Bijlage taakopdrachten Interdepartementale Beleidsonderzoeken (IBO’s) 2024-2025
Interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) zijn ambtelijke, onafhankelijke onderzoeken die beleidsopties ontwikkelen op uiteenlopende beleidsterreinen. IBO’s vinden plaats in opdracht van het kabinet en worden uitgevoerd door interdepartementale werkgroepen. De IBO-rapporten en kabinetsreacties zijn te vinden op evaluaties.rijksfinancien.nl.
Deze bijlage bevat de IBO-spelregels en de taakopdrachten van de nieuwe ronde IBO's. Daarnaast wordt in deze bijlage ingegaan op de voortgang van de politieke besluitvorming over de resultaten van de afgelopen IBO-rondes.
In de ronde 2024-2025 vinden IBO’s plaats naar:
– Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur (gestart mei 2024)
– Mentale gezondheid en ggz
– Arbeidsmigratie
– Huursector
IBO-spelregels
Bij de uitvoering van IBO’s gelden de volgende spelregels:
– Het ministerie van Financiën coördineert het IBO-proces en publiceert de taakopdrachten die in de Ministerraad zijn vastgesteld als bijlage bij de Miljoenennota.
– IBO’s worden uitgevoerd door een interdepartementale werkgroep, eventueel aangevuld met onafhankelijke experts, onder leiding van een onafhankelijke voorzitter.
– De voorzitter wordt ondersteund door een onafhankelijk secretariaat, bestaande uit secretarissen van het ministerie van Financiën en de meest betrokken vakdepartementen.
– De werkgroepleden nemen deel zonder last- of ruggespraak.
– Er geldt een non-vetoprincipe voor de beleidsopties die worden aangedragen in de werkgroep. Werkgroepleden mogen beleidsopties inbrengen en andere leden mogen deze beleidsopties dus niet blokkeren.
– De beleidsopties zijn in de regel budgetneutraal en er wordt tenminste één besparingsvariant van ‒ 10 tot ‒ 20 procent uitgewerkt, waarbij het principe van ‘comply or explain’ geldt. De besparingsvariant dwingt de werkgroep om met creatieve oplossingen te komen die niet per se passen binnen de gebaande paden en/of uitsluitend een efficiencytaakstelling betreffen. Indien relevant en gewenst, kan er in de taakopdracht ook afgesproken worden om een intensiveringsvariant op te nemen.
– IBO’s worden na afronding zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen 14 dagen door het meest betrokken departement naar de Tweede Kamer gestuurd, gevolgd door een kabinetsreactie. De maximale termijn hiervoor bedraagt 8 weken na afronding.
Taakopdracht IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur
Inleiding
De ombouw van het energiesysteem is een enorme uitdaging waar een langjarige en planmatige aanpak nodig is. Zonder duidelijke richting en sturing op hoe de ontwikkeling van het energiesysteem er uit gaat zien, kunnen netbeheerders, bedrijven en consumenten niet op tijd investeren om de ombouw daadwerkelijk te realiseren. Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) geeft richting voor de ontwikkeling naar een volledig duurzaam en strategisch autonoom energiesysteem en beschrijft deze ontwikkeling via vier ketens (namelijk elektriciteit, waterstof, warmte en koolstof) en systeemintegratie (het slim inzetten van het systeem om maatschappelijke kosten te verlagen).
Elektriciteit vormt de basis van het nieuwe energiesysteem en om het systeem goed te laten functioneren is een forse uitbreiding van de elektriciteitsinfrastructuur cruciaal. Het huidige elektriciteitsnet heeft onvoldoende capaciteit, er zijn omvangrijke investeringen nodig zowel voor het hoogspanningsnet als op het midden- en laagspanningsnet bij regionale beheerders. Het kabinet wil voldoende zekerheid geven aan gebruikers om verder stappen te kunnen zetten in de transitie, om te zorgen dat concurrentiepositie (gelijk speelveld energie intensieve industrie) en betaalbaarheid gewaarborgd blijven en om te zorgen dat de overheids- en maatschappelijke uitgaven beheersbaar blijven. Deze netverzwaring gaat echter niet over een nacht ijs. De totale kosten hiervan zijn hoog, en dat roept vragen op over de betaalbaarheid voor eindgebruikers en de gevolgen voor de overheidsfinanciën. Tegelijkertijd zijn er zowel nationaal als in Europees verband keuzes te maken over bekostiging en financiering, die de totale energiekosten en de verdeling ervan voor eindgebruikers en rijksbegroting kunnen beïnvloeden.
Benodigde investeringen in andere energie-infrastructuur dan elektriciteit (b.v. warmtenetten, waterstof) zijn niet de focus van dit IBO, maar worden wel meegenomen in het kader van interactie-effecten en het overzicht van de omvang van investeringen. Daarnaast zal bij aanbevelingen aandacht worden besteed aan de toepasbaarheid van de aanbevelingen op andere onderdelen van het energiesysteem.
Doel van het IBO
Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging en financiering ervan, zowel vanuit nationaal als Europees perspectief. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid. De werkgroep wordt gevraagd de volgende vragen te adresseren:
Onderzoeksvragen
Omvang kosten
1. Wat is de omvang van de investeringen die nodig zijn voor de transitie tot 2040?
2. Welke scenario’s zijn er voor de omvang en de daaraan verbonden investeringskosten richting 2040?Doelmatigheid
3. Welke mogelijkheden zijn er om de doelmatigheid van de investeringen door netbeheerders in Nederland en internationale onderdelen te vergroten c.q. de maatschappelijke kosten te verlagen?
4. Hoe worden haalbaarheid, kosten en financierbaarheid van netwerkkosten (incl. net op zee) bij besluitvorming (zowel aanbod- als vraagstimulering) meegenomen in de integrale besluitvorming?Verdelingseffecten bij huidige structuur
5. Welke andere kosten worden doorberekend in de nettarieven naast de investeringskosten (bijv. kosten voor netbalancering)? En kunnen deze kosten worden beïnvloed?
6. Op basis van welke uitgangspunten is de huidige verdeling tot stand gekomen (bijv. kostenreflectiviteitsprincipe)?
7. Waar slaan de kosten van de uitbreiding en verzwaring van de netten volgens de huidige systematiek neer?
1. Welk effect hebben deze investeringen op de nettarieven van burgers? (Wat zijn verschillende archetype gebruikers en wat is per archetype de impact?)
2. Welk effect hebben deze investeringen op de nettarieven van bedrijven? (Wat zijn verschillende archetype gebruikers en wat is per archetype de impact, onder andere op de concurrentieverhoudingen?)
3. Welk effect hebben deze investeringen op de overheidsfinanciën (saldo en schuld) op korte en lange termijn?
4. Welke (gewenste en ongewenste) effecten en risico’s zitten er aan de huidige verdelingssystematiek?Interventies
5. Welke opties zijn er om de ordening bij elektriciteitsinfrastructuur anders in te richten om, met inachtneming van publieke belangen verbonden aan energie-infra zoals leveringszekerheid en duurzaamheid, de kosten voor de maatschappij en begroting aan elektriciteitsinfrastructuur te beperken:
1. Aanbod en vraag. Welke gerichte maatregelen kunnen aan de aanbod- en vraagkant van elektriciteit worden getroffen om maatschappelijk baten van investeringen te vergroten en investeringskosten te beperken?
2. Bekostiging. Welke beleidsopties zijn er om de investeringskosten en andere kosten van netbeheerders (elektriciteit) anders te verdelen? (breed verkennen, van begroting tot aanpassing afschrijvingstermijnen, tariefdifferentiatie etc.).
3. Regulering. Is het wettelijke (Europees en Nederlands) kader en de bijbehorende bevoegdheid van de ACM nog toereikend in deze fase van de energietransitie?
4. Financiering. Welke opties zijn er om financieringsstructuur van de netbeheerders anders in te richten, om zo de kosten voor de maatschappij en begroting aan elektriciteitsinfrastructuur te beperken? Hierbij worden eventuele gevolgen voor de governance en de toepassing van het deelnemingenbeleid in de voor- en nadelen van de opties geschetst.
5. Randvoorwaarden. Welke interventies gericht op randvoorwaarden (bijv. capaciteit bij de netbeheerders, ruimtelijke ordening/energieplanologie, rol van decentrale overheden) zijn kansrijk om maatschappelijke kosten te beperken?
Grondslag
Het in kaart brengen van alle benodigde investeringen in het elektriciteitsnet is onderdeel van het IBO. Het IBO zal niet ingaan op de (on)wenselijkheid van de klimaatdoelstellingen of adviseren over de wenselijkheid van specifieke energiebronnen (wind op zee, kerncentrales). De keuzes en ontwikkelingen zoals geschetst in het NPE zijn uitgangspunt. Daarbij kijkt het IBO naar eerste orde verdelingseffecten voor diverse groepen eindgebruikers (huishoudens en verschillende typen bedrijven) en de overheid.
De IBO-spelregels schrijven voor dat tenminste één besparingsvariant van ‒ 10 tot ‒ 20% wordt uitgewerkt. Dit IBO is daar een uitzondering op, omdat reeds is besloten tot grote investeringen in het elektriciteitsnet en het kabinet deze ook nodig acht om de klimaattransitie het hoofd te bieden. Uiteraard dienen de financiële gevolgen van de verschillende beleidsopties wel in beeld worden gebracht. Herverdeling speelt daarnaast een grote rol in dit IBO, omdat de investeringen niet alleen van de overheid komen, maar ook van private investeerders, bedrijven en burgers.
Organisatie
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van FIN, EZK, BZK en SZW. Ook worden experts van CPB en PBL verzocht om deel te nemen aan de werkgroep. ACM, TenneT en (regionale) netbeheerders worden zo direct mogelijk betrokken om hun technische en financiële kennis in te brengen. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door secretarissen van de ministeries van FIN en EZK. Het onderzoek start in mei 2024. De werkgroep rond haar eindrapport uiterlijk februari 2025 af. In dit IBO zullen ook externe onderzoeken naar dit thema worden meegenomen. De omvang van het rapport is niet groter dan dertig bladzijden plus een samenvatting van maximaal vijf bladzijden.
Taakopdracht IBO Mentale gezondheid en ggz
Aanleiding
Steeds meer mensen hebben mentale klachten en/of psychische aandoeningen.21,22,23 Mentale klachten en psychische aandoeningen hebben invloed op het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven. Zo kunnen mensen met deze klachten problemen ondervinden met de lichamelijke gezondheid, wonen, werk en persoonlijke relaties. De toename in mentale klachten leidt, samen met andere ontwikkelingen zoals aanbodgeïnduceerde vraag, tot een toenemend beroep op professionele ondersteuning en zorg. De domeinen en sectoren die ondersteuning of zorg leveren aan mensen met mentale klachten staan in toenemende mate voor grote uitdagingen; zoals grote instroom en het stokken van de door- en uitstroom. Het blijkt voor zorgaanbieders aantrekkelijk te zijn om patiënten met een (relatief) lichte zorgvraag eerder te helpen dan patiënten met een zwaardere zorgvraag.24 Vooral mensen met complexe problematiek komen daardoor vaak op lange wachtlijsten terecht of krijgen geen ondersteuning. Andere uitdagingen zijn het personeelstekort en noodzakelijke domeinoverstijgende samenwerking die vaak stroef verloopt. Door deze uitdagingen kan niet iedereen die dat nodig heeft gebruik maken van passende ondersteuning en zorg op het juiste moment.
Onder meer door de toegenomen instroom zijn de uitgaven aan zorg en ondersteuning voor mensen met mentale klachten en psychische aandoeningen de afgelopen jaren toegenomen. Deze uitgaven zullen naar verwachting verder groeien.25 De personele, financiële en maatschappelijke houdbaarheid van de ondersteuning en zorg staat hierdoor onder druk. Tegelijkertijd heeft een slechte mentale gezondheid effect op andere delen van de maatschappij; zo kan het bijvoorbeeld zorgen voor verminderde arbeidsproductiviteit of onderwijsdeelname/prestaties, (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, verhoogde criminaliteit en extra druk op de politie.26 Investeringen in mentale gezondheid kunnen daardoor voor positieve maatschappelijke opbrengsten zorgen. Andersom kunnen ontwikkelingen in de maatschappij zorgen voor een verslechterde mentale gezondheid.
Bovenstaande vraagt om een IBO over mentale gezondheid en ggz. Mentale gezondheid is de manier waarop iemand zich verhoudt tot zichzelf en tot anderen en hoe iemand omgaat met de uitdagingen in het dagelijks leven. Tegelijkertijd gaat het ook over hoe deze persoon en anderen in de samenleving dit ervaren.27 Met de ggz wordt in dit IBO alle ondersteuning en zorg rondom mentale klachten en psychische aandoeningen vanuit de Zvw, Wlz, Wmo, Jeugdwet en Wpg bedoeld. Met het IBO wordt mede invulling gegeven aan de motie Raemakers die vraagt om een goed integraal beeld van de structurele problemen in de ggz.28 Bij de analyse van de structurele problemen worden ook aanpalende beleidsterreinen betrokken voor zover die bijdragen aan de gesignaleerde problemen.
Doelen van het IBO
Het IBO heeft als doel te komen tot:
1. een brede probleemanalyse;
2. een overzicht van het handelingsperspectief van de overheid ter voorkoming en beperking van mentale klachten en psychische problemen en voor het oplossen van de structurele problemen in de toegang en inrichting van de ondersteuning en zorg;
3. uitwerking van concrete beleidsvarianten op basis van het handelingsperspectief.
Aanpak en opdracht aan de werkgroep
1. Brede probleemanalyse:
De brede probleemanalyse gebeurt o.a. aan de hand van de volgende aandachtspunten:
– Mentale gezondheid: Welke (beleids)ontwikkelingen en trends zijn er de afgelopen jaren geweest als het gaat om (verslechtering van) mentale gezondheid, zijn er verschillen in doelgroepen (o.a. sekse, leeftijd, culturele achtergrond) en hoe verhoudt het beeld in Nederland zich tot andere landen? Wat zijn de verklaringen voor de toename van mentale klachten? Welke (maatschappelijke) factoren zijn van invloed op mentale gezondheid? Wat is bekend over de gevolgen van mentale klachten en aandoeningen voor het individu en op de samenleving (zoals sociale zekerheid, het onderwijs, veiligheid en de arbeidsmarkt)? Hoe is de ontwikkeling bij ongewijzigd beleid? Maak bij bovenstaande indien nodig onderscheid tussen jongeren, jongvolwassenen en volwassenen.
– Toegang tot ondersteuning en zorg: Het gaat hier om alles rondom de toegang tot en met de verwijzing naar formele zorg en plaatsing op de wachtlijst (dus voordat iemand een diagnose heeft). Welke factoren beïnvloeden de vraag naar ondersteuning en zorg? Welke mogelijkheden zijn er vanuit de informele zorg qua ondersteuning? Komt de cliënt op de juiste plek binnen en is er sprake van passende zorg? Hoe verloopt de toegang in de verschillende domeinen? Worden mensen tijdig geholpen?
– Inrichting van ondersteuning en zorg: Wat is de ontwikkeling van de wachtlijsten in de Wmo, Wlz, Jeugdwet en Zvw? Vindt er selectie op basis van zorgzwaarte plaats (zijn er exclusiecriteria)? Hoe is de ondersteuning en zorg rondom mentale klachten en psychische aandoeningen georganiseerd incl. prikkels, juridische-, financierings- en bekostigingsstructuren en hoe heeft zich dit ontwikkeld? In hoeverre sluit het ondersteunings- en zorgaanbod nu aan op de vraag? Hoe werkt de door- en uitstroom van cliënten (incl. vervolg- en nazorg, terugval)? Hoe effectief, doelmatig en integraal is de ondersteuning en zorg? Hoe wordt samenwerking binnen en tussen de stelsels vormgegeven, hoe wordt deze wel of niet bevorderd en wat betekent dit voor (de kwaliteit van) het ondersteunings- en zorgaanbod?
Betrek in de analyse in ieder geval de beleidslijnen uit bestaande programma’s en recent gesloten akkoorden waar mentale gezondheid in voorkomt; IZA, GALA en het Nationaal Preventieakkoord, de Hervormingsagenda Jeugd, het WOZO, ‘Mentale gezondheid: van ons allemaal’, en ‘Eén tegen eenzaamheid’. Betrek tevens de resultaten van het midterm review IZA.
2. Overzicht van handelingsperspectief van de overheid ter voorkoming en beperking van mentale klachten en psychische problemen en voor het oplossen van de structurele problemen in de toegang en inrichting van de ondersteuning en zorg:
Het gaat hier om de mogelijkheden voor de overheid om de mentale gezondheid te verbeteren waardoor het beroep op ondersteuning en zorg bij mentale en psychische problemen kan verminderen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het RIVM onderzoek29 naar de belangrijkste factoren die van invloed zijn op mentale gezondheid en welk handelingsperspectief de overheid hierbij heeft. Tevens gaat het om de mogelijkheden van de overheid om structurele problemen in de toegang en inrichting van de ondersteuning en zorg op te lossen.
3. Uitwerking van concrete beleidsvarianten op basis van het handelingsperspectief:
Het gaat hier om beleidsopties die een significante impact hebben op de personele, financiële en maatschappelijke houdbaarheid30 van de ondersteuning en zorg rondom mentale klachten en psychische aandoeningen door;
– het voorkomen van mentale klachten en het verbeteren van de mentale gezondheid, hier wordt breder gekeken dan het VWS-domein. Er zijn vele factoren die van invloed zijn op de mentale gezondheid, die ook overlappen en interactie hebben met elkaar (zie RIVM onderzoek31). Daarom is op basis van het RIVM rapport de praktische keuze gemaakt om de beleidsopties buiten het VWS-domein te richten op maximaal vier indicatoren waaronder bestaanszekerheid (armoede, schulden en wonen), werk/arbeidsparticipatie en belasting door school of studie. Deze opties kunnen op korte en lange termijn toezien.
– het verbeteren van passende toegang tot de ondersteuning en zorg en
– de inrichting van zorg en ondersteuning, waaronder de samenwerking binnen en tussen de stelsels.
Het is uitdrukkelijk de bedoeling om de driedeling zoals hierboven opgesomd gelijkwaardig te behandelen in het IBO. Beschrijf in de aangedragen beleidsopties in ieder geval de effecten op de mentale gezondheid, de uitvoerbaarheid (o.a. samenwerking binnen en tussen stelsels en domeinen), de randvoorwaarden die nodig zijn, de brede financiële gevolgen van de beleidsvarianten, het maatschappelijk draagvlak en of dit bevordert dat de cliënt de juiste ondersteuning of zorg op de juiste tijd en plek ontvangt. Conform de IBO-spelregels wordt tenminste één besparingsoptie uitgewerkt. Voor beleidsopties die reeds zijn/worden uitgewerkt in andere onderzoeken zoals de Commissie Sociaal Minimum, het IBO Problematische Schulden, Toekomst Toeslagen, kan worden verwezen naar deze rapporten, in plaats van deze opties (opnieuw) uit te werken in dit IBO.
Scope en grondslag
Tabel 18.1 bevat de grondslag van dit IBO. In de grondslag zijn de structurele kosten opgenomen die voor de ondersteuning en zorg in de Zvw, Wlz en Beschermd Wonen (Wmo) worden gemaakt. De incidentele middelen in deze domeinen zijn niet meegenomen in de tabel. In dit IBO gaat het ook over het bredere sociaal domein, Wmo, Wpg, Jeugdwet, bestaanszekerheid (armoede, schulden en wonen), werk/arbeidsparticipatie en belasting door school of studie. De kosten in deze domeinen zijn niet meegenomen in de grondslag, omdat deze niet te herleiden zijn of niet uit te drukken in termen van ondersteunings- en zorgkosten. Op deze beleidsterreinen worden uitdrukkelijk ook beleidsopties ontwikkeld.
2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
POH-GGZ2 | 205 | 217 | 235 | ||||
Curatieve ggz (Zvw)3 | 4.336 | 2.957 | 4.601 | 5.036 | 5.505 | 5.558 | 5.553 |
Langdurige ggz (Wlz)4 | 622 | 1.603 | 2.070 | 2.421 | 2.677 | 2.773 | 2.735 |
Beschermd Wonen (Wmo)5 | 1.938 | 1.489 | 1.498 | 1.641 | 1.731 | 1.746 | 1.747 |
Begrotingsgefinancierde uitgaven curatieve ggz (Art. 2) | 24 | 26 | 28 | 12 | 15 | 17 | 25 |
POH-GGZ: Curatieve ggz en langdurige ggz: - 2020: Jaarverslag VWS 2023 - 2021 t/m 2023: Verdiepingsbijlage Zvw en Wlz OW 2025- 2024 t/m 2026: Ontwerpbegroting VWS 2025Beschermd wonen: - 2020 t/m 2023: Jaarverslag VWS 2023 - 2024 t/m 2026: Ontwerpbegroting VWS 2025Begrotingsgefinancierde uitgaven curatieve zorg: - 2020 t/m 2023: Jaarverslag VWS 2023- 2024 t/m 2026: Ontwerpbegroting VWS 2025
Organisatie van het onderzoek
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van VWS, FIN, OCW, SZW en JenV. BZK neemt deel als agendalid. Relevante experts, ervaringsdeskundigen en organisaties worden op een passende manier betrokken. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door een secretariaat bestaande uit medewerkers van VWS en FIN. Het IBO start in november 2024 en het rapport wordt uiterlijk eind juni 2025 opgeleverd. De omvang van het rapport is niet groter dan vijftig pagina’s plus een samenvatting van maximaal vijf pagina’s.
Taakopdracht IBO Arbeidsmigratie
Inleiding
Grip op migratie is een thema dat hoog op de maatschappelijke agenda staat. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 adviseert een gematigde bevolkingsgroei (bevolking van 19-20 miljoen in 2050) om brede welvaart op peil te houden en onderstreept de noodzaak van bijpassend migratiebeleid.
Dit IBO gaat specifiek in op arbeidsmigratie. Arbeidsmigratie in Nederland bestaat uit relatief veel laagbetaalde EU-arbeidsmigratie en een kleiner aandeel hoogbetaalde (kennis)migratie van buiten de EU. Verschillende rapporten32 beschrijven hoe economische beleidskeuzes via de vraag naar arbeid in belangrijke mate het aantal en type arbeidsmigranten in Nederland bepalen. Ook in het HLA vormt arbeidsmigratie een belangrijk beleidsthema. Hierin zijn maatregelen afgesproken om arbeidsmigratie tegen lage lonen en onder slechte arbeidsomstandigheden te beperken.
Doel van het IBO en opdracht aan de werkgroep
Verschillende rapporten gaan reeds in op de cijfermatige basis rond (arbeids)migratie33 en de relatie tussen economisch beleid, brede welvaart en migratie.34 De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 adviseert dat er keuzes gemaakt moeten worden om te komen tot een kwalitatief hoogwaardige economie. De hoofdvraag van dit IBO luidt: hoe kan Nederland de grip op de omvang, samenstelling en omstandigheden van arbeidsmigratie vergroten, en wat zijn hiervan de economische en maatschappelijke gevolgen? Hierin worden expliciet de maatschappelijke kosten en baten van arbeidsmigratie meegenomen en wordt de impact op sectoren die veel gebruik maken van arbeidsmigranten meegenomen door te kijken naar de sectorele kenmerken. De werkgroep verkent hiertoe het huidige en benodigde instrumentarium en gaat in op de budgettaire, economische en brede maatschappelijke impact hiervan. Daarbij worden concrete beleidsopties die raken aan de hoeveelheid, samenstelling en omstandigheden van arbeidsmigratie in Nederland in kaart gebracht. Het IBO richt zich met name op beleid met een impact op de vraag naar arbeidsmigratie, zoals economisch beleid dat de structuur van de economie beïnvloedt en arbeidsmarktbeleid.
Er zijn recent al veel rapporten over migratie verschenen. Voor een belangrijk deel van de feitenbasis zal het IBO vooral bestaande informatie op een inzichtelijke wijze presenteren, aangevuld met gerichte onderzoeksvragen voor wat nog niet bekend is. Waar nodig worden data experts ingeschakeld voor het opstellen van de cijfermatige feitenbasis. De focus van het IBO ligt op het beleidsgerichte deel van het onderzoek.
Feitenbasis (gericht op wat we nog niet weten)
1. Wat zijn de verwachtingen voor de ontwikkeling van arbeidsmigratie (inclusief de daaruit volgende gezinsmigratie) in de toekomst?
• Welke onzekerheden spelen er rond toekomstige instroom en verblijfsduur? Welke scenario’s vallen op basis van die onzekerheden te onderscheiden?
• Wat is de impact van vergrijzing en economische ontwikkeling binnen huidige herkomstlanden op arbeidsmigratie naar Nederland? Is een verplaatsing van arbeidsaanbod vanuit binnen de EU naar derde landen te verwachten?
4. Hoe vertaalt het advies van gematigde groei van de Staatscommissie Demografie zich naar de afzonderlijke migratiemotieven?
• Wat is het baseline scenario voor arbeidsmigratie bij ongewijzigd beleid de komende jaren (Staatscommissie en CPB geven enkel scenario’s voor totale migratiesaldo)?
• Hoeveel ruimte is er tot 2050 voor arbeidsmigratie, indien de wens is om de totale bevolking gematigd te laten groeien en bij diverse scenario’s van instroom en verblijf van asielmigranten?
7. Wat zijn momenteel arbeidsmigratie-intensieve sectoren en hoe heeft de arbeidsmigratie intensiteit van sectoren zich in het verleden ontwikkeld? Wat zijn de verwachtingen over de ontwikkelingen hiervan in de toekomst? Welke scenario’s zijn te onderscheiden?
Kosten en baten van arbeidsmigratie
1. Wat zijn de brede maatschappelijke effecten en gevolgen voor de overheidsfinanciën en economie van arbeidsmigratie? Wat is de netto druk op voorzieningen van arbeidsmigranten, uitgediept naar kenmerken van de migrant (verblijfsduur, opleidings-/productiviteitsniveau, cohort en werksector)?35
2. In hoeverre verlicht of versterkt arbeidsmigratie sectorale tekorten op de arbeidsmarkt en wat is de (empirische) wisselwerking met andere aanpassingsmechanismen in de economie en op de arbeidsmarkt?
• In sectoren met een krappe arbeidsmarkt concurreert arbeidsmigratie met andere aanpassingsmechanismen waarlangs de markt een nieuw evenwicht kan bereiken: arbeidsmigratie vergroot immers het arbeidsaanbod in die sector/voor dat beroep, maar verkleint tegelijkertijd de prikkel om te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Er is dus een wisselwerking tussen dit aanpassingsmechanisme en andere (binnenlandse) aanpassingsmechanismen.
Doorwerking huidige economische beleidskeuzes (industrie- en arbeidsmarktbeleid) op arbeidsmigratie in Nederland
Economisch beleid met invloed op de economische structuur:
1. Hoe werkt (generiek en sectoraal) beleid op andere domeinen door op de economische sectorstructuur, in het bijzonder op migratie-intensieve sectoren?
• De werkgroep richt zich hiervoor op een selectie van bestaand industrie- en vestigingsbeleid (zoals fiscale regelingen en subsidies) met een effect op arbeidsmigratie-intensieve bedrijvigheid.36 Het IBO gaat daarbij ook in op de mate van beprijzing van externe effecten die van dit beleid uitgaat (milieu, natuurbehoud, stikstof, schoon water, etc.). Er wordt hier ook gekeken naar de bredere (maatschappelijke) kosten en baten van dergelijke maatregelen/regulingen en de (economische) activiteit die zij beogen te stimuleren.
Beleid gericht op regulering van de arbeidsmarkt:
2. Wat is de impact van voorgenomen beleidswijzigingen in het arbeidsmarktbeleid en de verbetering van arbeidsomstandigheden (en handhaving),37 zoals de Wtta en het arbeidsmarktpakket, op arbeidsmigratie intensieve bedrijvigheid?
Regelgeving rond (toelating van) arbeidsmigratie:
3. Hoe werkt het huidige juridische kader rond arbeidsmigratie door op de mix van migranten in Nederland?
Beleidsopties (met als doel om de omvang, samenstelling en omstandigheden van arbeidsmigratie te beïnvloeden en hiermee de toegevoegde waarde van arbeidsmigratie te vergroten):
1. Welke additionele – generieke en/of sectorale – maatregelen zijn mogelijk binnen het economisch beleid, arbeidsmarktbeleid en socialezekerheidsbeleid om de omvang en samenstelling van arbeidsmigratie te beïnvloeden? Wat zijn daarvan de maatschappelijke en economische effecten?
• Het IBO werkt verschillende beleidsknoppen uit, voortbordurend op de analyse, en brengt de effectiviteit en consequenties (uitruilen met o.a. oorspronkelijk beoogde effecten) van deze knoppen in kaart.
3. Welke mogelijkheden zijn er om de inzet van arbeidsmigranten in specifieke sectoren te reduceren of te bevorderen? Welke rol kan arbeidsbesparende en productiviteitsverhogende technologie spelen? Is hier beleidsinzet op nodig, en zo ja welke?
4. Hoe kan sturing op arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden arbeidsmigratie beïnvloeden?38
5. Welke concrete beleidsopties zijn er om de toegevoegde waarde van arbeidsmigratie aan de brede maatschappelijke welvaart te verhogen? Hierbij gaat het IBO ook in op de participatie van meegekomen gezinsmigranten en retentie van studiemigranten voor hoogproductieve beroepen.
6. Welk effect hebben de geschetste beleidsopties op de overheidsfinanciën en welke beleids-, intensiverings- en besparingsopties zijn daarin mogelijk?
7. Welke mogelijkheden zijn er om via het toelatingsbeleid de instroom van arbeidsmigranten in Nederland te beïnvloeden (zowel in omvang als samenstelling van de instroom)?
• Hiervoor kan de werkgroep leunen op conclusies uit bestaande onderzoeken, zoals het aankomende rapport van de Adviesraad Migratie.
Grondslag
Bij de uitwerking van (beleidsopties voor) het IBO zal in elk geval gekeken worden naar fiscale regelingen en middelen op de begrotingen waarvan het doel direct verbonden is met (arbeids)migratie. Dit gaat in elk geval om de ETK/30%-regeling en de Roemer middelen (55 miljoen euro struc verdeeld artikel 1 artikel 99).
Omdat de beleidsopties voor dit IBO zullen volgen uit de inhoudelijke analyse wordt de reikwijdte van de grondslag niet op voorhand vastgelegd. Zoals hierboven beschreven zullen de gevolgen voor de overheidsfinanciën van de te schetsen beleidsopties in kaart worden gebracht. Ook zal daarbij worden gekeken welke besparingsvarianten daarin mogelijk zijn.
Organisatie van het onderzoek
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van FIN, SZW, EZ, JenV, BZK, LVVN, AZ en OCW. Ook wordt een vertegenwoordiger van het CPB en wordt een vertegenwoordiger van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) verzocht om deel te nemen in de werkgroep. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door secretarissen van FIN, SZW en EZ. Het onderzoek start in september 2024. De werkgroep rond haar eindrapport uiterlijk juni 2025 af. De omvang van het rapport is niet groter dan vijftig bladzijden plus een samenvatting van maximaal vijf bladzijden.
Taakopdracht IBO Huursector
Aanleiding
De afgelopen jaren is er veel (politieke) aandacht voor het huurbeleid en het functioneren van de huurmarkt in Nederland. Het aanbod van huurwoningen blijft achter bij de vraag. Dit resulteert in lange wachtlijsten voor sociale huur en stijgende huurprijzen en excessen in de vrije huursector. Door het tekort aan woningen is het verschil op de woningmarkt tussen mensen die een (koop)woning hebben (insiders) en mensen die een woning zoeken (outsiders) groot. Mensen die zich vanwege hun inkomen en/of behoeften geen koopwoning kunnen veroorloven, zijn hierdoor aangewezen op de huursector. Daarbij geldt bovendien dat middeninkomens zijn aangewezen op het beperkte middensegment en vrije segment, omdat de sociale huursector enkel beschikbaar is voor mensen met een laag inkomen. Hoewel Nederland internationaal gezien een grote sociale huursector heeft, zijn er in verschillende regio’s aanzienlijke wachtlijsten voor sociale huur. De bevolkingssamenstelling in de sociale huursector is de afgelopen jaren in toenemende mate gaan bestaan uit huishoudens met de laagste inkomens, en de instroom bevordert dit ook. Groepen die om wat voor reden dan ook niet terecht kunnen in de sociale huur zijn aangewezen op de vrije sector. Ook is de doorstroming in de sociale huursector relatief beperkt en blijven mensen regelmatig wonen in een woning die eigenlijk niet meer past bij hun gezinssamenstelling. Dit betekent dat de bestaande voorraad dus ook niet optimaal benut wordt.
De Nederlandse huurmarkt is het afgelopen decennium onderworpen aan verschillende beleidstheorieën ten aanzien van het gewenste huurbeleid. In 2023 heeft SEO begrotingsartikel 3 Woningmarkt geëvalueerd over de periode 2015-2021. SEO concludeert dat het woningmarktbeleid, zo ook voor de huurmarkt, in deze periode is bewogen van vraaggerichtheid met een grotere rol voor marktwerking naar betaalbaarheid en toegankelijkheid met een grotere rol voor overheidsingrijpen.39
Er worden veel verschillende doelstellingen beoogd met het huurbeleid en dit maakt de dynamiek op de woningmarkt complex. Met de recent in werking getreden Wet betaalbare huur kan de huurmarkt worden opgedeeld in drie segmenten: gereguleerde (sociale) huur, gereguleerde middenhuur en vrije sector (of geliberaliseerde) huur. Huurregulering is gericht op het waarborgen van de betaalbaarheid, vraaggerichtheid en toegankelijkheid van woningen, maar gaat ook over de rechtsbescherming van huurders en verhuurders, het waarborgen van huurwoningen van voldoende kwaliteit, de zorg voor evenwichtige woonruimteverdeling en -toewijzing, en leefbaarheid.40 Deze doelen kunnen elkaar echter ook bijten. Zo leidt in het geval van woningcorporaties beleid gericht op betaalbaarheid (bijvoorbeeld passend toewijzen) tot minder investeringscapaciteit voor nieuwbouw of verduurzaming, met risico’s voor de toegankelijkheid en leefbaarheid.41 Ook bij institutionele en particuliere beleggers kan de prijsregulering ervoor zorgen dat er minder wordt aangeboden of gebouwd, maar leidt het loslaten daarvan tot excessen in huurprijzen en kwaliteit en weinig aandacht voor de leefbaarheid en de juiste woonruimteverdeling. Er zijn weinig prikkels maar ook weinig mogelijkheden om binnen de huursector door te stromen, terwijl de stap naar de koopmarkt voor veel huurders te groot is.
Gezien deze complexiteit is het de vraag of het gekozen beleid altijd het meest passend is voor het doel wat wordt beoogd en wat het effect is op andere doelstellingen. Incidentele en structurele maatregelen om huurprijzen te drukken, zoals huurbevriezing of verhoging van de huurtoeslag zijn gericht op het versterken van de betaalbaarheid voor huurders, maar zijn de facto ook een vorm van inkomensondersteuning, die ook anders georganiseerd zou kunnen worden. Passend toewijzen is een manier om te waarborgen dat lage inkomens betaalbaar wonen en de huurtoeslag beheersbaar blijft, maar hierdoor is er beperkt ruimte om factoren als kwaliteit en locatie mee te wegen. Daarnaast worden op dit moment wachtlijsten per regio (of per corporatie) gehanteerd voor sociale huurwoningen en bepalen gemeenten (gedeeltelijk) zelf welke aandachtsgroepen voorrang krijgen en op basis van welke criteria een woning wordt toebedeeld. Mogelijk beperkt dit de doorstroming op de woningmarkt tussen regio’s. Tegelijkertijd kunnen veel mensen door een gebrek aan wachttijd en geen indicatie voor voorrang niet terecht in een sociale huurwoning waar ze qua inkomen wel zouden passen. Zij moeten levenskeuzes hierdoor noodgedwongen uitstellen, of belanden in de vrije sector met gevolgen voor de betaalbaarheid, kwaliteit en leefbaarheid.
Doel van het IBO en opdracht aan de werkgroep
Bovenstaande uitdagingen op de huurmarkt vergen een overkoepelende analyse van het huurdomein. Dit IBO heeft als doel het beleid met invloed op de verschillende huursegmenten in samenhang (en in relatie tot de koopsector) te analyseren en concrete beleidsopties uit te werken.
Hoofdvraag: Hoe kan het beleid dat invloed heeft op de huursector beter faciliteren dat mensen betaalbaar en passend bij hun situatie en levensfase kunnen wonen en doorstromen (aanpassend aan hun situatie en levensfase) én de leefbaarheid van wijken wordt versterkt?
Deelvraag I (feitenbasis): Hoe heeft de rol van corporaties en private verhuurders zich de afgelopen jaren ontwikkeld en wat is de rol nu ten opzichte van het huisvesten van verschillende (inkomens)groepen, doorstroming en leefbaarheid?42
– Hoe komt het dat de sociale huursector in vergelijking met andere landen relatief groot is? Welke voor- of nadelen zijn hieraan verbonden?
– In welke mate stromen mensen door, zowel van sociale huur naar middenhuur en koop als van middenhuur en dure huur naar koop?
Deelvraag II (feitenbasis): Welk beleid met welke doelen is er gevoerd en welke invloed heeft dat (gehad) op hoe verschillende inkomensgroepen wonen?
– Welk beleid heeft effect gehad op doorstroming (positief en negatief)?
– Welk beleid heeft effect gehad op betaalbaarheid (ook vergeleken met de koopsector) (positief en negatief)?
– Welk beleid heeft effect gehad op de leefbaarheid (positief en negatief)?
– Welk beleid heeft effect gehad op vraaggerichtheid43 (positief en negatief)?
– Welk beleid heeft effect gehad op de investeringen in woningkwaliteit (positief en negatief)?
– Welk beleid heeft effect gehad op de verdeling van het woningaanbod tussen de verschillende segmenten?
Deelvraag III: Hoe kunnen de rollen van de woningcorporaties en de private sector worden vormgegeven om passend wonen, doorstroom en leefbaarheid te bevorderen?
– In hoeverre moet huurbeleid landelijk versus lokaal worden vormgegeven?
– Behalve voor het vergroten voor het aanbod, is er een andere reden waarom corporaties een rol moeten hebben in de huisvesting van middeninkomens? Kan dat ook elders worden belegd?
– Hoe gaan we om met behoefte aan tijdelijke en/acute woonruimte versus en de impact daarvan op de structurele vraag?
• Wat kan realistisch gezien van corporaties worden verwacht t.a.v. urgenten en kwetsbaren en welke rol hebben private verhuurders? Wat is daar beleidsmatig voor nodig?
– Wat is een rol voor private verhuurders in de huisvesting van lage inkomens?
– Hoe sturen we beter op leefbaarheid van wijken en wat kunnen private verhuurders daar in betekenen?
• Is daar verschil in tussen grotere institutionele beleggers en kleinere particuliere verhuurders?
– In hoeverre is de complexiteit van huurbeleid toegenomen (voor (ver)huurders en uitvoeringsorganisaties) en hoe beïnvloedt dit de doeltreffendheid en doelmatigheid van huurbeleid? Waar is versimpeling van beleid mogelijk?
Deelvraag IV: Hoe kunnen huurwoningen het beste benut worden, door welke (inkomens)groepen en wat is daarvan het effect op aanbod van huurwoningen?
– Wat zijn de effecten van schaarste op het huurbeleid en hoe gaan we daar mee om?
– Hoe kan de bestaande sociale huurvoorraad optimaal worden benut?
– Hoe kan de doorstroom worden bevorderd tussen sociale huur en andere sectoren (inclusief koop)?
– Waar zitten de belemmeringen bij doorstroming van middenhuur en dure huur naar koop en hoe kan dat worden bevorderd?
– Wat zijn de gevolgen van passend toewijzen, prijsregulering en inkomensondersteuning via de huurtoeslag voor het aanbod en de verdeling van sociale huurwoningen?44
– Zijn de inkomensgrenzen die worden gehanteerd voor de verschillende inkomensgroepen doelmatig?
Grondslag
Binnen de huursector is budgettair gezien de huurtoeslag (5,6 mld45) de verreweg grootste post. Daarnaast staan er middelen voor de wet betaalbare huur, de huurcommissie en de wet vereenvoudiging huurtoeslag op de begroting. Ook zijn er verschillende belastingen en fiscale regelingen die de huurmarkt beïnvloeden. Een besparingsvariant van 20 procent focust zich vanwege de budgettaire omvang op de huurtoeslag. Voor een besparingsvariant kan worden geput uit eerdere onderzoeken.46 De vereenvoudiging van de huurtoeslag is echter niet de focus van dit IBO,47 wel is aandacht voor de woningmarkteffecten ervan.
Organisatie
De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van AZ, FIN, BZK, EZ en SZW. Ook worden DNB, CPB en SCP verzocht deel te nemen in de werkgroep. Stakeholders en externe experts worden op een passende manier betrokken. De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter. De voorzitter wordt ondersteund door secretarissen van FIN en BZK. De werkgroep start in september 2024 en rondt haar eindrapport uiterlijk in mei 2025 af. Het eindrapport is maximaal vijftig pagina’s lang en bevat een samenvatting van maximaal vijf pagina’s.
Politieke besluitvorming
Hieronder wordt ingegaan op de voortgang van de politieke besluitvorming over de resultaten van ronde 2020-2021 tot en met ronde 2023-2024.
Ronde 2023-2024
IBO Breder instrumentarium woningbouw en grond
Op 24 juni 2024 is het IBO-rapport «Op grond kun je bouwen» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.48
IBO Pensioenopbouw
Op 27 juni 2024 is het IBO-rapport «Pensioenopbouw in balans» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.49
IBO Problematische schulden
Op 27 juni 2024 is het IBO-rapport «Naar een beter werkende schuldenketen» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.50
IBO Bedrijfsfinanciering
Op 28 juni 2024 is het IBO-rapport «Kies voor baten» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.51
IBO Doelmatig hoger onderwijs
Op 17 juli 2024 is het IBO-rapport «Talent op de juiste plek» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.52
Ronde 2022-2023
IBO Klimaat
Op 13 maart 2023 is het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes» direct na afronding aan de Tweede Kamer aangeboden.53 In het voorjaar van 2023 heeft het kabinet een besluit genomen over een integraal pakket aanvullende klimaatmaatregelen, waarbij zowel is gekeken naar normering, beprijzing als subsidiëring (via het Klimaatfonds). Daarin zijn de resultaten van dit IBO meegenomen.54 Om het doelbereik voor emissiereductie te waarborgen zal voor volgende besluitvormingsrondes om additionele normering- en beprijzingsmaatregelen te implementeren ook worden geput uit het IBO voor beleidsopties.
IBO Biodiversiteit
Op 5 september 2023 is het IBO-rapport «Snel aan de slag!» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.55
IBO Toekomstbestendigheid van het mbo
Op 13 november 2023 is het IBO-rapport «Samen gericht opleiden voor wendbare vakmensen» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.56
Ronde 2021-2022
IBO Vermogensverdeling
Op 8 juli 2022 is het IBO-rapport «Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling» aan de Tweede Kamer aangeboden.57 De kabinetsreactie volgde op Prinsjesdag 2022.58 In de Voorjaarsnota 2022 is aangekondigd te onderzoeken hoe de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht.59 Met het pakket aan maatregelen in het Belastingplan 2023 is een belangrijke stap gezet in het evenwichtiger belasten van inkomen uit arbeid en inkomen uit vermogen en in het herstel van het globale evenwicht in de belasting van verschillende werkenden.60
Daarnaast is bij de Miljoenennota 2023 een taakopdracht geïntroduceerd om met de aanpak van belastingconstructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen structureel 550 miljoen euro extra belastingontvangsten te realiseren. In het Belastingplan 2023 is een eerste concrete stap gezet in het aanpakken van belastingconstructies door voor periodieke giften een plafond in te voeren van 250 duizend euro.61 Bij het Belastingplan 2024 is deze taakstelling grotendeels op structurele basis ingevuld. In de brief «Aanpak belastingconstructies en fiscale regelingen» die op 19 september 2023 aan de Tweede Kamer is gestuurd is uitgebreid ingegaan op zowel de invulling van de taakopdracht als de uitkomsten van de inventarisatie naar belastingconstructies. Daarnaast is een lijst van belastingconstructies als bijlage bij de Voorjaarsnota 2023 gevoegd en wordt er gewerkt aan continue verbetering van benodigde data voor monitoring en evaluaties. In het Hoofdlijnenakkoord is opnieuw een stelpost opgenomen (ter waarde van (250 miljoen euro) om fiscale regelingen en constructies verder af te bouwen.
Begin 2024 heeft een interdepartementale werkgroep onder leiding van een onafhankelijke voorzitter het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief - Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» opgeleverd.62 Het rapport gaat onder andere in op de mogelijkheden om inkomen uit werk en inkomen uit verschillende vermogensvormen neutraler te behandelen. Tot slot is in het najaar van 2023 een wetsvoorstel in consultatie gebracht voor een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement.63 Op basis van deze consultatie is het wetsvoorstel op een aantal punten aangepast.64 Het belasten van het werkelijk rendement op vermogen in box 3 past volgens het IBO bij een evenwichtiger belastingstelsel.
IBO Publieke investeringen
Op 18 juli 2022 is het IBO-rapport «Waar voor ons geld» met kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.65 Hierin kondigde de toenmalige minister van Financiën aan dat de werkwijze en de instrumenten overprogrammering en het investeringsplafond worden geëvalueerd om te borgen dat het doel van het beleid centraal staat. Daarnaast meldde het kabinet voornemens te zijn in de departementale begrotingen, jaarverslagen, de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag van het Rijk te rapporteren over investeringen uit het Coalitieakkoord die onder het investeringsplafond vallen. In de Miljoenennota 2023 is dit voornemen tot uitvoering gebracht in Bijlage 1. Tot slot zei het kabinet toe bij de wetvoorstellen en de bijbehorende memorie van toelichting voor het Klimaatfonds en het Transitiefonds heldere keuzes maken over de vormgeving van de fondsen. In antwoord op schriftelijke vragen van de Tweede Kamer is nog verder ingegaan op de aanbevelingen van het IBO en de toezeggingen in de kabinetsreactie.66
IBO Jeugdcriminaliteit
Op 24 februari 2023 is het IBO-rapport «Werken aan effectievere detentie van jeugdigen» met kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.67 In de kabinetsreactie wordt door de toenmalige minister voor Rechtsbescherming onder andere aangekondigd dat wordt ingezet op het naar binnen halen van zorgpartners die voorafgaand aan de vrijheidsbeneming betrokken zijn. In 2023 is hier invulling aan gegeven doordat DJI een beleidskader heeft opgesteld voor de zogeheten basisafdeling in Justitiële jeugdinrichtingen (JJI) waarbij de focus ligt op het mogelijk maken van passende zorg en begeleiding bij uitstroom. Daarnaast zijn er verschillende aanvullende verkenningen uitgevoerd. Dit heeft onder andere geleid tot de handreiking «Zo krijg je samen zicht op jongeren» van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), welke gericht is op vroegsignalering van jongeren die dreigen af te glijden naar het criminele milieu. Ook wordt samengewerkt met OCW, bijvoorbeeld voor het aanstellen van een tijdelijke landelijke coördinator die de samenwerking tussen JJI’s en mbo-instellingen faciliteert. Op 7 juli 2023 is de kamerbrief brede preventieaanpak jeugdcriminaliteit verstuurd.68 Hierin wordt o.a. extra geïntensiveerd in de domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak jeugdcriminaliteit. Dit sluit ook aan bij de aanbevelingen uit het IBO om de inzet van preventie te stroomlijnen en vroegsignalering te verbeteren.
IBO Sturing op kwaliteit van onderwijs
Op 18 april 2022 is het IBO-rapport «Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid» met kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden. In de kabinetsreactie geeft de toenmalige minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zijn visie op de sturing op onderwijskwaliteit en kansengelijkheid in het funderend onderwijs. Daarbij kijkt hij ook naar de grote samenhangende sturingsvraagstukken op het gebied van bekostiging, zeggenschap en arbeidsvoorwaardenvorming.69
In april 2024 kwam de minister met een brief met de uitwerking van deze punten.70 In de brief worden mogelijke opties geschetst voor de inrichting van het stelsel op het gebied van bekostiging, de zeggenschapsstructuur (wie gaat waarover) en de arbeidsvoorwaardenvorming.
In deze brief worden vijf denkrichtingen genoemd die – ongeacht de precieze keuze voor een sturingswijze – sowieso wenselijk lijken voor de komende jaren. Daarna worden op hoofdlijnen drie scenario’s voor een sturingswijze geschetst.
IBO Ouderenzorg
Op 3 juli 2022 is het IBO-rapport «Niets doen is geen optie» met kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit IBO is een aantal keuzes in beeld gebracht om de beheersbaarheid van de ouderenzorg te vergroten, zowel op financieel, personeel als maatschappelijk vlak. Het rapport brengt bestaande inzichten in kaart en vult deze aan met analyses, beleidsopties en aanbevelingen. In de kabinetsreactie wordt het advies om nader onderzoek te doen ter harte genomen.71 Zo is in het rapport van de Technische Werkgroep Macrobeheersing Zorguitgaven een aanzet gegeven voor varianten waarin de ouderenzorg wordt ondergebracht in een ander domein.72 Ook loopt een traject naar welke interventies in de langdurige zorg effectief zijn.
IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid
Op 9 juni 2023 is het IBO-rapport «Moeilijk makkelijker maken» met kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden. In de kabinetsreactie wordt de noodzaak om het sociaal vangnet eenvoudiger te maken onderschreven. In deze reactie wordt een nieuw interdepartementaal programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor mensen (VIM) aangekondigd, dat inmiddels van start is gegaan. Dit programma heeft als doel om, samen met uitvoerders en gemeenten, tot scenario’s te komen voor een eenvoudigere inkomensondersteuning op de lange termijn. Ook pakt het programma knelpunten op die ontstaan als mensen te maken hebben met een samenloop van regelingen. Daarnaast werkte het kabinet aan de renovatie van bestaande regelingen en de dienstverlening. Verkend wordt hoe het arbeidsongeschiktheidsstelsel, de kindregelingen, de Participatiewet en de Werkloosheidswet in de toekomst vereenvoudigd kunnen worden. Ook wordt de handhaving herijkt.73
Ronde 2020-2021
IBO Financiering energietransitie
Op 28 april 2021 is het IBO-rapport «Beleidsmatige keuzes in kosten, prikkels en verdeling» aan de Tweede Kamer aangeboden.74 In het IBO werd onder andere aanbevolen om versterking van de kapitaalbasis van de regionale netwerkbedrijven door de Staat uit te werken. De Staat heeft inmiddels een afsprakenkader kapitaalbehoefte regionale netwerkbedrijven vastgesteld dat vastlegt hoe de staat om zal gaan met een verzoek tot kapitaalstorting door de netwerkbedrijven.75 Daarnaast geldt dat inmiddels het Nationaal Plan Energiesysteem en de keuzewijzer Klimaat en Energie gepubliceerd zijn, dit zijn actuele rapporten die vanaf nu mede basis zijn van de beleidsvorming.
IBO Vastgoed Defensie
Op 16 april 2021 is het IBO-rapport «Toekomstvast – goedbeheerd, naar een toekomstbestendige vastgoedportefeuille voor Defensie» aan de Tweede Kamer aangeboden.76 Het IBO beveelt aan om de basis op orde te brengen door de informatievoorziening en governance te versterken, de vastgoedportefeuille met 35-40 procent te reduceren en het Defensievastgoed onder te brengen bij het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Met het Coalitieakkoord Rutte IV heeft het kabinet geld vrijgemaakt om de achterstanden in het vastgoed weg te werken. De kabinetsreactie is opgenomen in het Strategisch Vastgoedplan 2022 dat op 2 december 2022 aan de Tweede Kamer is aangeboden.77 Defensie is gestart met het (half)jaarlijks rapporteren over de voortgang van het verbeteren van het vastgoedbeheer. Daarnaast heeft Defensie het principebesluit genomen om over te gaan op een nog nieuw te ontwikkelen stelsel bij het RVB. Het nieuwe stelstel zal in de komende periode door Defensie en het RVB worden uitgewerkt. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn het behoud van zeggenschap over beschikbaarheid en gebruik en een budget-neutrale en gefaseerde overgang.
IBO Onderwijshuisvesting
Op 9 april 2021 is het IBO-rapport «Een vak apart. Een toekomstbestendig onderwijshuisvestingstelsel» aan de Tweede Kamer aangeboden.78 Op 21 december 2021 reageerde de toenmalige minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op het IBO.79 Er blijkt sprake te zijn van een aanzienlijk aantal verouderde schoolgebouwen. Er komt een plan om die gebouwen aan te pakken. Er is onder andere een wetsvoorstel onderwijshuisvesting in de maak. Deze wet werkt voorstellen voor het aanpassen van de governance-relatie voor onderwijshuisvesting verder uit. Dit wetsvoorstel wordt naar verwachting in de tweede helft van 2024 aan de Tweede Kamer aangeboden. Naast deze wet wordt gewerkt aan de verbetering van informatievoorziening en is er gestart met een programmatische aanpak, die zich onder andere richt op het verkrijgen en standaardiseren van sturingsdata op gebouw-, portefeuille-, lokaal en landelijk niveau. Ten slotte zijn er middelen beschikbaar gekomen via het Nationaal Groeifondsprogramma «Innovatieprogramma onderwijshuisvesting.» Dit innovatieprogramma moet leiden tot kwalitatief betere onderwijshuisvesting en efficiëntere bouwprocessen met een kortere doorlooptijd. Door een gecoördineerd programma worden partijen bijeengebracht, wordt de benodigde schaalvergroting om te komen tot leereffecten gerealiseerd en worden risicokosten afgedekt.
IBO Ruimtelijke ordening
Op 12 mei 2021 is het IBO-rapport «Van woorden naar daden, over de governance van de ruimtelijke ordening» vanwege de demissionaire status van het kabinet zonder kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.80 Op 12 november 2021 reageerde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op het IBO. In navolging van de aanbeveling om bindende prestatieafspraken van Rijk en regio op te stellen worden er definitieve verstedelijkingsstrategieën opgesteld.81
IBO Agentschappen
Op 19 mei 2021 is het IBO-rapport «Samen werken aan publieke waarde» aan de Tweede Kamer aangeboden.82 Het onderwerp van dit IBO heeft grote samenhang met de het onderzoek «Brede evaluatie van organisatiekaders op afstand» dat 9 december 2021 aan het Parlement is verzonden.83 Derhalve is de inhoudelijke reactie op het IBO Agentschappen samen met de kabinetsreactie op de Brede evaluatie van organisatiekaders aangeboden op 9 september 2022. Conform de aanbevelingen van het IBO Agentschappen is gekozen om een regeling op hoofdlijnen te maken waarbij ruimte is voor maatwerk.