Kinderen in Nederland groeien gezond en veilig op, ontwikkelen hun talenten en doen mee aan de samenleving.
Ouders/verzorgers zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Als ouders of het ondersteunende sociale netwerk hun rol niet kunnen vervullen, is er een taak weggelegd voor de overheid om jeugdigen met hulp op maat naar een zelfstandige toekomst te leiden. Kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, moeten passende hulp krijgen en indien nodig in bescherming worden genomen.
Met de invoering van de Jeugdwet op 1 januari 2015 zijn gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor de ondersteuning, hulp en zorg van jeugdigen (jeugdhulp). De Ministers van VWS en J&V zijn systeemverantwoordelijk voor het gedecentraliseerde stelsel van jeugdhulp, waaronder het wettelijk kader (de Jeugdwet).
De Minister is verantwoordelijk voor:
Stimuleren:
– Gezond en veilig opgroeien van jongeren in Nederland.
– Jeugdhulp merkbaar en meetbaar beter maken voor de cliënt en kwaliteit van de jeugdhulp borgen en waar nodig verbeteren.
– Kindermishandeling eerder en beter in beeld krijgen, stoppen en duurzaam oplossen.
– Verbetering van de samenhang tussen beleid en uitvoering op de terreinen van zorg, school en werk.
– Zorgen voor een landelijke kennisinfrastructuur voor beleidsontwikkeling en -implementatie en zorgvernieuwing.
Financieren:
– Financieren van de gemeenten via het gemeentefonds om hun verantwoordelijkheid voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet waar te maken.
– Gemeenten ontvangen een bijdrage voor transformatie vanuit het transformatiefonds in de vorm van een decentralisatie-uitkering uit het Gemeentefonds.
– Uitvoeren van de Subsidieregeling schippersinternaten en subsidiëren van vertrouwenswerk en kindertelefoon.
Regisseren:
– Het wettelijk kader (Jeugdwet) bevat regels voor de inrichting van het systeem onder andere op het gebied van toegang, kwaliteit en beleidsinformatie.
– Bestuurlijk overleg met de relevante actoren in het jeugdstelsel gericht op het realiseren van de maatschappelijke doelen van het jeugdstelsel.
– De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie van Justitie en Veiligheid (J&V) zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van onafhankelijk toezicht op de aanbieders van jeugdhulp.
– Monitoren en evalueren van de werking van het jeugdstelsel.
De voorgenomen beleidswijzigingen uit de begroting 2020 zijn grotendeels volgens planning uitgevoerd of in gang gezet. Daarnaast zijn, voornamelijk als gevolg van de coronacrisis aanvullende beleidswijzigingen uitgevoerd. Het beleidsverslag gaat inhoudelijk op de belangrijkste conclusies in.
Jeugdhulp merkbaar en meetbaar beter
Met het programma Zorg voor de Jeugd werken Rijk, gemeenten, jeugdhulpaanbieders, cliëntenorganisaties en beroepsorganisaties langs zes actielijnen samen om de jeugdhulp merkbaar en meetbaar beter maken: betere toegang tot jeugdhulp voor kinderen en gezinnen (waaronder de effectiviteit van lokale teams), kinderen zo veel mogelijk thuis laten opgroeien, alle kinderen de kans bieden zich optimaal te ontwikkelen, kwetsbare jongeren beter op weg helpen zelfstandig te worden, jeugdigen beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt en investeren in vakmanschap van jeugdprofessionals (Kamerstukken II 2017/18, 34 880, nr. 3). Gemeenten verbeteren de toegang tot jeugdhulp met behulp van vijf geïnventariseerde basisfuncties voor lokale teams, waaronder de beschikbaarheid van inhoudelijke expertise in de toegang.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt daarbij ondersteuning. De overgang naar volwassenheid is voor jongeren versoepeld door een hogere leeftijdsgrens in pleegzorg en gezinshuizen. De cijfers laten ook zien dat er minder kinderen dan voorheen worden opgevangen in gesloten jeugdhulp er is sprake van een daling van 27% (Kamerstukken II 2020/21, 31 839, nr. 751). Jeugdhulpaanbieders bouwen met steun van het Rijk hun vastgoed om zodat hulp kleinschaliger kan worden ingericht. Ook passen ze hun werkwijzen aan om jongeren alleen te separeren als het echt niet anders kan.
Voor de resultaten en lessen van het programma wordt verwezen naar de voortgangsrapportages van 17 juni (Kamerstukken II 2019/20, 31 839, nr. 730) en 16 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 31 839, nr. 751). De stuurgroep Zorg voor de Jeugd signaleert verschillende positieve ontwikkelingen in het verbeteren van de jeugdhulp. Zo verbeteren gemeenten de toegang tot jeugdhulp met behulp van vijf geïnventariseerde basisfuncties voor lokale teams, waaronder de beschikbaarheid van inhoudelijke expertise in de toegang. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt daarbij ondersteuning. Jeugdhulpaanbieders bouwen met steun van het Rijk hun vastgoed om zodat hulp kleinschaliger kan worden ingericht. Ook passen ze hun werkwijzen aan om jongeren alleen te separeren als het echt niet anders kan. De stuurgroep constateert ook dat er nog veel werk te verrichten is: kinderen, jongeren en ouders ontvangen nog te vaak niet (tijdig) passende hulp en professionals ervaren nog teveel administratieve lasten en kunnen niet altijd tijdig de ondersteuning bieden die ze nodig achten.
In 2020 zijn acht coördinerende gemeenten gestart met de opzet van regionale expertisecentra voor kinderen en jongeren met meervoudige en complexe problemen. Hiervoor heeft het kabinet structureel € 26 miljoen beschikbaar gesteld naar aanleiding van een amendement Klaver c.s. (Kamerstukken II 20219/20, 35 300 XVI, nr. 7). Samen met expertteams, professionals en ervaringsdeskundigen wordt binnen elk bovenregionaal expertisecentrum gekeken waar de zorg voor een jeugdige vastloopt en wat ervoor nodig is om dat op te lossen. Om regio’s te ondersteunen bij de opzet van het expertisecentrum is onder leiding van de Landelijk Ambassadeur Oppakken en Leren van Casuïstiek een netwerk gestart met de projectleiders van de expertisecentra. Hierin wordt gewerkt aan een kwaliteitsmonitor en de leer- en kennisfunctie. Daarnaast wordt van elkaar geleerd, bijvoorbeeld hoe vraag en aanbod in de regio het beste inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
De zorg aan kinderen met complexe problemen staat onder druk en is niet automatisch geborgd in het decentrale jeugdstelsel. Belangrijke oorzaken: vrijblijvendheid in de samenwerking van gemeenten zorgt voor instabiliteit, onvoldoende regie van gemeenten op de ontwikkeling van het zorglandschap en diversiteit in de samenwerkingsafspraken van gemeenten zorgen voor onnodig hoge uitvoeringslasten. Het kabinet gaat daarom de organisatie van de jeugdhulp verbeteren. De Kamer is hierover bij brief van 20 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 31 839, nr. 723). Het doel van deze voorstellen is om de beschikbaarheid van weinig voorkomende specialistische jeugdhulp beter te borgen door regionale samenwerking van gemeenten bij de inkoop van jeugdhulp en de governance bij aanbieders te versterken. Hiertoe is in 2020 een wijziging van de Jeugdwet voorbereid en in consultatie gebracht. Het kabinet wil ook het toezicht op jeugdhulp versterken. In september 2020 is het Instellingsbesluit Jeugdautoriteit in de Staatscourant geplaatst waarin de Jeugdautoriteit als taak krijgt de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering te bevorderen. Verder is in 2020 met de VNG en de branches gespecialiseerde jeugdhulp (BGZJ) een ‘convenant continuïteit jeugdhulp’ voorbereid waarmee invulling is gegeven aan de motie Voordewind c.s. om de Jeugdautoriteit stevige bevoegdheden te geven vooruitlopend op een wijziging van de Jeugdwet (Kamerstukken II 2019/20, 31 839, nr. 741).
Bij brieven van 8 oktober (Kamerstukken II 2020/21, 34 477, nr. 73) en 8 december 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 25 295, nr. 771) is de Kamer geïnformeerd over de kabinetsvoorstellen om de gevolgen van de coronacrisis voor (kwetsbare) jongeren zo goed mogelijk op te vangen. Met een Jeugdpakket van € 58,5 miljoen heeft het kabinet een gerichte (financiële) impuls gegeven aan gemeenten om samen met jongeren, lokale organisaties en de evenementensector kleinschalige activiteiten (volledig coronaproof) te programmeren op het gebied van cultuur, sport en andere zinvolle vrijetijdsbesteding zoals sporttoernooien, museumbezoek, workshops fotografie, activiteiten rond mentale weerbaarheid, beroepsoriëntatie, persoonlijke coaching, offline samenkomen en online samen gamen. Bij brief van 13 oktober 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 25 295, nr. 656) is de Kamer geïnformeerd dat gemeenten met € 170 miljoen worden gecompenseerd voor de in 2020 gemaakte meerkosten met betrekking tot de Jeugdwet en Wmo 2015 als gevolg van de coronacrisis in 2020.
Naar aanleiding van een breed onderzoek naar de gemeentelijke uitgaven voor jeugdhulp heeft het kabinet in het voorjaar van 2019 € 1 miljard extra uitgetrokken voor de uitvoering van de Jeugdwet voor de jaren 2019, 2020 en 2021 (Kamerstukken II 2018/19, 31 839, nr. 657). In 2020 hebben gemeenten € 300 miljoen extra ontvangen. Bij Miljoenennota 2021 heeft het kabinet besloten om ook in 2022 € 300 miljoen extra beschikbaar te stellen. De Kamer is in december 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van het met gemeenten afgesproken onderzoek of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel extra middelen nodig hebben bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet (Kamerstukken II 2020/21, 31 839, nr. 760). Het door bureau AEF verrichte onderzoek laat zien dat gemeenten in een paar jaar tijd na de decentralisatie fors meer zijn uit gaan geven aan jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Rijk en gemeenten gaan de uitkomsten van het onderzoek begin 2021 wegen. De aanbevelingen van een speciaal ingestelde stuurgroep ‘maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet’ worden hierbij betrokken.
Aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling
In het programma Geweld Hoort Nergens Thuis werken meerdere partijen samen om huiselijk geweld te bestrijden en kindermishandeling eerder te signaleren. 1,2 miljoen personen vanaf 16 jaar geven aan in het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld, waarbij zes procent aangeeft dat het geweld van structurele aard is. Naar schatting zijn 100.000 kinderen tot 18 jaar jaarlijks slachtoffer van kindermishandeling.
Bij Veilig Thuis zijn in het eerste half jaar van 2020 58.500 adviesvragen binnengekomen en 64.425 meldingen (Kamerstukken II 2020/21, 28 345, nr. 236). Vergeleken met het eerste half jaar in 2019 is het aantal adviesvragen licht gestegen, het aantal meldingen bleef gelijk. De verwachting is dat de lockdown in het voorjaar, het voor professionals tijdelijk moeilijker heeft gemaakt om hun signalerende rol goed op te pakken.
Met de voortgangsrapportages van 18 juni (Kamerstukken II 2019/20, 28 345 nr. 234) en 21 december 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 28 345, nr. 236) is de Kamer over de uitvoering van het programma geïnformeerd. Met deze rapportages heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de specifieke acties gericht op de zorgen die er waren over het effect van de coronamaatregelen op kindermishandeling en huiselijk geweld.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is gericht op versterking van die aanpak in de regio’s. Alle regio’s hebben een regiovisie ontwikkeld en werken aan de implementatie van de eigen aanpak. De 28 regio’s worden hierbij ondersteund. Zichtbare resultaten in de regio’s zijn geboekt op het versterken van de lokale (wijk)teams op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling; het inrichten van een MDA++ (multidisciplinaire, systeemgerichte samenwerking over de grenzen van domeinen voor gezinnen waar structureel geweld speelt) en het versterken van de samenwerking tussen de partners uit de zorg- en strafrechtketen. In de regio’s zijn 60 projecten ondersteund om deze ontwikkeling verder te brengen en op andere verbeteracties, zoals het versterken van een trauma-aanpak en het doorvoeren van verbeteringen in de vrouwenopvang.
Volgens het onderzoek naar de effecten van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling ‘Een kwestie van lange adem’ zijn bovengenoemde resultaten belangrijke onderdelen in de aanpak die nodig zijn om geweld in gezinnen duurzaam te laten stoppen. De voortgang op deze onderdelen wordt geboekt. Tegelijkertijd zijn we er nog niet.
In 2020 is de eerste impact-monitor opgeleverd waardoor inzicht ontstaat in de inspanningen van betrokken partijen en in het uiteindelijke effect als het gaat om de afname van geweld in de levens van mensen. Het onderzoek laat zien dat in 29% van de gevolgde gezinnen het structurele geweld anderhalf jaar na een melding bij Veilig Thuis gestopt is. Dit is een vooruitgang ten opzichte van onderzoek dat in 2014 is verricht waaruit naar voren kwam dat in geen van de onderzochte gezinnen het geweld na anderhalf jaar was gestopt. In 53% van de gezinnen komt na anderhalf jaar helaas nog veelvuldig en ernstig geweld voor. Het geweld neemt sterker af of stopt in die gezinnen, die hulp of ondersteuning hebben ontvangen van instellingen die gespecialiseerd zijn in de aanpak van huiselijk geweld.
Een pilot is gestart met het ministerie van JenV, waarin een tijdelijke regeling voor slachtoffers die in de acute fase na seksueel geweld hulp krijgen via een Centrum Seksueel Geweld de mogelijkheid biedt een vergoeding van het wettelijk verplicht eigen risico aan te vragen, met als doel de drempel voor het vragen van hulp te verlagen.
De wet verplichte meldcode is geëvalueerd. Professionals staan positief tegenover het gebruik van de meldcode. Het gebruik en de werking kan volgens de evaluatie nog verder geoptimaliseerd worden met verbeteracties zoals voorlichting voor professionals met de meldcodetour, ondersteunen van pilots in de regio, project toepassing van de kindcheck en het ontwikkelde handelingskader voor scholen.
Voor de versterking van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling zijn bij voorjaarsnota extra middelen beschikbaar gesteld. Voor Veilig Thuis is jaarlijks € 38,6 miljoen extra beschikbaar gesteld. Structureel is € 1,5 miljoen uitgetrokken voor de kosten die voortkomen uit de stijging van het aantal slachtoffers dat contact legt met de Centra Seksueel Geweld (CSG’s). In 2020 en 2021 jaarlijks € 5 miljoen beschikbaar voor gemeenten voor de uitvoering van de actieagenda Schadelijke praktijken.
Realisatie1 | Vastgestelde begroting2 | Verschil | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2020 | 2020 | |
Verplichtingen | 120.533 | 103.759 | 118.463 | 110.659 | 121.864 | 107.273 | 14.591 |
Uitgaven | 97.631 | 110.227 | 117.753 | 90.989 | 136.507 | 107.273 | 29.234 |
1. Laagdrempelige ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien | 497 | 241 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
2. Noodzakelijke en passende zorg | 429 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
3. Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel | 96.705 | 109.986 | 117.753 | 90.989 | 136.507 | 107.273 | 29.234 |
Subsidies | 94.013 | 105.933 | 101.922 | 84.840 | 78.427 | 97.359 | ‒ 18.932 |
Kennis en informatiebeleid | 7.697 | 8.335 | 8.560 | 12.531 | 12.550 | 6.825 | 5.725 |
Jeugdbeleid | 67.913 | 79.849 | 75.929 | 55.372 | 50.355 | 72.249 | ‒ 21.894 |
Jeugdstelsel | 18.403 | 17.749 | 17.433 | 16.937 | 15.522 | 18.285 | ‒ 2.763 |
Overige | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Opdrachten | 1.839 | 2.721 | 14.535 | 4.849 | 11.039 | 8.366 | 2.673 |
Kennis en informatiebeleid | 627 | 1.590 | 1.157 | 1.382 | 1.295 | 1.652 | ‒ 357 |
Jeugdbeleid | 1.212 | 1.131 | 13.378 | 3.467 | 9.744 | 6.714 | 3.030 |
Overige | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Bijdragen aan agentschappen | 853 | 1.332 | 1.296 | 1.300 | 1.577 | 1.331 | 246 |
Overige | 853 | 1.332 | 1.296 | 1.300 | 1.577 | 1.331 | 246 |
Bijdragen aan medeoverheden | 0 | 0 | 0 | 0 | 45.464 | 0 | 45.464 |
Overige | 0 | 0 | 0 | 0 | 45.464 | 0 | 45.464 |
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 217 | ‒ 217 |
Overige | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 217 | ‒ 217 |
Ontvangsten | 42.192 | 10.399 | 7.190 | 4.650 | 7.746 | 26.085 | ‒ 18.339 |
Overige | 42.192 | 10.399 | 7.190 | 4.650 | 7.746 | 26.085 | ‒ 18.339 |
3. Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel
Uitgaven
Subsidies
Kennis en informatiebeleid
Betreft de structurele ophoging van de instellingssubsidie aan het Nederlandse Jeugdinstituut (NJI) € 4,3 miljoen zoals opgenomen in de eerste suppletoire begroting 2020. De overige mutaties betreffen diverse reguliere en technische mutaties voor kennis en informatiebeleid voor € 1,4 miljoen.
Jeugdbeleid
De voornaamste oorzaak van het verschil tussen de begrote middelen en de realisatie is te vinden in de overboeking van de middelen naar het hoofdbudget bijdragen aan medeoverheden, voor specifieke uitkeringen (m.b.t. expertisecentra jeugdhulp en projectenpool van het programma Geweld hoort nergens thuis) aan gemeenten ad. € 12 mln. Dit is reeds nader toegelicht in de 2e suppletoire begroting. Daarnaast is € 4,3 mln. met de 1e suppletoire begroting overgeboekt naar het hoofdbudget subsidie kennis en beleidsinformatie (zie toelichting aldaar). De overige mutaties voor dit hoofdbudget betreffen diverse posten in het kader van (inter)departementale samenwerkingen op het terrein van jeugdhulp en onderwijs (ad. 2,1 mln.), jeugdhulp en veiligheid (ad. € 0,6 mln.), jeugdhulp en decentraal onderzoek (ad. €1,3 mln.), overboeking uitvoeringskosten personeel en inhuur externen programma Geweld hoort nergens thuis (ad. € 0,6 mln.), overboeking uitvoeringskosten subsidies (ad. € 0,1 mln.), overboeking programma PGB (ad. € 0,1 mln.) en overige verscheidene interne mutaties (ad. 0,8 mln), met een totale omvang van €5,6 mln euro.
Jeugdstelsel
Voor de opvang en verzorging van minderjarige kinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten hebben internaten subsidie aangevraagd en ontvangen (€ 15,5 miljoen). Door de daling van het kindertal is dit lager dan begroot (€ 18,3 miljoen).
Opdrachten
Jeugdbeleid
De voornaamste oorzaak van de mutatie is reeds toegelicht in de tweede suppletoire begroting 2020 en betreft diverse technische en reguliere mutaties in het kader van (inter)departementale samenwerkingen op het gebied van jeugdbeleid samen voor € 3,0 miljoen.
Voor de hulpverlening aan minderjarigen die met hun ouder(s) terugkeren uit jihadistisch strijdgebied was in 2020 € 2,2 miljoen gereserveerd, ook voor 2021 en 2022 zijn middelen beschikbaar. Ouders worden na terugkeer gedetineerd. De minderjarigen worden geplaatst in een pleeggezin. Indien nodig worden zij maximaal drie maanden ter observatie geplaatst in een jeugdhulpaccommodatie, gericht op een advies voor jeugdhulp en een definitieve plaatsing in een pleeggezin of jeugdhulpinstelling. Hiervoor is in 2021 de marktconsultatie gestart.
Bijdragen aan mede overheden
De bijdragen aan mede overheden betreffen, zoals nader toegelicht in de tweede suppletoire begroting 2020, de overboekingen van de middelen voor specifieke uitkeringen aan gemeenten voor in het totaal € 45,5 miljoen.
Ontvangsten
In de tweede suppletoire begroting 2020 is de mutatie m.b.t. de bijstelling van de transitie autoriteit Jeugd subsidieontvangsten reeds toegelicht voor een verschil van € 18,3 miljoen.