Base description which applies to whole site

Artikel 1: Grondwettelijke uitkering aan de leden van het Koninklijk Huis

Dit begrotingsartikel bevat de grondwettelijke uitkeringen krachtens de aangepaste Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. De technische aanpassing en actualisering van deze wet, die in 2008 door de Staten-Generaal is aanvaard (Kamerstukken II 2008–2009 31 505) en gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2008, 535), vormt de basis voor de ramingen van dit begrotingsartikel.

Opbouw verplichtingen/uitgaven (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

 

7.659

7.659

7.659

7.659

7.659

 

Nieuwe mutaties:

             

1. Extrapolatie

           

7.659

2. Nominale bijstelling

 

43

145

145

145

145

145

Stand ontwerpbegroting 2016

7.592

7.702

7.804

7.804

7.804

7.804

7.804

Opbouw ontvangsten (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

 

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

               

Stand ontwerpbegroting 2016

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

Onder meer als gevolg van het besluit de nullijn voor de ambtenarensalarissen los te laten, wordt rekening gehouden met een aanpassing van de raming voor de grondwettelijke uitkeringen. Dat is niet alleen voor het lopende jaar 2015 het geval, maar ook voor 2016 en verder. De geraamde bijstelling voor 2015 betreft 43.000 euro en kan nu worden gemeld, omdat ten tijde van de indiening van de begroting 2015 nog geen duidelijkheid bestond over het al dan niet loslaten van de nullijn, die verschillende jaren van toepassing was op de ambtenarensalarissen. Deze nullijn werkte via de koppeling aan het netto-inkomen van de vicepresident van de Raad van State door naar de grondwettelijke uitkeringen. Bij de indexering is gebruikgemaakt van de contractloonstijging van 1,1% zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2015. Bij de tweede suppletoire begroting 2015 wordt de geraamde bijstelling budgettair verwerkt. Bij de verantwoording over 2015 zal op basis van de feitelijke ontwikkeling van de ambtenarensalarissen inzicht worden gegeven in de daadwerkelijke gerealiseerde uitkeringen. Indien de uiteindelijke loon- en prijsontwikkeling voor 2015 namelijk afwijkt van de verwachting, dan zal ook de werkelijke uitkering afwijken van het in deze begroting genoemde bedrag. Deze afwijking is derhalve als PM aan te merken. Volledigheidshalve is de aangepaste raming voor 2015, uitgesplitst naar de drie uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis, hieronder opgenomen.

Grondwettelijke uitkeringen in 2015 (geactualiseerde raming, bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

 

Inkomen

Personele en materiële uitgaven

 

De Koning

854

4.481

5.335

De echtgenote van de Koning

339

583

922

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

483

962

1.445

Totaal

   

7.702

De geraamde bijstelling voor 2016 en verder betreft 145.000 euro. Deze wordt enerzijds veroorzaakt door de indexering die van toepassing is op de uitkeringen op grond van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis en anderzijds door de consumentenprijsindex die van toepassing is op de materiële uitgaven als onderdeel van de uitkeringen.

Deze uitkeringen bestaan uit een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt en een B-component, die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. Voor de A-component is als basis genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, dat is aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State in het jaar 2014 en 2015 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007 en vervolgens voor het jaar 2016 verhoogd met de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging van 1,4% zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2015.

De personele uitgaven hebben betrekking op de personeelsleden, die hun instructie rechtstreeks van de Koning, de echtgenote van de Koning of de Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap ontvangen en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt.

Als basis voor de B-component is genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis. Dit bedrag is voor de helft aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel in 2014 en 2015 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007 en vervolgens voor het jaar 2016 verhoogd met de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging van 1,4% zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2015. Voor de andere helft is het bedrag aangepast in de verhouding waarin het algemeen prijspeil van het gezinsverbruik blijkens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex in de maand juni 2014 afwijkt van het prijspeil in de maand juni van het jaar 2007 en vervolgens voor de jaren 2015 en 2016 verhoogd met de verwachte ontwikkeling van de consumentenprijsindex van 0,4% respectievelijk 1,2% zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2015.

Indien de uiteindelijke loon- en prijsontwikkeling voor 2015 en 2016 afwijkt van de verwachting, dan zal ook de werkelijke uitkering afwijken van het in deze begroting genoemde bedrag. Deze afwijking is derhalve als PM aan te merken.

De raming over 2016 is als volgt samengesteld:

Grondwettelijke uitkeringen in 2016 (bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

 

Inkomen

Personele en materiële uitgaven

 

De Koning

866

4.540

5.406

De echtgenote van de Koning

343

591

934

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

489

975

1.464

Totaal

   

7.804

Licence