Base description which applies to whole site

Artikel 18 Overige uitgaven en ontvangsten

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Dit artikel bevat een aantal uiteenlopende onderwerpen.

Het projectartikel is gerelateerd aan het beleidsartikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s (Externe veiligheid) van de begroting Hoofdstuk XII.

Budgettaire gevolgen van de uitvoering van art. 18 Overige uitgaven en ontvangsten (bedragen x € 1.000)
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

2.116

17.874

1.028

922

1

2

1

Uitgaven

2.113

18.110

893

787

0

0

0

Waarvan juridisch verplicht:

   

100%

       

18.06 Externe veiligheid

2.113

5.730

893

787

0

0

0

18.08 Netwerkoverstijgende kosten

0

12.380

0

0

0

0

0

18.08.01 Apparaatskosten RWS

0

0

0

0

0

0

0

18.08.02 Overige netwerkoverstijgende kosten

0

0

0

0

0

0

0

18.08.03 Afroming Eigen Vermogen Rijkswaterstaat

0

12.380

0

0

0

0

0

18.11 Investeringsruimte

0

0

0

0

0

0

0

18.12 Nader toe te wijzen BenO en Vervanging

0

0

0

0

0

0

0

18.12.01 Beheer en onderhoud

0

0

0

0

0

0

0

18.12.02 Vervanging

0

0

0

0

0

0

0

18.15 Ramingsbijstelling en Kasschuif

0

0

0

0

0

0

0

18.15.01 Ramingbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

18.15.02 Kasschuif

0

0

0

0

0

0

0

18.16 Reservering Omgevingswet

0

0

0

0

0

0

0

18.09 Ontvangsten

32.511

12.376

0

0

0

0

0

18.10 Saldo van de afgesloten rekeningen

550.804

78.728

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De budgetten zijn in 2019 juridisch verplicht op de peildatum 1 januari 2019.

Onderstaand zijn de beschikbare budgetten tot en met 2032 per jaar gepresenteerd op het niveau van artikelonderdeel. In de verdiepingsbijlage bij de begroting zijn de mutaties op hetzelfde detailniveau toegelicht voor de periode tot en met 2032.

Bedragen x € 1.000
     

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

18

Overige uitgaven en ontvangsten

Uitgaven

18.110

893

787

0

0

0

0

0

18.06

Externe veiligheid

 

5.730

893

787

0

0

0

0

0

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

 

12.380

0

0

0

0

0

0

0

18.11

Investeringsruimte

 

0

0

0

0

0

0

0

0

18.12

Nader toe te wijzen BenO en Vervanging

 

0

0

0

0

0

0

0

0

18.15

Ramingsbijstelling en Kasschuif

 

0

0

0

0

0

0

0

0

18.16

Reservering Omgevingswet

 

0

0

0

0

0

0

0

0

                     

18.09

Ontvangsten

Ontvangsten

12.376

0

0

0

0

0

0

0

18.10

Saldo van de afgesloten rekeningen

78.728

0

0

0

0

0

0

0

(Vervolg) bedragen x € 1.000
     

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2018–2032

18

Overige uitgaven en ontvangsten

Uitgaven

0

0

0

0

0

445.202

445.202

910.195

18.06

Externe veiligheid

 

0

0

0

0

0

0

0

7.410

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

 

0

0

0

0

0

0

0

12.380

18.11

Investeringsruimte

 

0

0

0

0

0

0

0

0

18.12

Nader toe te wijzen BenO en Vervanging

 

0

0

0

0

0

445.202

445.202

890.404

18.15

Ramingsbijstelling en Kasschuif

 

0

0

0

0

0

0

0

0

18.16

Reservering Omgevingswet

 

0

0

0

0

0

0

0

0

                   

0

18.09

Ontvangsten

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

12.377

18.10

Saldo van de afgesloten rekeningen

0

0

0

0

0

0

0

78.728

18.06 Externe Veiligheid

Motivering

Het budget is bestemd voor het oplossen van externe veiligheidsknelpunten in het kader van de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS, Kamerstukken II 2005–2006, 30 373, nr. 2). De opgenomen kasreeks heeft betrekking op het RWS-programma «aankopen en saneren van kwetsbare objecten in het kader van basisnet».

18.08 Netwerkgebonden kosten

Motivering

Dit betreft de afdracht van het surplus aan eigen vermogen van Rijkswaterstaat. Het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap is via de Regeling agentschappen gebonden aan een maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. De maximale omvang van het eigen vermogen is door Rijkswaterstaat in 2017 overschreden. Conform de Regeling agentschappen is het surplus eigen vermogen afgedragen aan de eigenaar (IenW). Voor het surplus eigen vermogen van Rijkswaterstaat geldt dat – in lijn met het zwaartepunt van de herkomst – deze middelen zijn toegevoegd aan het Infrastructuurfonds. De middelen zijn voorlopig toegevoegd aan artikelonderdeel 18.08 Netwerkgebonden kosten.

18.11 Investeringsruimte

Motivering

Op dit artikelonderdeel werd in de afgelopen begrotingen de investeringsruimte die nog niet concreet is toebedeeld aan modaliteiten verantwoord. Binnen de investeringsruimte wordt onderscheid gemaakt tussen programmaruimte en beleidsruimte. In beginsel is alle investeringsruimte aangemerkt als programmaruimte, tenzij wordt besloten om (delen van) de investeringsruimte als beleidsruimte aan te merken. De programmaruimte betrof ruimte die reeds in de huidige kabinetsperiode ingezet kan worden voor ambities en risico’s. De beleidsruimte betrof de ruimte waarover de besluitvorming werd overgelaten aan een volgend kabinet. Met het aantreden van het nieuwe kabinet Rutte III komt dit onderscheid te vervallen. Daarnaast worden met deze begroting de budgetten overgeboekt naar het nieuwe begrotingsartikel 20.

De in de begroting 2018 opgenomen stand van de beschikbare investeringsruimte tot en met 2031 bedroeg € 2.642 miljoen. Door de hieronder vermelde belangrijkste (budgettaire) aanpassingen bedraagt deze ruimte in de begroting 2019 € 4.024 miljoen tot en met 2032. Dit saldo wordt overgeboekt naar het nieuwe begrotingsartikel 20 onder de generieke investeringsruimte (artikelonderdeel 20.04). Daarnaast wordt het onderdeel BenO Caribisch Nederland uit de aanvullende middelen volgend uit het Regeerakkoord Rutte-III (€ 75 miljoen) toegevoegd als reservering op artikel 20 (artikel 20.03.02).

  • De extrapolatie van het Infrastructuurfonds naar 2032 na aftrek van de doorlopende verplichtingen (€ 1.524 miljoen).

  • Het vorige kabinet heeft bij de verlenging van het Infrastructuurfonds tot en met 2030 besloten een deel van de investeringsruimte apart te zetten voor een volgend kabinet, de zogenoemde beleidsruimte. Met het aantreden van het kabinet-Rutte III kan de beleidsruimte betrokken worden bij de budgettaire besluitvorming. De middelen tot 2030 worden toegevoegd aan de investeringsruimte van de modaliteiten middels de gebruikelijke verdeelsleutel (– € 519 miljoen).

  • Verwerking van de aanvullende middelen volgend uit het Regeerakkoord Rutte-III (€ 360 miljoen).

  • De bestaande budgetten zijn op prijspeil 2018 gebracht (€ 86 miljoen).

18.11 Investeringsruimte (bedragen x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Investeringsruimte

0

0

0

0

0

0

0

0

Totaal

0

0

0

0

0

0

0

0

(Vervolg) 18.11 Investeringsruimte (bedragen x € 1.000)
 

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2018–2032

Investeringsruimte

0

0

0

0

0

0

0

0

Totaal

0

0

0

0

0

0

0

0

18.12 Nader toe te wijzen BenO en Vervanging

Motivering

Op dit artikelonderdeel zijn noodzakelijke middelen opgenomen voor Vervanging en Renovatie vanaf 2031. Deze middelen worden nog niet toegewezen aan de afzonderlijke netwerken. Op een later moment worden deze middelen toegewezen aan het artikel 12 Hoofdwegennet, het artikel 13 Spoorwegen en artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds. Toewijzing van deze middelen zal geschieden op grond van een nadere onderbouwing van de onderhouds- en vervangingsbehoefte per netwerk (inclusief Deltafonds). In de instandhoudingsbijlage wordt nader ingegaan op de vervangingsopgave.

Het budget voor Vervanging en Renovatie is op het niveau van 2030 doorgetrokken, maar wordt voorlopig centraal gereserveerd op artikelonderdeel 18.12 Nader toe te wijzen Beheer, Onderhoud en Vervanging en nog niet toebedeeld aan de modaliteiten. Voor Spoor betreft dit alleen de verwachte toename van de vervangingsopgave vanaf 2031, zoals in de instandhoudingsbijlage bij de begroting 2017 is opgenomen.

18.16 Reservering Omgevingswet

Motivering

Op dit artikelonderdeel was een reservering opgenomen de Omgevingswet. De Omgevingswet valt sinds het kabinet Rutte-III onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit artikelonderdeel is derhalve niet meer in gebruik.

18.09 Ontvangsten

Motivering

Dit betreft de afdracht van het surplus aan eigen vermogen van Rijkswaterstaat. Het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap is via de Regeling agentschappen gebonden aan een maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. De maximale omvang van het eigen vermogen is door Rijkswaterstaat in 2017 overschreden. Conform de Regeling agentschappen is het surplus eigen vermogen afgedragen aan de eigenaar (IenW). Voor het surplus eigen vermogen van Rijkswaterstaat geldt dat – in lijn met het zwaartepunt van de herkomst – deze middelen zijn toegevoegd aan het Infrastructuurfonds. De middelen zijn voorlopig toegevoegd aan artikelonderdeel 18.08 Netwerkgebonden kosten.

Licence