21 Algemene doelstelling
Het voorkomen van en prepareren op dreigingen tegen de nationale veiligheid en zorgen dat burger, bedrijfsleven en overheidsorganisaties goed voorbereid zijn op mogelijke crises.
Doelbereiking en maatschappelijke effecten
Met de derde voortgangsbrief Nationale Veiligheid (Kamerstukken II, 2001–2010, 30 821 VII, nr. 10) en de bijbehorende bijlagen is het belang en de effectiviteit onderstreept van de samenhangende werkwijze die sinds een aantal jaren wordt gehanteerd om de nationale veiligheid te waarborgen. Deze werkwijze is samengebracht binnen de strategie Nationale Veiligheid (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 821 VII, nr. 3). Binnen deze strategie werken overheden, bedrijfsleven (waaronder vitale sectoren), kennisinstituten, inlichtingendiensten en burgers steeds intensiever samen. In de brief wordt specifiek aandacht gegeven aan:
• de bescherming van de vitale infrastructuur;
• de voorbereiding op een mogelijke grieppandemie;
• de stand van zaken met betrekking tot de versterking van de zelfredzaamheid;
• de ontwikkelingen rondom de nationale crisisorganisatie.
De voor medio 2010 voorziene derde Nationale Risicobeoordeling is wel ambtelijk voorbereid maar vanwege de kabinetswisseling niet in 2010 aan het kabinet aangeboden.
In relatie tot de onder artikel 23 (Veiligheidsregio’s en Politie) vermelde derde hoofdlijn (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123, nr. 2) ter bevordering van het presterend vermogen van brandweer en GHOR kan worden vermeld dat door inwerkingtreding van de Wet Veiligheidsregio’s op 1 oktober 2010 de organisatie van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing onder één regionale bestuurlijke regie is gebracht. Tijdens een ramp of crisis is zo een gecoördineerde aanpak en multidisciplinaire samenwerking mogelijk en worden burgers beter beschermd tegen de risico’s van brand, rampen en crises. Door de Wet Veiligheidsregio’s zijn regio’s verplicht om een risicoprofiel, een beleidsplan en een crisisplan vast te stellen, bedoeld om goed voorbereid te zijn ten tijde van een ramp of crisis. De planvorming is geconcentreerd op regionaal niveau en dient om de organisaties van de hulpdiensten in te richten en strategische keuzes te laten maken. Door krachten te bundelen, goede voorbereidingen te treffen en één wettelijke basis te creëren voor rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn Veiligheidsregio’s beter voorbereid op incidenten. Daarnaast zijn landelijke modelconvenanten ontwikkeld (drinkwater, gas, elektriciteit, ICT), waardoor regio’s afspraken met vitale partners kunnen maken om schaarste van deze producten te kunnen opvangen in het geval van een ramp of crisis. Met het project Versterking Crisisstructuur op Rijksniveau (COR) zijn in 2010 stappen gezet om het Nationaal Crisiscentrum om te bouwen naar een professionele crisisorganisatie voor het gehele rijk met als voorlopig resultaat een intensievere samenwerking tussen de diverse departementale crisiscentra op het gebied van informatievoorziening, opleiden, trainen en oefenen, kennisdeling en -analyse en crisis&risicocommunicatie. Ook zijn in 2010 alle voorwaarden geschapen om op operationeel terrein vanaf 1 maart 2011 gebruik te kunnen maken van de Landelijk Operationele Staf. De ministerraad heeft op 9 april 2010 het instellingsbesluit van de Landelijke Operationele Staf (LOS) goedgekeurd.
Budgettaire gevolgen van beleid
Budgettaire gevolgen van beleid (in € 1 000) | Realisatie | Vastgestelde begroting | Verschil | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2010 | 2010 | |
Verplichtingen | 71 812 | 35 663 | 36 149 | ||||
Uitgaven | 55 048 | 52 282 | 38 401 | 44 892 | 56 559 | 37 027 | 19 532 |
21.25 Apparaat | 8 518 | 7 867 | 651 | ||||
21.1 Nationale Veiligheid | 19 409 | 10 076 | 9 333 | ||||
21.2 Nationaal Crisisteam | 19 217 | 8 348 | 10 869 | ||||
21.3 Onderzoeksraad voor de Veiligheid | 9 415 | 10 736 | – 1 321 | ||||
Ontvangsten | 134 | 0 | 134 |
Financiële toelichting
Op het artikel Nationaal crisis- en veiligheidsbeleid is meer uitgegeven dan begroot. Onderstaand volgt een toelichting op artikelonderdeel om dit inzichtelijk te maken.
Uitgaven
21.1 Er zijn extra uitgaven gedaan voor Netcentrisch werken (NEC) en voor de Onderzoekraad voor veiligheid.
21.2 Er is meer uitgegeven ten behoeve van Cell Broadcast.
Het betreft hier investeringskosten in het kader van Cell Broadcast. Deze kosten worden gemaakt ten behoeve van specifieke burgeralarmering waardoor de burgers bij rampen of crises zeer snel op lokaal/regionaal of landelijk niveau gealarmeerd kunnen worden via hun mobiele telefoon.
21.3 Er is minder uitgegeven dan begroot. Aangezien het eigen vermogen van de Onderzoekraad voor veiligheid in 2010 het totaal van de in 2010 toegestane reserves overstijgt is een bedrag in mindering gebracht op de in 2010 uit te keren rijksbijdrage.
Externe factoren
In de strategie Nationale Veiligheid is opgenomen dat samenwerking met de zeer diverse partners voorwaardelijk is voor het uit kunnen voeren van de strategie Nationale Veiligheid. Er bestaat dan ook een continu proces om deze externe partners te binden en te verbinden.
Voorbeelden om deze partners te verbinden zijn te vinden in de Wet Veiligheidsregio’s. Deze Wet is op 1 oktober 2010 inwerking getreden.
Daarnaast is er gewerkt aan de continuïteit van vitale producten en diensten door het opstellen van convenanten tussen regio’s en vitale partners.
Voor het succes van het Crisisstructuur op rijksniveau (COR) traject is intensieve samenwerking tussen de ministeries van groot belang. Er zijn onderdelen die eenvoudig om te zetten zijn naar een «shared service» gedachte. Een aanvraag bij het voormalige project Vernieuwing Rijksdienst is positief gehonoreerd voor de onderdelen «ICT informatieknooppunt» en «opleiden, trainen en oefenen (OTO)».
Realisatie meetbare gegevens
Door het grote aantal activiteiten en instrumenten in dit beleidsartikel en de afhankelijkheid van derden bij de realisatie van de doelstellingen is het lastig om (overkoepelende) meetbare gegevens op te nemen.
21 Operationele doelstelling 1
Het systematisch identificeren en beoordelen van mogelijke dreigingen op de nationale veiligheid en het in kaart brengen en waar nodig versterken van de strategische capaciteiten die nodig zijn om de dreigingen op de nationale veiligheid te voorkomen dan wel om er mee om te gaan.
Doelbereiking
In 2010 is naast de werkzaamheden ter voorbereiding voor de Nationale Risicobeoordeling, die overigens door de kabinetswisseling niet in 2010 aan het kabinet is aangeboden, ook gewerkt aan het versterken van de strategische capaciteiten die nodig zijn om de dreigingen op de nationale veiligheid te voorkomen dan wel er mee om te gaan. (onder andere verhogen van de weerstand tegen ICT verstoring, Project zelfredzaamheid, instellen Landelijke Operationele Staf en opstellen convenant tussen aantal vitale sectoren en de Veiligheidsregio’s).
Dit is op het niveau van de Veiligheidsregio’s gedaan door de risicoprofielen en crisisplannen voor de regio’s verplicht te stellen. Hierdoor wordt inzichtelijk welke risico’s er per regio zijn. Zo kunnen regio’s hierop beter inspelen, bijvoorbeeld door middel van opleidingen, trainingen en oefeningen.
In 2010 is de oefening Cyberstorm uitgevoerd. Op basis van een ICT uitval scenario zijn de structuur en de processen van de crisisbeheersing getest. De evaluatie van de oefening heeft leerpunten opgeleverd.
Instrumenten
Systematisch in kaart brengen beoordeling mogelijke dreigingen en scenario ontwikkeling. De Nationale Risicobeoordeling (NRB) is voor de derde keer uitgevoerd. Hierbij zijn zes extra scenario’s toegevoegd: een spoorwegongeval, een maritiem ongeval, uitval van één internet exchange, een cyberconflict, voedselschaarste en geopolitiek veroorzaakte mineraalschaarste. Op basis hiervan is een capaciteitenanalyse uitgevoerd. In het licht van de kabinetswisseling en toevoeging van een cyberconflict scenario is de toezending van de NRB 2010 aan de Tweede Kamer vertraagd. In het AO van 9 december 2010 is door de minister aan de Kamer toegezegd om de NRB begin voorjaar 2011 toe te zenden.
Afspraken met vitale sectoren. De continuïteit van de levering van vitale producten en diensten krijgt van alle verantwoordelijke ministeries structurele aandacht. Elk ministerie heeft dit geregeld met de eigen sector. Waar nodig zijn door de verantwoordelijke ministeries waakvlamovereenkomsten, convenanten afgesloten of andere afspraken gemaakt. In december 2010 heeft de minister de sectoren openbare orde en veiligheid en openbaar bestuur gewezen op het belang van hun continuïteit ten tijde van een crisis en de noodzaak van continuïteitsplannen.
Er zijn landelijke modelconvenanten ontwikkeld (drinkwater, gas, elektriciteit, ICT), waardoor regio’s afspraken met vitale partners kunnen maken om schaarste van deze producten te kunnen opvangen in het geval van een ramp of crisis.
Versterking zelfredzaamheid burger. De pilots zijn afgerond en Denk Vooruit campagne (Goed voorbereid zijn, heb je zelf in de hand) is met goed resultaat afgesloten. De resultaten zijn neergelegd in een bevindingenrapportage die de start vormt voor verdere implementatie.
Ontwikkelen van landelijke strategieën voor de verdeling van schaarste. Er zijn twee scenario’s voor schaarste ontwikkeld (voedselschaarste en mineralenschaarste). Besloten is dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het ministerie van Buitenlandse Zaken de beleidsopvolging ter hand nemen.
Strategische samenwerking tussen de Veiligheidsregio’s, de vitale sectoren en de rijksoverheid. Het Strategisch Overleg Vitale Infrastructuren (SOVI) heeft ook in 2010 gefungeerd als platform op hoog strategisch niveau waar de vitale sectoren onderling afspraken maken. Het Veiligheidsberaad heeft zich als agendalid aangesloten bij het Strategisch Overleg Vitale Infrastructuren. Ook heeft het Veiligheidsberaad convenanten opgesteld voor de sectoren drinkwater en gas ten behoeve van de Veiligheidsregio’s. Veiligheidsregio’s kunnen deze convenanten afsluiten en daarmee specifieke crisisbeheersingsafspraken maken met deze vitale sectoren.
Europees programma voor de bescherming van vitale infrastructuur (EPCIP).
Op 24 december 2010 heeft Nederland de EPCIP richtlijn (2008/114 EU) formeel geïmplementeerd. Dit betekent dat Nederland in haar beleidsprocessen heeft verankerd dat ze structureel kijkt naar mogelijke Europese vitale infrastructuur in eigen land en naar vitale infrastructuur waar Nederland van afhankelijk is die gelegen zijn in andere lidstaten van de Europese Unie. In dit kader is er ook intensief overleg geweest met collega-lidstaten. Daarnaast heeft Nederland actief geparticipeerd aan de onderhandelingen binnen het bredere Europese programma voor de bescherming van vitale infrastructuur.
Uitvoering conclusies Raad van de Europese ministers van JBZ-raad.
In 2010 zijn de lidstaten van de Europese Unie (EU) gestart met de uitvoering van het EU Actieplan. Dit is een proces dat meerdere jaren zal duren. Nederland heeft deelgenomen aan de vergaderingen van de verschillende werkgroepen op EU-niveau. Binnen Nederland is afgestemd met betrokken ministeries, kennisinstituten en met hulpverleningsdiensten. Op deze wijze wordt een all hazard inbreng gewaarborgd die bovendien aansluit bij beleid en praktijk in Nederland. Geconstateerd is dat Nederland één van de koplopers is op het gebied van chemisch, biologische, radioactief en nucleaire (CBRN) veiligheid. Eén van de belangrijkste acties uit het actieplan – het vaststellen van een lijst met hoog risico CBRN materiaal – zal naar verwachting begin 2011 zijn afgerond.
Bijdragen EU-brede risicoanalyse. In 2010 is een actieve bijdrage geleverd aan de onderhandelingen voor de totstandkoming van Europese richtlijnen voor risicobeoordeling. Dit is gebeurd door deelname aan een netwerk van 6 landen (de kopgroep – Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Slovenië, Portugal, Nederland) waar op expertniveau en het niveau van directoraat-generaal, gemeenschappelijke standpunten zijn geformuleerd. Als resultaat hiervan is een gemeenschappelijke non-paper aan de overige EU-lidstaten en de Commissie gestuurd waarin de door de kopgroeplanden gedeelde standpunten ten aanzien van methoden voor risicobeoordeling zijn vervat. Daarnaast is in oktober 2010 een bijeenkomst georganiseerd voor de Europese Commissie om input te kunnen verzamelen over de conceptrichtlijnen.
Versterken landelijke aanpak. Met de brief van 22 februari 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 30 821 VII, nr. 10) is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer de stand van zaken meegedeeld met betrekking tot de voorbereiding van de vitale infrastructuur – inclusief de Veiligheidsregio’s – ten aanzien van de continuïteit tijdens een grieppandemie.
Ontwikkelen van een trendrapportage in het kader van ICT en Veiligheid. Het Trendrapport Cybercrime en Digitale veiligheid 2010 is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 292) door de Minister van Veiligheid en Justitie (mede namens de Ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Defensie). Het Trendrapport is opgesteld door GOVCERT.NL in nauwe samenwerking met KLPD, AIVD, NCTb, MIVD en OPTA. Daarnaast hebben ook experts uit het bedrijfsleven en academici een bijdrage geleverd.
Het Trendrapport bundelt de beschikbare strategische inzichten in de belangrijkste trends op het gebied van cybercrime en digitale veiligheid en brengt deze met elkaar in verband. Dit rapport heeft als doel om een gezamenlijk en strategisch perspectief te bieden van trends ten behoeve van beleidsmakers en besluitvormers bij overheden en bedrijven. Beleidsmakers binnen de Rijksoverheid gebruiken het Trendrapport als voeding voor de ontwikkeling van de Nationale Cyber Security Strategie en het bijbehorende actieplan.
Implementatietraject programma Intensivering civiel militaire samenwerking (ICMS).
De uitrol van ICMS verloopt volgens schema. Enkele aanpassingen op de bestuursafspraken civiel militaire samenwerking zijn al doorgevoerd. In het overleg «civiel militaire samenwerking», met vertegenwoordigers van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Defensie, is de uitrol bewaakt. Diverse ICMS defensiecapaciteiten zijn dit jaar als militaire bijstand ingezet en hebben hun meerwaarde aangetoond.
Uitwerken van de «nafase» van de Taskforce Management Overstromingen (TMO).
In samenwerking met de andere ministeries is medio 2010 in een interdepartementaal project gestart om een Rijksbrede visie op de nafase te ontwikkelen. Het afgelopen jaar zijn er verschillende activiteiten uitgevoerd om input te verzamelen voor het visiedocument. In 2010 is daarvoor een onderzoek gestart met als doel de taken en verantwoordelijkheden van partijen op rijksniveau in kaart te brengen, waaraan door de departementen actief is deelgenomen. Eind 2010 is het regionale modelplan nafase opgeleverd.
Voorbereiden grootschalige nucleaire oefening. In 2010 zijn voorbereidingen voor de opvolgers van de oefeningen Bonfire en Voyager gestart. Onder de naam Indian Summer is samen met het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de regio Zeeland gewerkt aan een oefening met een scenario op basis van een nucleaire ramp met een kerncentrale. Deze oefening is een combinatie van de tweejaarlijkse grote oefening om de crisisstructuur te beoefenen en de vijfjaarlijkse verplichting om het nationaal plan kernongevallen te beoefenen.
21 Operationele doelstelling 2
Een effectieve nationale crisis responsorganisatie voor de aansturing van crisisbeheersing
Doelbereiking
Met de inwerkingtreding van de Wet Veiligheidsregio’s en de instelling van de Landelijk Operationele Staf (LOS) is er een stap gemaakt op weg naar een betere crisis responsorganisatie. Dit wordt gedaan door een eenduidige lijn wanneer het op het sturen van de operationele diensten aankomt (door middel van de LOS) en een regionale aansturing voor alle hulpverleningsorganisaties door de Wet Veiligheidsregio’s.
Op nationaal niveau is nadere uitwerking gegeven aan het implementeren van de Crisisstructuur op rijksniveau (COR) met het Nationaal CrisisCentrum (NCC) als centraal punt. Implementatie heeft plaatsgevonden van intensievere samenwerkingsverbanden op zowel de informatievoorziening, planvorming, risicosignalering als communicatie in de vorm van de doorontwikkeling van het Nationaal Voorlichtingscentrum (NVC).
Instrumenten
Verdere doorontwikkeling van de crisisstructuur op rijksniveau.
Er is in het kader van het COR traject een nieuwe werkwijze voor het adviseren met betrekking tot crisisbesluitvorming aan Interdepartementale commissie crisisbeheersing (ICCB) en Ministeriële commissie crisisbeheersing (MCCB) ontwikkeld. Ter ondersteuning van deze werkwijze is een handleiding voor Crisis beleidsadviseurs ontwikkeld en vastgesteld in het Interdepartementaal overleg crisisbeheersing. Daarnaast is een opleidingsprogramma ontwikkeld voor deelnemers aan de Crisisstructuur op rijksniveau die sinds medio 2010 wordt uitgerold.
Het NCC werkt als informatieloket voor de crisisbeheersing op rijksniveau.
Het Nationaal Voorlichtingscentrum (NVC) heeft een doorstart gemaakt. Vanuit alle departementen zijn geschikte medewerkers geselecteerd om aan het NVC deel te nemen. Een opleidingspakket voor het NVC is ontwikkeld en wordt vanaf eind 2010 uitgevoerd.
Nationaal crisisplan, de landelijk operationele staf en het nationaal handboek crisisbesluitvorming. Het concept Nationaal Crisisplan is verder doorontwikkeld, maar nog niet gereed.
Een nieuwe versie van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming, aangepast op basis van de Wet Veiligheidsregio’s en de verantwoordelijks- en rolverdeling in het nieuwe kabinet is in concept gereed.
De ministerraad heeft op 9 april 2010 het instellingsbesluit van de Landelijke Operationele Staf (LOS) goedgekeurd. De voorzitter van de LOS is door de Minister van Veiligheid en Justitie op 1 december 2010 benoemd.
Inzet ICT-voorzieningen. De stuurgroep Nationale Veiligheid heeft besloten tot de inrichting van een ICT «informatieknooppunt» waar bestaande ICT systemen van departementen en Veiligheidsregio’s met elkaar in verbinding worden gebracht (koppelvlak tussen systemen). Het aanbestedingstraject voor de ontwikkeling en aanschaf van dit «koppelvlak» is gestart.
Continuering van risicosignalering en alertering
Het instrument risicosignalering is uitontwikkeld en ingebed in de interdepartementale werkwijze voor crisisbeheersing. De beoordeling van de dreigingen uit de NRB op de korte tot middellange termijn vindt binnen deze werkwijze continue plaats.
21 Operationele doelstelling 3
Wegnemen van structurele veiligheidstekorten binnen het Koninkrijk door de uitvoering van onafhankelijk onderzoek naar ernstige ongevallen, rampen of dreiging daartoe.
Doelbereiking
De Onderzoeksraad voor veiligheid (OVV) fungeert als onafhankelijk onderzoeksorgaan, dat op eigen gezag kan besluiten tot het doen van onderzoek naar de oorzaak van (ernstige) ongevallen en rampen of een dreiging daartoe. De aanbevelingen van de OVV zijn gericht aan overheden en bedrijfsleven om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de structurele veiligheid binnen het Koninkrijk.
Externe factoren
Zoals gezegd besluit de Onderzoeksraad voor veiligheid (OVV) op eigen gezag en in volledige onafhankelijkheid tot het doen van onderzoek naar de oorzaak van (ernstige) ongevallen en rampen of een dreiging daartoe. Externe factoren hiervoor zijn voorvallen binnen het Koninkrijk. Een uitzondering hierop zijn de bij wet of internationaal voorgeschreven onderzoeken die door de OVV worden verricht (waar onder luchtvaart en scheepvaart). Indien bijzondere omstandigheden (zoals de Vuurwerkramp Enschede) dit noodzakelijk maken, kunnen aan de OVV additionele middelen ter beschikking worden gesteld.
Realisatie meetbare gegevens
De Onderzoeksraad voor veiligheid is een zelfstandig bestuursorgaan met rechtspersoonlijkheid en is gelet op de onafhankelijke positie op afstand geplaatst van de Minister van Veiligheid en Justitie. De werkzaamheden van de raad zijn gekoppeld aan het zich voordoen van een voorval of een reeks van voorvallen.
De Minister van Veiligheid en Justitie draagt geen verantwoordelijkheid voor individuele onderzoeken en aanbevelingen die de onderzoeken mogelijk vergezellen. De Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid bevat op dit punt ook geen bevoegdheden. De minister heeft wel een toezichthoudende rol als het gaat om de bij algemene maatregel van rijksbestuur of algemene maatregel van bestuur aangewezen voorvallen verplicht te onderzoeken. De Minister van Veiligheid en Justitie vult de ministeriële verantwoordelijkheid in door het afleggen van verantwoording aan de Staten-Generaal. In de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid is een aantal bevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken invulling te geven aan de ministeriële verantwoordelijkheid voor de raad. De wet bevat met het oog op het toezicht op de raad nagenoeg gelijke bepalingen als het ingediende voorstel voor de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Succesfactoren
De aanbevelingen, als gevolg van een concreet voorval, moeten suggesties in zich hebben tot het aanbrengen van verbeteringen met het oog op het voorkomen van een dergelijk voorval in de toekomst of de beperking van de omvang van de gevolgen.
De openbare orde en veiligheid brengen de leerpunten uit het onderzoek naar voorvallen in kaart, doet aanbevelingen voor verbetering van de veiligheid aan verantwoordelijke partijen zoals overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en houdt de opvolging van aanbevelingen bij. In de praktijk is de OVV actief binnen de sectoren: luchtvaart, scheepvaart, railverkeer, wegverkeer, defensie, gezondheid van mens en dier, industrie, buisleidingen en netwerken, bouw en dienstverlening, water en crisisbeheersing & hulpverlening. De onderzoeken die zijn gedaan in 2010 zijn te vinden op www.onderzoeksraad.nl.
21.1 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 21.2 | Onderzoek onderwerp | AD of OD | Start/Afgerond | Vindplaats |
---|---|---|---|---|
Beleidsdoorlichting | Beleidsplan crisisbeheersing | AD 21 | Start: 2008 | Kamerstukken II, 2007–2008, 29 668, nr. 23 Kamerstukken II 2009–2010 30 985, nr. 4 |
Afgerond: 2009 | ||||
Effectenonderzoek ex post | voorlichtingscampagnes Nationaal Crisis- en Veiligheidsbeleid | AD 21 | Start: 2010 | |
Afgerond: 2010 |
Het effectonderzoek naar de campagne «Goed voorbereid zijn, heb je zelf in de hand», bestaat uit een voor- een tussen- en een eindmeting. Dit onderzoek is, net als de effectonderzoeken van Postbus 51 campagnes in opdracht van de Rijksvoorlichtingsdienst van het ministerie van Algemene Zaken uitgevoerd door een extern bureau. Daarmee is de onafhankelijkheid gewaarborgd.
Het ministerie van Algemene Zaken zal dit onderzoek opnemen in een overkoepelend rapport voor de Tweede Kamer in de «Jaarevaluatie Postbus 51 campagnes 2010».