektrische auto’s vanaf 2025 is geschrapt om de correctie in de MRB te kunnen betalen.

Om de groei van elektrisch personenvervoer te kunnen faciliteren wordt daarnaast gestuurd op een landelijk dekkend laadnetwerk. Afhankelijk van de ingroei van het aantal EV’s en de (technologische) ontwikkeling van voertuigen en batterijen zijn er in 2030 naar huidige verwachting circa 1,7 miljoen laadpunten nodig in Nederland. Voor de publieke ruimte gaat het dan om 400.000 laadpunten, dat zijn 200.000 laadpalen. Het gaat hierbij om prognoses die periodiek worden geactualiseerd met netbeheerders en regio’s in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL). Om vanuit de personenauto’s een bijdrage te leveren aan het oplossen van de netcongestie wordt slim laden uitgerold. Dit betekent in eerste instantie dat vooral tijdens de daluren de (bestel- of vracht- of personen-) auto wordt opgeladen en dat tijdens piekmomenten minder stroom beschikbaar is om te laden. Tenslotte wordt ook in Europees verband «vehicle to grid (respectievelijk to home of to building)» verder uitgerold, waardoor op termijn auto’s tijdens piekmomenten ook stroom terug kunnen leveren aan het net, woning of ander gebouw. In 2023 waren al circa 24% van alle laadtransacties slim. In 2026 wordt beoogd dat dit gegroeid is tot 60%. Vanuit het Klimaatfonds zijn middelen op de beleidsbegroting XII beschikbaar gesteld voor de realisatie van deze infrastructuur als onderdeel van de energietransitie.

Subdoelstelling 4: Een emissievrije transportsector inclusief bouwmaterieel in 2050 met als ijkpunt in 2030 dat 250.000 bestelauto’s, 16.000 vrachtauto’s en al het lichte bouwmaterieel emissieloos zijn.

(Bouw)logistiek is een belangrijke motor van onze economie en daarmee van onze samenleving (Nederland Distributieland). Tegelijkertijd zijn logistieke activiteiten een belangrijke bron van CO2-uitstoot en andere emissies. Daarom zijn in het Klimaatakkoord diverse maatregelen overeengekomen om de logistieke (bouw-) sector te verduurzamen. Het doel is een emissievrije transportsector in 2050. Dit betekent verduurzaming van ongeveer 1 miljoen bestelauto’s en 160.000 vrachtauto’s (ijkpunt 2030: 250.000 emissievrije bestelauto’s en 16.000 emissievrije vrachtauto’s). Ook voor ander zwaar vervoer, zoals OV-bussen en touringscars, zijn afspraken over verduurzaming met de sector en medeoverheden gemaakt. De transitie wordt ondersteund met aanschafsubsidies voor voertuigen en logistieke laadinfrastructuur.

Nederland heeft de ambitie om in 2030 30% van de vrachtwagen nieuwverkopen emissievrij te laten zijn, en 100% in 2040. Wereldwijd werken we samen met diverse landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, en bedrijven om dit doel te realiseren.

Het programma voor Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) draagt bij aan de reductie van schadelijke emissies, zoals fijnstof en stikstof, en is cruciaal om de opgave in de woningbouw en de vervanging en renovatie van de infrastructuur te realiseren binnen de beperkte stikstofruimte die er is. Met de Routekaart SEB werken we aan emissieloos licht materieel vóór 2030, terwijl zwaarder materieel zo snel mogelijk daarna volgt. Dit gebeurt met instrumenten zoals de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB) waarmee de bouwsector wordt gestimuleerd om hun werktuigen, vaartuigen en voertuigen te verduurzamen. Daarnaast gaan er middelen naar medeoverheden (SPUK SEB) en Rijksdiensten om voornamelijk de meerkosten bij de inzet van emissieloos te ondersteunen. Ook is er een Kennisprogramma (KOP) dat onder andere kijkt naar de bouwplaats van de toekomst en de impact op materieel. Om bedrijven te helpen te verduurzamen wordt in het kader van de netcongestie een loket ingericht bij de RVO voor advies aan bedrijven en worden in het kader van de subsidies voor laadinfrastructuur ook middelen beschikbaar gesteld voor het nemen van mitigerende maatregelen (zoals het plaatsen van batterijen en maatwerkadvies).

Subdoelstelling 5: In 2050 alle fossiele brandstoffen vervangen door hernieuwbare brandstoffen met als ijkpunt in 2030: 14,5% reductie van CO2-emissies in de gehele keten van energiedragers, van bron tot gebruik.

De overstap naar hernieuwbare energiedragers is van groot belang om wegtransport te verduurzamen. Het eindbeeld is zero-emissie door de ingroei van batterij-elektrisch en waterstof-elektrisch. Voor de komende decennia is een steeds groter aandeel biobrandstoffen – in met name het zwaar vervoer – een kostenefficiënte manier om CO2 te reduceren. Dit wordt gedaan via een Europese verplichting om een toenemend aandeel hernieuwbare brandstoffen in te zetten, niet alleen in wegvervoer, maar ook in binnenvaart, zeevaart en luchtvaart. Per 1 januari 2026 treedt het hervormde systeem Energie Vervoer in Nederland in werking; de Nederlandse implementatie van de verplichtingen in de aangescherpte Europese hernieuwbare energie richtlijn (RED-III). 2025 geldt als een transitiejaar waarin de laatste voorbereidingen worden getroffen. De huidige en de nieuwe jaarverplichting leiden ertoe dat er minder fossiele brandstoffen worden gebruikt en de CO2-uitstoot daalt. De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) rapporteert hier jaarlijks over. Daarnaast wordt vanaf 2024 extra ingezet op het stimuleren van waterstof in mobiliteit via de Subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit (SWiM). Vanuit de Europese verordening Alternative Fuels Infrastructure Regulation (AFIR) wordt verplicht gesteld een basisinfrastructuur voor waterstof te hebben. In de SWiM worden de aanschaf van waterstofvoertuigen en de ontwikkeling van waterstoftankstations aan elkaar gekoppeld. De inzet blijft daarnaast gericht op het reduceren van de uitstoot van de emissies van het huidige fossiele wagenpark door o.a. beleid op te stellen gericht op handhaving van de uitstoot van voertuigen.

Meetbare gegevens

Dashboard klimaatbeleid

Het beleid samenhangend met deze doelstelling is onderdeel van het nationale klimaatbeleid. De voortgang van dit beleid en de ontwikkeling van de broeikasgasemissies in Nederland per sector wordt bijgehouden op het Dashboard Klimaatbeleid. In aanvulling op de meetbare gegevens zoals hieronder in deze begroting opgenomen is actuele informatie over de ontwikkelingen op de subdoelstellingen beschikbaar op het onderdeel Mobiliteit van het Dashboard klimaatbeleid.

Uitstoot CO2 in mobiliteitssector

Voor 2030 zijn in het kabinet indicatief restemissies per sector overeengekomen. Voor de mobiliteitssector is dit vertaald in een indicatieve nationale uitstoot in 2030 van 23,7 megaton (streefwaarde). Ten opzichte van het ijkjaar 1990 (32,2 Mton) betekent dit ruim een kwart minder uitstoot. In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de CO2 uitstoot van de mobiliteitssector weergegeven.

Figuur 8 Emissie broeikasgassen door mobiliteit

Bron: Emissieregistratie (realisatie): KEV-raming 2022

Toelichting

Het wegverkeer is verantwoordelijk voor circa 85 procent van de uitstoot van broeikasgassen door de binnenlandse mobiliteit. Daarbinnen is het personenautoverkeer de grootste emissiebron, met een aandeel van circa 45 tot 50 procent in het totaal. Het bestelautoverkeer is goed voor circa 10 tot 12 procent van de totale emissies en vrachtauto’s nemen circa 24 procent voor hun rekening. Bussen, motorfietsen en bromfietsen veroorzaken in totaal circa 3 procent van de uitstoot. Deze aandelen veranderen maar beperkt richting 2030.

Beleidsmatige ontwikkelingen

Klimaat- en energiebesparingsdoelen

Op grond van de Klimaatwet dient de uitstoot van broeikasgassen in Nederland in 2030 met 55% te zijn teruggedrongen ten opzichte van 1990. Daarnaast geldt op basis van de Europese Energie-efficiëntie richtlijn dat de Europese lidstaten hun gezamenlijk finaal en primair energieverbruik met 11,7 procent dienen te verminderen ten opzichte van de prognoses voor het energieverbruik in 2030 zoals bepaald in het EU-referentiescenario uit 2020. Voor Nederland resulteert dit doel in een finaal energieverbruik van maximaal 1609 PJ en een primair energieverbruik van maximaal 1935 PJ in 2030. Jaarlijks publiceert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) eind oktober de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) waarin een prognose wordt gegeven over het behalen van deze doelen in 2030. Dit kan aanleiding geven tot intensivering van het beleid om de wettelijke doelen te kunnen halen. De minister van Klimaat en Groene Groei heeft hierin een coördinerende rol. Aangezien de sector mobiliteit een bijdrage levert aan het behalen van deze wettelijke doelen, kunnen eventuele intensiveringen van invloed zijn op het mobiliteitsbeleid.

Tabel 33 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Verplichtingen

417.039

608.455

476.853

352.692

319.085

292.498

197.172

        

Uitgaven

329.675

475.426

573.000

426.681

416.176

343.836

220.904

        

1 Netwerk

21.183

32.246

21.304

15.700

12.527

11.870

12.295

Opdrachten

11.819

13.202

13.905

10.286

7.114

6.456

6.885

Wegverkeersbeleid

5.400

6.809

6.188

5.404

4.095

3.528

2.949

Voertuigen en Digitale infrastructuur

5.040

5.443

4.990

2.102

0

63

58

Overige opdrachten

1.379

950

2.727

2.780

3.019

2.865

3.878

Bijdragen aan agentschappen

8.003

9.340

7.385

5.414

5.413

5.414

5.410

Waarvan bijdragen aan agentschap RWS

7.194

7.659

7.385

5.414

5.413

5.414

5.410

Overige bijdragen aan agentschappen

809

1.681

0

0

0

0

0

Bijdragen aan medeoverheden

631

8.301

14

0

0

0

0

Waarvan bijdragen CN

0

8.194

0

0

0

0

0

Waarvan bijdragen regio MIRT

631

107

14

0

0

0

0

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

730

1.403

0

0

0

0

0

        

2 Verkeersveiligheid

22.368

37.987

29.189

19.213

18.346

15.106

14.761

Opdrachten

4.462

3.978

3.988

4.820

4.556

4.634

4.590

Verkeersveiligheid

4.462

3.978

3.988

4.820

4.556

4.634

4.590

Subsidies

10.325

12.039

10.242

9.125

8.596

7.878

7.577

Veilig Verkeer Nederland (VVN)

4.041

4.391

4.199

4.002

3.745

3.449

3.315

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)

4.250

4.447

4.255

4.195

3.925

3.615

3.476

Overige subsidies

2.034

3.201

1.788

928

926

814

786

Bijdragen aan agentschappen

757

743

686

685

685

685

685

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

30

33

0

0

0

0

0

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

3.328

2.694

3.273

4.583

4.509

1.909

1.909

Waarvan bijdragen aan CBR

1.585

1.894

2.173

3.483

3.409

1.909

1.909

Overige bijdragen

1.743

800

1.100

1.100

1.100

0

0

(Schade)vergoedingen

3.466

18.500

11.000

0

0

0

0

Schaderegeling Stint

3.466

18.500

11.000

0

0

0

0

        

3 Slimme en Duurzame Mobiliteit

286.124

405.193

522.507

391.768

385.303

316.860

193.848

Opdrachten

33.394

58.902

131.892

133.355

166.314

161.551

103.026

Innovatie en Intelligente Transportsystemen

7.913

7.712

13.269

9.941

6.136

63

113

Reservering Klimaatakkoord

0

0

5.720

10.819

26.612

32.198

30.281

Verkeersemissies

216

827

3.341

2.952

2.907

3.062

3.107

KF: Laadinfra wegvervoer

0

666

807

1.484

8.309

6.409

8.967

Programma Vergroening Reisgedrag

1.187

6.701

9.334

6.111

17.304

35.787

45.870

Verduurzaming logistiek

11.346

7.646

9.019

0

0

0

0

NGF-project Dutch Metropolitan Innovations (DMI)

1.862

19.142

20.006

13.622

11.448

5.196

0

KF: Laadinfra bouw

0

0

66.483

82.845

88.045

71.985

10.362

KF: Zero-emissie zones

0

0

0

1.332

1.332

2.664

1.332

Overige opdrachten

10.870

16.208

3.913

4.249

4.221

4.187

2.994

Subsidies

210.974

279.125

332.077

221.031

195.761

145.185

83.192

Duurzame Mobiliteit

12.146

18.699

35.641

18.660

250

250

0

Elektrisch Vervoer

138.396

142.659

74.444

40.335

23.228

4.622

0

Laad en AanZET

0

66.750

90.967

0

0

0

0

Bronmaatregelen Stikstof

58.382

34.106

64.121

41.570

35.712

26.374

18.156

KF: Laadinfra wegvervoer

0

11.805

23.355

70.060

92.537

75.987

40.120

KF: Laadinfra bouw

0

1.600

11.330

0

0

0

0

KF: SWiM

0

0

28.000

47.000

43.000

37.000

24.000

Overige Subsidies

2.050

3.506

4.219

3.406

1.034

952

916

Bijdragen aan agentschappen

24.380

26.831

11.838

12.442

13.108

9.404

7.630

Bijdragen aan agentschap RWS

4.168

4.634

1.744

1.745

1.843

1.843

1.843

Bijdragen aan agentschap NEA

4.977

5.194

5.194

5.194

4.905

4.297

4.294

Bijdragen aan agentschap RVO

14.853

16.620

4.680

5.283

6.360

3.264

1.493

Bijdragen aan agentschap RIVM

382

383

220

220

0

0

0

Bijdragen aan medeoverheden

17.092

36.466

46.500

24.940

10.120

720

0

Duurzame mobiliteit

8.440

21.450

35.500

15.940

4.320

720

0

Mobiliteit en Gebieden

4.014

1.000

1.000

0

0

0

0

KF: Laadinfra

4.608

14.016

10.000

9.000

5.800

0

0

Overige bijdragen

30

0

0

0

0

0

0

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

284

245

200

0

0

0

0

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

0

3.624

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

4.072

5.619

5.782

5.782

5.782

5.782

5.782

Onderstaand is per artikelonderdeel, zoals opgenomen in de budgettaire tabel, voor het jaar 2025, een toelichting gegeven waarvoor de financiële instrumenten worden ingezet en wie de middelen ontvangt. In de budgettaire tabel is de taakstelling uit het hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof op het gebied van subsidies en specifieke uitkeringen verwerkt. In onderdeel 2.7 van deze begroting is een nadere toelichting op de budgettaire verwerking van het hoofdlijnenakkoord opgenomen.

1 Netwerk (€ 21,3 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

1.Opdrachten (€ 13,9 miljoen).

  • Wegverkeersbeleid (€ 6,2 miljoen). Dit betreffen voornamelijk (onderzoeks)opdrachten van het ministerie van IenW op het gebied van verkeers- en wegmaatregelen. Dit zijn onder meer opdrachten in het kader van onderzoeken naar geluid door SWUNG (vastgelegd voor 5 jaar) en campagnes voor duurzame mobiliteit (waaronder elektrische deelauto’s en autobanden). Ook betreft het uitgaven in het kader van de wegvervoerssector en verzorgingsplaatsen langs de hoofdwegen.

  • Voertuigen en digitale infrastructuur (€ 5,0 miljoen). Dit betreft (onderzoeks)opdrachten op het gebied van Voertuigen en Digitale infrastructuur. Het gaat hier onder andere om zes contracten met servers providers (Kia, TomTom, enz.) om data voor bijvoorbeeld aankomende nood- en hulpdiensten, waarschuwingen voor naderende files en rode kruizen bij afgesloten rijbanen te leveren. Door middel van deze samenwerking met de zes contractanten kan Nederland bepaalde prioritaire veiligheidsinformatie bij de weggebruiker in de auto krijgen.

  • Overige opdrachten (€ 2,7 miljoen). Dit betreft uitgaven aan diverse (onderzoeks)opdrachten, onderzoeken, communicatie, monitoring en evaluatie van gedrag- en vraagbeïnvloeding en het meerjarenprogramma MIRT.

2. Bijdragen aan agentschappen (€ 7,4 miljoen). De bijdrage aan agentschappen op dit artikelonderdeel is volledig bestemd voor RWS en heeft betrekking op de inzet van de kennis en kunde van RWS in het kader van beleidsondersteuning en advies (BOA). RWS reserveert in 2025 onder meer capaciteit voor de advisering op het stikstofdossier en voor de besluitvorming van MIRT projecten.

2 Verkeersveiligheid (€ 29,2 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

1. Opdrachten (€ 4,0 miljoen).

  • Verkeersveiligheid (4,0 miljoen). Onder opdrachten vallen de onderzoeken en activiteiten die gerelateerd zijn aan de uitvoering van het Landelijk Actieprogramma Verkeersveiligheid, dat een onderdeel vormt van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 zoals beleidsontwikkeling voor beginnende bestuurders (zo’n € 0,1 miljoen), maatregelen fietsveiligheid (€ 0,4 miljoen), het verbeteren van de verkeersveiligheid voor specifieke doelgroepen (bijv. ouderen). Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt onder meer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd (onder andere BOB en MONO). De uitgaven zijn hiervoor zo’n € 1,8 miljoen. De uitgaven hiervoor worden voor een groot deel bij en aan RWS gedaan. Tot slot wordt zo’n € 1,0 miljoen uitgegeven aan diverse verkeersveiligheid (onderzoeks)opdrachten.

2. Subsidies (€ 10,2 miljoen).

  • Veilig Verkeer Nederland (€ 4,2 miljoen) en Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (€ 4,3 miljoen). Er worden in 2024 subsidies verstrekt aan maatschappelijke organisaties Veilig Verkeer Nederland (VVN) en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Zij voeren projecten uit en leveren maatschappelijke producten in het kader van de verkeersveiligheid. Het gaat zowel om wetenschappelijk onderzoek als om kennisverspreiding op het gebied van verkeersveiligheid

  • Overige subsidies (€ 1,8 miljoen). In 2025 worden onder andere subsidies verstrekt aan TeamAlert (ca € 0,8 miljoen), CROW (ca € 0,8 miljoen) en aan de Koepel Rijopleiding en Verkeerseducatie (ca € 0,1 miljoen).

3. Bijdragen aan agentschappen (€ 0,7 miljoen). De bijdrage aan agentschappen is volledig bestemd voor RWS en heeft betrekking op de inzet van de kennis en kunde van RWS in het kader van beleidsondersteuning en advies (BOA). RWS reserveert in 2025 onder meer capaciteit voor de advisering op verschillende onderzoeken op het gebied van verkeersveiligheid.

4. Bijdragen aan ZBO's/RWT's (€ 3,3 miljoen). Dit betreft de regulier bijdrage aan CBR (€2,2 miljoen) voor vorderingenonderzoek medisch en rijvaardigheid en diverse bijdragen aan (€ 1,1 miljoen) aan verschillende organisaties.

5. (Schade)vergoedingen (€ 11,0 miljoen). Dit betreft de schadevergoeding voor het gebruik van de Stint als gevolg van een uitspraak van de Raad van State van 22 december 2021.

3 Slimme en duurzame mobiliteit (€ 527,5 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

1. Opdrachten (€ 131,9 miljoen).

  • Innovatie en intelligente transportsystemen (€ 13,3 miljoen). De opdrachten in het kader van Innovatie en Intelligente Transportsystemen hebben voor het grootste deel betrekking op opdrachten die het Rijk centraal aangaat ten behoeve van de regio overstijgende uitgaven in het kader van Veilig, Slim en Duurzaam. In 2025 zal een deel van dit budget derhalve worden overgeboekt naar de bijdrage medeoverheden.

  • Reservering klimaatakkoord (€ 5,7 miljoen). Op de begroting van IenW staan klimaatmiddelen gereserveerd voor onder andere uitvoeringskosten van subsidieregelingen (€ 1,8 miljoen), ZE-bussen (€ 3,2 miljoen) en opdrachten elektrisch vervoer (€ 3,7 miljoen).

  • Verkeersemissies (€ 3,3 miljoen). Voor verkeersemissies zijn opdrachten geraamd in het kader van het monitoren van de stikstofuitstoot. Te denken valt aan een bijdrage aan TNO voor het meetprogramma MaVe. Ook de campagne voor de elektrificatie van de brom- en snorfiets worden hier verantwoord.

  • KF: Laadinfra wegvervoer (€ 0,8 miljoen). Vanuit het Klimaatfonds is voor laadinfrastructuur voor wegvervoer vanaf 2024 budget beschikbaar gesteld. Deze middelen staan gereserveerd op de opdrachten. Het gaat om investeringen in (slimme) laadinfrastructuur. Er zijn drie belangrijke pijlers: (opschaling) slim laden (mede ter ontlasting van het energienet), laden voor logistiek (inclusief voortzetting Vliegende Brigade) en laden voor bussen, doelgroepen en taxi’s. De middelen worden bij Voorjaarsnota 2025 verder verdeeld en naar het juiste financiële instrument overgeboekt.

  • Programma Vergroenen Reisgedrag (€ 9,3 miljoen). Dit betreft uitgaven voor verschillende manieren om duurzaam reisvervoer en –gedrag te stimuleren, bijvoorbeeld rond thuiswerken, opschalen deelmobiliteit, veranderingen in de cultuur en werkwijze (sociale innovatie), minder vliegen en stimuleren (internationale) treinreizen.

  • Verduurzaming Logistiek (€ 9,0 miljoen). Dit zijn middelen uit het Klimaatakkoord 2019. Het betreft onderzoeksuitgaven voor stadslogistiek, zero emissie voertuigen, logistieke laadinfrastructuur en in het kader van verbeteren CO2-prestaties.

  • NGF: Dutch Metropolitan innovations (DMI) (€ 20 miljoen). Met het project Dutch Metropolitan innovations wordt ingezet op een digitale koppeling tussen mobiliteit, ruimte en verduurzaming met als doel om een stevige basis leggen voor slimme en duurzame verstedelijking en mobiliteit in Nederland. Hiervoor wordt € 17,0 miljoen beschikbaar gesteld met als doel bij te dragen aan het realiseren van een digitale infrastructuur voor het delen en gebruiken van data.

  • KF: Laadinfra Bouw (€ 66,5 miljoen). De middelen uit het Klimaatfonds voor bouw laadinfrastructuur zijn hier gereserveerd. Bij Voorjaarnota 2025 worden deze middelen naar het juiste financiële instrument overgeboekt voor het versterken van de regeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel.

  • KF: Zero-emissie zones. Dit zijn middelen uit het Klimaatfonds voor opdrachten in het kader van het uitbreiden zero-emissiezones voor gemeenten.

  • Overige opdrachten (€ 3,9 miljoen). De overige uitgaven hebben o.a. betrekking op campagnes actieve mobiliteit (fietsen en lopen) en (onderzoeks)opdrachten in het kader van slimme en duurzame mobiliteit.

2. Subsidies (€ 332,1 miljoen).

  • Duurzame mobiliteit (€ 35,6 miljoen). Hier worden diverse subsidies verantwoord:

    • vergroenen touringcarbussen

    • de SWiM Regeling (rolstoelbusjes, H2 Openbaar Vervoer)

    • subsidies aan NKL, VER, ELaad, CoalitieAndersReizen

    • Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en Innovaties in Transport (DKTI-Transport).

  • Elektrisch vervoer (€ 74,4 miljoen). Dit betreffen de bijdragen voor de stimuleringsregeling elektrische personenauto's particulieren (SEPP) en de stimuleringsregeling Emissieloze bedrijfsauto's (SEBA). De SEPP (34 miljoen) heeft tot doel het stimuleren van de aanschaf en lease van volledig elektrische personenauto’s in de kleinere en compacte middenklasse door particulieren, om de emissie van CO2 te verminderen. De SEBA heeft tot doel de groei van elektrische bestel- en vrachtauto’s te stimuleren (€ 31,7 miljoen). En de subsidieuitgaven voor vrachtauto’s (categorie N1 en N2) bedragen € 2,8 miljoen.

  • Laad en AanZET (€ 91 miljoen). Dit betreffen de subsidies AanZET voor emissieloze vrachtauto's, publieke laadinfra voor zwaar vervoer, een gedeelte van de waterstof in mobiliteit regeling (SWiM) en uitvoeringskosten.

  • Bronmaatregelen stikstof (€ 64,1 miljoen). Dit betreft de subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB. Met deze subsidieregeling wordt de bouwsector in staat gesteld op korte termijn zijn vervuilende materieel te vervangen door emissievrij materieel dat nu nog hogere kosten kent, maar wel reeds beschikbaar is, of om te bouwen naar emissiearm materieel in geval van lange afschrijvingstermijnen. Op dit moment is conform de huidige regeling € 66,7 miljoen begroot.

  • KF: Laadinfra wegvervoer (€ 23,4 miljoen). Dit betreft een subsidie gefinancierd uit het Klimaatfonds en is bestemd voor wegvervoer. Een groot deel van de middelen is bestemd voor de subsidieregelingen publieke logistieke laadinfrastructuur (SPuLa) en private laadinfrastructuur (SPriLa) die in 2024 is opengesteld en heeft betrekking op vrachtvervoer, logistiek laden, taxi’s en OV bussen. Deze subsidies worden door de RVO uitgevoerd.

  • KF: Laadinfra bouw (11,3 miljoen). Dit betreft middelen uit het Klimaatfonds en is bestemd voor de subsidieregelingen voor laadinfrastructuur ten behoeve van de bouw. Dit is nodig om de gang naar emissieloos te realiseren, voor onder andere stikstofreductie en CO2-reductie. Deze middelen van worden ingezet via de nieuwe regeling voor private laadinfrastructuur, publieke laadinfrastructuur en via de bestaande Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB).

  • KF: SWiM (€ 28 miljoen). Deze middelen zijn afkomstig uit het Klimaatfonds. Deze subsidie heeft als doel om ondernemers te stimuleren over te stappen op waterstof.

  • Overige subsidies (€ 4,2 miljoen). De overige subsidies hebben met name betrekking op een subsidie aan de Vereniging Fietsersbond voor de belangenbehartiging voor fietsen (€ 0,8 miljoen), Wandel en fiets (€1,1 miljoen), en subsidie voor een stimuleringsprogramma deelauto’s/deelmobiliteit voor minima (€ 2,2 miljoen).

3. Bijdragen aan agentschappen (€ 11,8 miljoen).

De bijdragen aan agentschappen betreffen:

  • Rijkswaterstaat (RWS) (€ 1,7 miljoen). Met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleidsdirectoraten van IenW. Door middel van de agentschapsbijdrage (€ 1,7 miljoen) wordt capaciteit bij RWS hiervoor gereserveerd.

  • Nederlandse Emissie Autoriteit (NEA) (€ 5,2 miljoen). Jaarlijks verstrekt het Ministerie van IenW voor het uitvoeren van onder andere wettelijke taken op het gebied van Energie Vervoer (hernieuwbare energievervoer en brandstoffen luchtverontreiniging) een opdracht aan de NEa (€ 5,2 miljoen).

  • Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (€ 4,7 miljoen). Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn diverse subsidieregelingen uitbesteed. Te denken valt aan onder andere subsidies elektrisch vervoer en subsidies bronmaatregelen.

  • Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (€ 0,2 miljoen). Aan het RIVM wordt jaarlijks 0,2 miljoen overgemaakt.

4. Bijdragen aan medeoverheden (€ 46,5 miljoen).

  • Duurzame mobiliteit (€ 35,5 miljoen): Voor zero emissie bussen (€ 6,6 miljoen). De uitkeringen zijn bedoeld voor de 13 OV autoriteiten. Voor de elektrificatie van brom- en snorfietsen (€ 3,7 miljoen). Het gaat om uitkeringen aan gemeenten. Voor de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL-) regio’s (€ 12,5 miljoen). De NAL-regio’s werken samen met hun omliggende gemeenten en provincies aan de laadinfrastructuur.

  • Mobiliteit en Gebieden (€ 1,0 miljoen): Dit betreft een specifieke uitkering aan provincie Zeeland. Het Rijk heeft een bestuursakkoord gesloten met de provincie Zeeland en gemeente Vlissingen. In het Compensatiepakket Zeeland is ten aanzien van het onderdeel bereikbaarheid onder meer afgesproken dat voor de jaren 2021 ‒ 2025 in totaal 5 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld in gelijke jaartranches voor een Living Lab met slimme mobiliteit activiteiten (€ 1,0 miljoen).

  • KF Laadinfra (€10,0 miljoen): Specifieke uitkering voor Basisnetwerk voor logistiek laden (€ 10 miljoen). Dit betreft Klimaatfondsmiddelen.

Ontvangsten (€ 5,8 miljoen)

Hierop worden de ontvangsten verantwoord die IenW ontvangt van de Stichting Buisleidingstraat en de bestuurlijke boetes van de ILT. De Buisleidingstraat (LSNed) staat met een ontvangstreeks van € 1 miljoen (per jaar) op de beleidsbegroting en heeft betrekking op entreegelden van nieuwe toetreders. De bestuurlijke boetes die door de ILT zijn geïnd betreft het wegtransport en bedraagt structureel € 4,7 miljoen. Het gaat dan om overtredingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Wettelijke grondslag subsidieverlening

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat in het algemeen subsidie wordt verleend op grond van een wettelijk voorschrift. Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt dat één van de uitzonderingen hierop subsidies vormen waarvan zowel de subsidieontvanger als het maximale bedrag in de begroting worden vermeld.

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel zijn dergelijke subsidieverplichtingen voor het jaar 2025 opgenomen. In bijlage 5 (Subsidieoverzicht) van deze begroting zijn de wettelijke grondslagen hiervoor opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

In onderstaande tabel is van het totaal van de geraamde programma uitgaven inzicht gegeven in het geschatte aandeel juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereser­veerd en nog niet ingevuld/vrij te besteden. In lijn met de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften is voor de juridisch verplichte uitgaven op het niveau van een Financieel Instrument als geheel van het totale artikel een kwalitatieve toelichting opgenomen.

Tabel 34 Geschatte budgetflexibiliteit artikel 14
 

2025

juridisch verplicht

90%

bestuurlijk gebonden

10%

beleidsmatig gereserveerd

0%

nog niet ingevuld/vrij te besteden

0%

Toelichting

Van de totale in 2025 beschikbare programma uitgaven (€ 573 miljoen) is 90 % juridisch verplicht. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

  • 1. Opdrachten. Op dit instrument wordt een onderscheid gemaakt tussen de reguliere opdrachtenbudgetten en de gereserveerde klimaatakkoordmiddelen. Van het totale opdrachtenbudget 2025 is 72% juridisch verplicht. Het overige deel is bestuurlijk gebonden.

    • De juridische verplichtingen bij de opdrachten betreffen onder meer de opdrachten in het kader van wegverkeersbeleid voor onderzoeken naar geluid door SWUNG (vastgelegd voor 5 jaar), campagnes voor duurzame mobiliteit (waaronder elektrische deelauto’s en kies de beste band). Deze uitgaven liggen vast tot en met 2027. Voor Voertuigen en Digitale infrastructuur liggen juridische verplichtingen vast tot en met 2025 voor contracten met servers providers om data te leveren en uitgaven in het kader van MaaS. Bij verkeersveiligheid liggen diverse campagnes vast (waaronder BOB en MoNo). Een substantieel deel daarvan wordt betaald aan RWS. De uitgaven in het kader van het NGF-project: Dutch Metropolitan Innovations worden in 2023 voor zes jaar vastgelegd. Ten tijde van het opstellen van deze begroting zijn de gunningstrajecten in een afrondende fase. De werkzaamheden hebben betrekking op algemene voorzieningen, kennis & afspraken en diverse toepassingen. De uitgaven voor Innovatie en Intelligente Transportsystemen hebben betrekking op dienstverlening door UDAP en licenties DMI. De uitgaven duurzame logistiek zijn onder andere bedoeld voor bouwlogistiek en emissievrije bouwplaatsen. De uitgaven liggen vast tot en met 2025. De uitgaven voor programma duurzame mobiliteit hebben voor een groot deel te maken met MIRT.

    • De Klimaatakkoordmiddelen staan voor een deel nog gereserveerd op het opdrachtenbudget en worden jaarlijks overgeboekt naar de subsidies voor elektrische auto's en die van bestel- en vrachtauto's. Dit gebeurt bij Voorjaarnota op basis van de ramingen van de RVO. Deze subsidieplafonds worden in regelingen vastgelegd en zijn dus volledig juridisch verplicht. De subsidieregelingen kennen verschillende looptijden. De terugsluis vrachtwagenheffing is ook voor 100% bestuurlijk verbonden verplicht. Bij Voorjaarsnota worden deze middelen ingezet voor de subsidie elektrisch vervoer.

  • 4. Subsidies. Het beschikbare budget 2025 is voor 100% juridisch verplicht. Dit betreffen subsidies voor verkeersveiligheid en duurzame mobiliteit.

    • De subsidies voor verkeersveiligheid bestaan uit:

      • Veilig Verkeer Nederland (VVN) en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Zij voeren projecten uit en leveren producten in het kader van de verkeersveiligheid. Het gaat zowel om wetenschappelijk onderzoek als om kennisverspreiding op het gebied van verkeersveiligheid. De regelingen worden in 2025 weer open gezet.

      • De overige subsidies bestaan uit TeamAlert en de tijdelijke subsidieregeling SPV 2020-2024. Ook hier gaat het om het uitvoeren van projecten en het leveren van producten gericht op de verkeersveiligheid. De regelingen worden in 2025 weer open gezet.

      • Voor de subsidies aan VVN, SWOV, Team Alert en Kennisnetwerk SPV zijn de maximaal beschikbare subsidiebudgetten vermeld in de gepubliceerde meerjarensubsidieregelingen of jaarlijks gepubliceerde subsidieplafonds.

    • De subsidies voor duurzame mobiliteit bestaan uit:

      • Twee subsidies voor bronmaatregelen stikstof: subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB) en de tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek (TSL) 2022–2026. De SSEB stimuleert de aanschaf van emissieloze bouwmachines voor bouwwerkzaamheden door ondernemingen in de bouwsector. Deze regeling loopt tot 2025 en wordt daarna verlengd.

      • Subsidies in het kader van elektrisch vervoer: de subsidieregeling voor particulieren auto’s (SEPP). Deze loopt tot en met 2024, maar de uitgaven voor leaseauto’s (nieuw en gebruikt) lopen tot en met 2028. De subsidieregeling voor bestelauto’s 2023 (SEBA) kennen kasuitgaven voor 2024 en verder.

      • Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport. Deze regeling heeft als doel het ondersteunen van projecten gericht op technologie- en innovatieontwikkeling in de pre-commerciële fase, die een bijdrage leveren aan het bereiken van een reductie van met name de emissie van CO2, alsmede de emissies van NOx, fijn stof en geluid, in de sector mobiliteit en transport door het gebruik van vervoermiddelen die in hun energiebehoefte worden voorzien door alternatieve brandstoffen. De verwachte kasuitgaven lopen tot en met 2025.

      • Overige subsidies. Voor deze subsidies wordt de wettelijke grondslag via de begroting geregeld. Het gaat om subsidies aan maatschappelijke organisatie als Dutch Cycling Embassy, de fietsersbond en Wandel&Fiets.

    Voor het volledige subsidieoverzicht wordt verwezen naar bijlage 5 in deze begroting.

  • 14. Bijdragen aan agentschappen. De uitgaven voor de agentschapsbijdrage RWS zijn 95% juridisch verplicht en hebben een structureel karakter. De bijdrage aan RWS heeft betrekking op beleidsondersteuning en advies (BOA). RWS reserveert capaciteit voor het uitvoeren van studies of het leveren van bijdragen daaraan, adviezen met betrekking tot beleidsnota’s en de uitvoerbaarheid van beleid. De bijdrage aan de NEa wordt verstrekt voor het uitvoeren van onder andere wettelijke taken op het gebied van Energie Vervoer (hernieuwbare energievervoer en brandstoffen luchtverontreiniging) en hebben tevens een structureel karakter.

  • 15. Bijdragen aan medeoverheden. De bijdragen aan medeoverheden zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de specifieke uitkering tot en met 2026 voor «zero emissie bussen». De bijdragen gaan naar de 13 OV autoriteiten. Voor de RISM II (een Europees vastgestelde richtlijn ter verbetering van de verkeersveiligheid in Europa) worden specifieke uitkeringen betaald aan de MIRT regio’s. Voor 2024 gaat het om € 1,4 miljoen. Daarnaast wordt aan het Openbaar Lichaam van Bonaire een bijzondere uitkering betaald voor infrastructurele projecten. In 2022 is de eerste tranche betaald. In 2024 wordt de tweede tranche betaald (€ 5,7 miljoen). De dekking is afkomstig van het Mobiliteitsfonds. De uitgaven worden verantwoord op de HX begroting.

  • 16. Bijdragen aan ZBO's/RWT's. Het gaat hier om bijdrages aan CBR (het vorderingenonderzoek en medisch en rijvaardigheid), RDW en IBKI. De bijdrages zijn verplicht op grond van diverse verstrekte bijdragebrieven aan de hierboven genoemde organisaties en kennen verschillende looptijden. De bijdragen voor 2025 zijn voor 100% juridisch verplicht.

  • 17. Overige bijdragen. Dit betreft de schadevergoeding voor het gebruik van de Stint als gevolg van een uitspraak van de Raad van State van 22 december 2021 en is vastgelegd in een regeling. De uitgaven zijn 100% juridisch verplicht.

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde uitgaven, vinden vanuit andere begrotingen van IenW (het Mobiliteitsfonds en het Deltafonds) uitgaven plaats die betrekking hebben op dit beleidsterrein. In onderstaande tabellen zijn deze extracomptabele verwijzingen opgenomen.

Tabel 35 Extracomptabele verwijzing naar artikel 12 Hoofdwegennet van het Mobiliteitsfonds (x € 1.000)
 

2025

2026

2027

2028

2029

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet

3.816.664

4.357.266

4.076.386

4.163.965

3.739.021

Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet

124.305

118.556

122.404

112.016

207.422

Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet

3.940.969

4.475.822

4.198.790

4.275.981

3.946.443

waarvan

      

12.01

Exploitatie

5.676

9.922

10.550

9.764

8.618

12.02

Onderhoud en vernieuwing

1.369.323

1.479.874

1.450.530

1.534.478

1.376.014

12.03

Ontwikkeling

730.850

1.011.721

902.231

1.007.529

897.144

12.04

Geïntegreerde contractvormen/PPS

1.057.604

1.063.119

904.439

835.056

799.823

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

777.516

911.186

931.040

889.154

864.844

Tabel 36 Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.08 Zuidasdok van het Mobiliteitsfonds (x € 1.000)
 

2025

2026

2027

2028

2029

Bijdrage uit artikel 26 van Mobiliteitsfonds aan artikel 17.08 Zuidasdok

207.047

213.721

303.220

282.065

231.034

Andere ontvangsten van artikel 17.08 Zuidasdok

70.735

81.708

67.168

87.088

67.405

Totale uitgaven op artikel 17.08 Zuidasdok

277.782

295.429

370.388

369.153

298.439

waarvan

      

17.08

ZuidasDok

     

Fiscale Regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 37 Fiscale regelingen 2023-2025, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen artikel 14 (x € miljoen)
 

2023

2024

2025

BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen

56

76

0

MRB Korting voor nulemissievoertuigen

278

415

395

IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

352

263

229

MRB Halftarief plug-in hybride auto’s

56

64

34

7

Een ernstig verkeersgewonde is in Nederland na 2020 gedefinieerd als een slachtoffer dat als gevolg van een verkeersongeval opgenomen wordt in een ziekenhuis met een letselernst van MAIS3+ en daaraan niet binnen 30 dagen overlijdt. Ook internationaal en in de medische wereld wordt een dergelijke definitie aangehouden voor (verkeers)slachtoffers met ernstig letsel. In de oude definitie tot en met 2020 werden ook de «matig ernstig verkeersgewonden» meegenomen met een letselernst van MAIS2.

Licence