Base description which applies to whole site

2.2.2 Goed onderwijs haalt het beste uit leerlingen

Nederlandse leerlingen presteren goed op school, maar verbetering is mogelijk. Volgens de meest recente PISA-scores scoort Nederland op bijna alle vaardigheidsgebieden boven het internationale gemiddelde. Nederland hoort daarmee op onderwijsgebied bij de betere OESO-landen. In Nederland zijn de verschillen tussen leerlingen in het basisonderwijs relatief klein. De minder goede leerlingen presteren zeer goed in internationaal perspectief: het goede kennisniveau wordt breed gedeeld. De beste leerlingen presteren, in internationaal opzicht, minder goed. Ook in het voortgezet onderwijs is de achterstand van de uitblinkende leerlingen ten opzichte van het buitenland aanwezig, zij het in mindere mate (zie figuur 2.2.4). De verbetering van de onderwijsprestaties stagneert, vooral als de prestaties van de beste leerlingen internationaal worden vergeleken. Meer ruimte voor excellentie biedt kansen.

Figuur 2.2.4 Nederland scoort internationaal goed, maar ruimte voor meer excellentie

Figuur 2.2.4 Nederland scoort internationaal goed, maar ruimte voor meer excellentie

Noot: nominale scores PISA 2012; 500 is internationale gemiddelde PISA 2003.

Het Nederlandse onderwijsbestel kan tot de best presterende onderwijsstelsels ter wereld behoren. Samen met de Stichting van het Onderwijs heeft het kabinet daarom het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) gesloten waarin aandacht uitgaat naar onder andere de kwaliteit van leraren en de prestaties van de beste leerlingen. Vervolgens is dit verder uitgewerkt in de lerarenagenda (zie box 2.2.3), in cao’s en in kwaliteitsafspraken van de sectorakkoorden voor het primair, voortgezet en middelbare beroepsonderwijs (po, vo en mbo). Aanvullend worden in het Plan van Aanpak Toptalenten stappen gezet naar een meer ambitieuze leercultuur; naar onderwijs dat meer uitdaagt, waarin bijzondere prestaties meer lonen en leraren beter zijn toegerust. Naast het doorzetten van de ingezette verbeteringen in het mbo, worden ook maatregelen genomen om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Onderdeel hiervan is het regionaal investeringsfonds mbo waarmee publiek-private samenwerking binnen de regio wordt gestimuleerd om ervoor te zorgen dat studenten en het onderwijspersoneel gebruik kunnen maken van state-of-the-art materiaal en op de hoogte zijn van de laatste technieken. Daarnaast komt er gerichte aandacht voor excellent vakmanschap.

Box 2.2.3 Een goede leraar voor de klas

De kwaliteit van leraren is cruciaal voor de kwaliteit van het onderwijs. Hun vakkennis en pedagogisch-didactische kwaliteiten maken dat leerlingen zich uitgedaagd voelen om het beste uit zichzelf te halen. In de Lerarenagenda 2013–2020 zijn daarom zeven actiepunten geformuleerd om de kwaliteit van de leraar te verbeteren. Deze actiepunten zijn onder meer verder uitgewerkt in de cao’s en in de vorm van kwaliteitsafspraken in sectorakkoorden:

  • De kwaliteit van aankomende studenten van lerarenopleidingen kan omhoog via strengere toelatingseisen en selectie op motivatie. Op dit moment wordt bijvoorbeeld onderzocht of extra instroomeisen in tweedegraads lerarenopleidingen nodig zijn op het gebied van kennis.

  • Aandacht voor de kwaliteit van lerarenopleiders, invoering van kennistoetsen, betere begeleiding en beoordeling in de praktijkcomponent van de opleiding verhoogt de kwaliteit van lerarenopleidingen. Zo zijn hogescholen bijvoorbeeld bezig om gezamenlijk kennistoetsen te ontwikkelen voor tweedegraads lerarenopleidingen. Deze toetsen gaan zij vanaf het schooljaar 2014/2015 afnemen.

  • De routes naar het leraarschap worden verbreed en de instroom van jonge academici en zij-instromers wordt vergroot. In de sectorakkoorden voor het po en vo zijn concrete doelstellingen afgesproken over het verhogen van het aantal masteropgeleide leraren in 2020. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt: onder meer via het wervings-, selectie- en scholingsbeleid van schoolbesturen zelf, maar ook door bijvoorbeeld het onderwijstraineeship. Pas afgestudeerde academische masterstudenten (in een andere opleiding dan een lerarenopleiding) kunnen daarmee in een leer-werktraject worden opgeleid tot leraar.

  • De beginnende leraar gaat beter worden begeleid bij de overgang van opleiding naar praktijk. Het doel hiervan is uitval uit het onderwijs te voorkomen en het niveau van beginnende leraren sneller te verhogen. In zowel het sectorakkoord po als het sectorakkoord vo zijn afspraken gemaakt, zodat elke startende leraar straks een goed inwerk- en begeleidingsprogramma krijgt.

  • De school moet een lerende organisatie zijn met goed personeelsbeleid waarin beoordelen, waarderen en belonen een belangrijke rol speelt. Hiertoe zijn in de sectorakkoorden po en vo afspraken gemaakt. Bij het sectorakkoord vo is bijvoorbeeld afgesproken dat elk personeelslid jaarlijks een functioneringsgesprek heeft waarin tijd, geld en wijze van professionalisering wordt vastgesteld.

  • Er moeten bekwame en bevoegde leraren voor de klas staan die naast de basisvaardigheden ook beschikken over complexe vaardigheden zoals opbrengstgericht werken, differentiëren en feedback geven. In de sectorakkoorden van het po en vo is afgesproken dat in 2020 alle (ervaren) leraren deze vaardigheden beheersen. Daarnaast zijn alle leraren in po, vo en mbo vanaf 2017 verplicht geregistreerd in het Lerarenregister en werken daarmee ook stelselmatig aan hun bekwaamheidsonderhoud.

  • Versterking van de beroepsgroep leraren stimuleert de duurzame ontwikkeling van het beroep en draagt bij aan het imago van de leraar. Hiertoe gaat onder meer de Onderwijscoöperatie door met het stimuleren van activiteiten voor een beter imago en een betere status van de beroepsgroep bijvoorbeeld via de verkiezing «Leraar van het Jaar».

Rond de Dag van de Leraar wordt de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Indien nodig worden aanvullende mogelijkheden verkend om verdere verbetering van de kwaliteit van leraren te realiseren.

Het hoger onderwijs blijft toegankelijk én kwalitatief hoogstaand. Met de invoering van het studievoorschot wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs ook in de toekomst geborgd: iedereen die wil studeren, kan studeren. Studenten kunnen lenen om in hun levensonderhoud te voorzien. En zij kunnen dit doen op een verantwoorde en sociale manier; ze lenen tegen een voordelige rente en hoeven na hun afstuderen niet terug te betalen als ze minder dan het wettelijk minimumloon verdienen. De middelen die vrijkomen met de hervorming van de studiefinanciering worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan hoger onderwijs gerelateerd onderzoek. Dit kan in de praktijk bijvoorbeeld vorm krijgen door intensievere begeleiding van de studenten, verhoging van het aantal contacturen tussen student en docent, of met een extra stimulans voor wetenschappers om naast goed onderzoek, ook goed onderwijs te verzorgen, in de vorm van uitdagende colleges. Bovendien kunnen ook werkenden tussen de 30 en 55 jaar het collegegeldkrediet gebruiken om hun aantrekkelijkheid op de arbeidsmarkt te vergroten.

Licence