Base description which applies to whole site

3.4 Artikel 6 en 7. HOGER ONDERWIJS

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren: De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren: De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.

Tabel 6.1 Kengetallen
   

2016/17

2017/18

2018/19

2019/20

2020/21

2021/22

2022/23

2023/24

1

Studenttevredenheid1

Hbo

75,8%

72,9%

         

Wo

85,2%

84,0%

         

2

% 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2

 

18,8%

19,1%

19,1%

         

3

Uitval 1e jaar3

Hbo

26,8%

28,0%

           

Wo

15,7%

16,5%

           

4

Bachelor rendement (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3

Hbo

62,1%

63,3%

           

Wo

73,2%

72,6%

           
1

Bron: Nationale Studenten Enquête, voor 2018/19 zijn er geen nieuwe cijfers beschikbaar omdat de NSE niet door ging. Voor eerdere jaren is een correctie toegepast.

2

Bron: Eurostat, Labour Force survey (LFS)

3

Bron: DUO

Tabel 6.2 Studenten hbo en wo

1.

Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)

   

2018/19

2019/20

2020/21

2021/2122

2022/23

2023/24

2024/25

 

hbo

voltijd

associate degree

6,9

7,7

8,3

8,7

8,9

9,1

9,2

 

hbo voltijd bachelor

395,1

389,3

384,9

380,4

376,0

371,0

364,8

 

hbo voltijd master

4,8

5,0

5,1

5,1

5,2

5,2

5,3

 

hbo

deeltijd

associate degree

4,0

4,2

4,3

4,4

4,4

4,5

4,5

 

hbo deeltijd bachelor

36,8

36,8

36,8

36,5

35,9

35,2

34,1

 

hbo deeltijd master

7,8

7,7

7,5

7,4

7,1

6,9

6,6

   

Totaal hbo

455,2

450,7

446,8

442,4

437,6

431,8

424,5

 

wo voltijd bachelor

182,2

189,0

194,9

199,8

203,5

206,1

207,9

 

wo voltijd master

105,7

106,7

108,2

110,6

113,7

117,2

120,4

 

wo deeltijd bachelor

1,7

1,5

1,5

1,4

1,4

1,3

1,3

 

wo deeltijd master

3,2

3,0

2,9

2,8

2,7

2,5

2,4

   

Totaal wo

292,7

300,2

307,5

314,6

321,3

327,1

332,1

Bron: Referentieraming 2019

2.

Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)

   

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

 

Hbo-voltijd Associate degree

1,2

1,2

1,3

1,4

1,4

1,4

1,4

 

hbo voltijd bachelor

64,0

61,2

59,4

58,3

57,7

57,6

57,4

 

hbo voltijd master

1,5

1,6

1,6

1,7

1,7

1,7

1,7

 

hbo deeltijd associate degree

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

 

hbo deeltijd bachelor

6,0

5,9

5,8

5,9

5,8

5,8

5,7

 

hbo deeltijd master

2,2

2,0

1,9

1,9

1,8

1,8

1,7

 

Totaal hbo

75,8

72,7

70,9

69,9

69,3

69,1

68,9

 

wo voltijd bachelor

34,0

34,1

34,8

35,7

36,6

37,2

37,6

 

wo voltijd master

42,5

42,3

42,3

42,6

43,2

44,0

45,0

 

wo deeltijd bachelor

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

 

wo deeltijd master

1,1

1,0

1,0

1,0

0,9

0,9

0,9

   

Totaal wo

77,8

77,6

78,3

79,5

80,9

82,4

83,7

Bron: Referentieraming 2019

3.

Onderwijsuitgaven per student (bedragen x € 1.000)1

       
     

2020

2021

2022

2023

 

hbo

7,6

7,9

8,0

8,1

 

wo

7,6

7,8

7,9

7,9

1

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend in nominale prijzen zonder de collegegeldontvangsten, en aantal studenten conform de Referentieraming 2019 (overeenkomstig tabel 6.2, onder 1; omgerekend naar kalenderjaren). De stijging in de onderwijsuitgaven per student de komende jaren wordt verklaard door de oploop in de middelen studievoorschot.

4.

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1)

 
     

2019/20

     

2.083

Toelichting:

Overige indicatoren en kengetallen voor het stelsel hoger onderwijs zijn opgenomen in de Staat van het hoger onderwijs 2019 en in OCW in cijfers.

C. Beleidswijzigingen

In de bekostiging van hoger onderwijs en onderzoek worden na het advies van de commissie-Van Rijn vanaf 2020 enkele wissels omgezet. Om de overmatige groeiprikkel op studentenaantallen terug te dringen en meer stabiliteit te brengen in de bekostiging, en dus de concurrentie te verminderen, wordt het aandeel vaste bekostiging groter en de variabele bekostiging kleiner. De reallocatie van variabel naar vast wordt in zowel het hbo als in het wo beleidsrijk ingevuld. Dit betekent dat rekening wordt houden met het aandeel studenten bètatechniek en het aantal studenten dat switcht van een andere instelling.

In het verlengde daarvan worden in het najaar 2019, naar aanleiding van de motie Westerveld, twee onderzoeken gestart. Het eerste richt zich op de kosten van het opleiden in het hoger onderwijs en onderzoek, het tweede op de toereikendheid van het budget in relatie tot de veronderstelde kwaliteit en doelmatige besteding van de middelen.

Het is belangrijk dat het opleidingsaanbod responsief is en snel in kan spelen op veranderingen op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Instellingen voor hoger onderwijs kunnen daarom tussentijds hun opleidingen aanpassen, experimenteren met tracks, en nieuwe opleidingen starten. Instellingen doen dit volop. Er ontstaan bijvoorbeeld steeds meer brede en interdisciplinaire opleidingen, omdat hier steeds meer behoefte aan is. Daarnaast is er ook behoefte aan flexibelere opleidingen, bijvoorbeeld voor mensen die naast een baan nog onderwijs willen volgen. Dit maken wij mogelijk in het duale en deeltijd hbo-onderwijs in het experiment leeruitkomsten. Om de aansluiting tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt nog meer te verbeteren is de commissie doelmatigheid hoger onderwijs gevraagd de macrodoelmatigheid van het bestaande opleidingsaanbod te analyseren. Daarnaast zal in de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek die aan het eind van dit jaar uitkomt, onder meer worden ingaan op de flexibilisering van opleidingen, de aansluiting van ons opleidingsaanbod op de arbeidsmarkt en op de manier waarop het hoger onderwijs studenten nog beter kan voorbereiden op wat de veranderende samenleving en arbeidsmarkt van hen vraagt.

In juli 2019 is het interdepartementaal beleidsonderzoek Internationalisering van (hoger) onderwijs afgerond. Naar verwachting zal dit onderzoek, voorzien van de beleidsreactie van de Minister van OCW, in september 2019 met de Tweede Kamer worden gedeeld.

Het intrekken van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs heeft financiële gevolgen voor de Rijksbegroting en daarmee een effect op het houdbaarheidssaldo. De kosten voor het jaar 2025 worden generaal gedekt (€ 1 miljoen). De structurele dekking (€ 226 miljoen) is technisch ingeboekt ten laste van de onderwijsbekostiging in het hoger onderwijs (artikel 6 & 7).

D. Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 6 (bedragen x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Verplichtingen

3.461.463

3.475.544

3.476.868

3.440.545

3.504.665

3.481.285

3.508.811

Waarvan garantieverplichtingen

22.410

– 3.007

         

Waarvan overig

3.439.053

3.478.551

         

Totale uitgaven

3.262.539

3.390.385

3.416.799

3.492.196

3.525.879

3.507.969

3.522.939

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,99%

       

Bekostiging

3.185.040

3.313.096

3.334.151

3.410.674

3.446.281

3.428.863

3.443.796

Hoofdbekostiging

3.185.040

3.193.130

3.193.490

3.171.801

3.147.421

3.113.727

3.087.249

 

Onderwijsdeel hbo1

3.091.346

3.093.289

3.096.421

3.078.726

3.055.861

3.021.620

2.976.411

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

80.191

83.670

85.259

85.304

85.341

85.341

85.341

 

Vouchers studievoorschot

     

238

1.167

3.969

23.779

 

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen

13.503

16.171

11.810

7.533

5.052

2.797

1.718

Prestatiebox

0

119.966

140.661

238.873

298.860

315.136

356.547

 

Studievoorschotmiddelen2

 

119.966

140.661

238.873

298.860

315.136

356.547

Subsidies

2.077

1.011

977

880

845

153

153

 

Overig

2.077

1.011

977

880

845

153

153

Bijdragen aan agentschappen

12.969

13.177

13.766

12.734

12.775

12.776

12.813

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

12.969

13.177

13.766

12.734

12.775

12.776

12.813

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

62.453

63.101

67.905

67.908

65.978

66.177

66.177

 

NWO: Praktijkgericht onderzoek hbo

48.963

48.963

53.265

54.013

52.065

52.065

52.065

 

NWO: Promotiebeurs voor leraren

9.238

9.292

10.144

10.144

10.144

10.144

10.144

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

4.252

4.846

4.496

3.751

3.769

3.968

3.968

Ontvangsten

2.057

2.913

1.213

1.213

1.213

1.213

1.213

1

Inclusief de studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten (10% van de studievoorschotmiddelen). In 2018 ook eenmalig de 90% studievoorschotmiddelen, die aanvullend tijdelijk voor één jaar onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging zijn gebracht.

2

90% van de studievoorschotmiddelen die gekoppeld zijn aan de kwaliteitsafspraken.

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 7 (bedragen x € 1.000)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Verplichtingen

5.038.007

5.305.477

5.297.994

5.368.661

5.433.378

5.475.821

5.583.185

Waarvan garantieverplichtingen

– 22.983

– 5.274

         

Waarvan overig

5.060.990

5.310.751

         

Totale uitgaven

4.860.007

5.131.157

5.202.998

5.318.098

5.413.688

5.471.899

5.538.978

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,97%

       
               

Bekostiging

4.829.573

5.099.345

5.172.422

5.287.483

5.383.616

5.442.026

5.509.405

Hoofdbekostiging

4.829.573

5.026.933

5.086.508

5.141.559

5.201.477

5.208.957

5.251.585

 

Onderwijsdeel wo1

2.196.748

2.279.732

2.329.860

2.381.227

2.434.354

2.440.250

2.478.572

 

Onderzoeksdeel wo

1.962.582

2.060.718

2.068.420

2.070.479

2.075.263

2.075.273

2.075.273

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

670.243

686.483

688.228

689.853

691.843

693.337

694.793

 

Vouchers studievoorschot

       

17

97

2.947

Prestatiebox

0

72.412

85.914

145.924

182.139

233.069

257.820

 

Studievoorschotmiddelen2

 

72.412

85.914

145.924

182.139

192.313

217.064

 

Profilering en zwaartepuntvorming3

         

40.756

40.756

Subsidies

3.573

4.172

4.469

4.822

4.301

4.137

3.837

 

Open en online onderwijs

1.674

1.970

1.965

1.965

1.965

2.000

2.000

 

Overig

1.899

2.202

2.504

2.857

2.336

2.137

1.837

Opdrachten

2.404

2.672

2.029

1.884

1.862

1.827

1.827

 

Uitbesteding

2.404

2.672

2.029

1.884

1.862

1.827

1.827

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

24.457

24.968

24.078

23.909

23.909

23.909

23.909

 

Organisaties conform tabel 6.5

24.457

24.968

24.078

23.909

23.909

23.909

23.909

Ontvangsten

172

16

16

16

16

16

16

1

Inclusief de studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten (10% van de studievoorschotmiddelen). In 2018 ook eenmalig de 90% studievoorschotmiddelen, die aanvullend tijdelijk voor één jaar onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging zijn gebracht.

2

90% van de studievoorschotmiddelen die gekoppeld zijn aan de kwaliteitsafspraken.

3

De 2%-middelen profilering en zwaartepuntvorming die conform de kwaliteitsafspraken tot en met 2022 zijn overgeheveld naar het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging.

Budgetflexibiliteit artikel 6

Van het totale budget voor artikel 6 is voor 2020 99,99 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2020 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de bekostiging van hogescholen voor onderwijs en ontwerp en ontwikkeling. Hieraan ten grondslag liggen de WHW, het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft. Aan de bekostiging van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen liggen afzonderlijke regelingen ten grondslag.

Subsidies

Het beschikbare budget voor 2020 is voor 92,0 procent juridisch verplicht. Dit betreft een verplichting ten behoeve van de publiek private samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven en een verplichting voor instroom in de Pabo.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget voor 2020 is 100 procent juridisch verplicht. Op basis van managementafspraken tussen bestuursdepartement en DUO zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Het budget voor 2020 is 100 procent juridisch verplicht. Het betreft de bijdrage aan NWO voor praktijkgericht onderzoek hbo, de promotiebeurs voor leraren en de bijdrage aan de NVAO. De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht.

Budgetflexibiliteit artikel 7

Van het totale budget voor artikel 7 is voor 2020 99,97 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2020 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de bekostiging van universiteiten en academische ziekenhuizen voor onderwijs en onderzoek. Hieraan ten grondslag liggen de WHW, het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Subsidies

Van het beschikbare budget is in 2020 81,0 procent juridisch verplicht. Dit deel betreft de financiering van de verplichtingen die voortvloeien uit de Subsidieregeling Open en online onderwijs, de afstudeerregeling en de ondersteunende activiteiten voor Students4Students en Integraal Veiligheid HO.

Opdrachten

Van het beschikbare budget is voor 2020 61,6 procent juridisch verplicht op grond van in 2019 of eerder gesloten overeenkomsten.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het budget voor 2020 is 100 procent juridisch verplicht. Dit betreft de bijdragen aan United Nations University (UNU), Europees Universitair Instituut Florence (EUI), Stichting EP-NUFFIC, Stichting Handicap en Studie, Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF, Interstedelijk Studentenoverleg (ISO), Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en Stichting Studiekeuze123. De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen binnen het financiële instrument prestatiebox. Het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen worden afzonderlijk bekostigd.

Op de bekostiging van de tandartsopleidingen wordt komend voorjaar teruggekomen. Verwacht wordt dat het binnenkort te ontvangen advies van het capaciteitsorgaan zal aangeven dat de capaciteit van de initiële geneeskunde opleiding omlaag kan. In dat geval zal in overleg met de minister van VWS het aantal opleidingsplekken tandheelkunde per studiejaar 2021/2022 worden verhoogd en gelijk hieraan het aantal opleidingsplekken initiële geneeskunde worden verlaagd.

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

  • b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

  • c. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,

  • b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten,

  • c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en

  • d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Vouchers studievoorschot

Bij het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de eerste vier cohorten studenten die zijn ingestroomd sinds de afschaffing van de basisbeurs bij afstuderen (hbo-bachelor of wo-master) een voucher ontvangen ter waarde van 2.000 euro, als tegemoetkoming vanwege het feit dat zij in mindere mate profiteren van de herinvestering van middelen in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Deze afgestudeerden kunnen de vouchers 5 tot 10 jaar na afstuderen inzetten voor deelname aan (delen van) geaccrediteerde opleidingen hoger onderwijs, bij zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen. In het najaar van 2019 wordt de Kamer geïnformeerd over in hoeverre het mogelijk is de voucher vervroegd inzetbaar te maken en over het flexibel inzetten ervan (zie Motie van van Molen en Westerveld).

Deze vouchers vertegenwoordigen een aanzienlijk bedrag en maakt de doelgroep van deze werkende afgestudeerden interessant voor de instellingen die opleidingen hoger onderwijs verzorgen. De verwachting is dat de vouchers leiden tot een breder en meer divers scholingsaanbod voor werkenden in het hbo en wo. Dit aanbod komt daarmee ook beschikbaar voor werkenden zonder voucher en draagt op deze manier bij aan een leven lang ontwikkelen.

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Doel van de experimenten en pilots is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duale onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 zijn er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is in april 2019 besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 en 2018 uitgebreid met meer opleidingen. Er nemen nu ongeveer 400 opleidingen van 20 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering.

De evaluatie van zowel het experiment als de pilots vindt in 2021 plaats.

Prestatiebox

Studievoorschotmiddelen

In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Begin april 2018 is overeenstemming bereikt met ISO, LSVb, de Vereniging Hogescholen en de VSNU over de invulling en vormgeving van deze kwaliteitsafspraken. De juridische vertaling van het akkoord is in april 2019 inwerking getreden, via een wijziging van de Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Deze afspraken markeren een verschuiving van minder sturing vanuit de overheid naar meer vertrouwen in hogescholen en universiteiten. Sinds het voorjaar van 2019 zijn instellingen hun plannen voor de kwaliteitsafspraken aan het opstellen, zijn de eerste instellingen door de NVAO beoordeeld en heeft de Minister de eerste besluiten genomen. Het is de bedoeling dat alle instellingsplannen in het voorjaar van 2020 zijn beoordeeld.

Profilering en zwaartepuntvorming

In de sectorakkoorden is onder meer afgesproken dat de 2%- middelen voor profilering en zwaartepuntvorming door hogescholen blijvend ingezet kunnen worden voor het vormgeven van (verdere) profilering en zwaartepuntvorming van de instelling, bijvoorbeeld door middel van Centres of Expertise. De universiteiten kunnen de 2%-middelen tijdelijk (in ieder geval tot en met 2022) inzetten voor de sectorplannen bèta-/technisch onderzoek en sociale-/geestwetenschappen. De middelen voor de hogescholen zijn structureel ondergebracht onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging en voor de universiteiten tot en met 2022.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

De regeling open en online hoger onderwijs 2018–2022 heeft twee doelstellingen, namelijk het versterken van open en online onderwijs en het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. Aan beide doelstellingen wordt gelijkwaardig aandacht besteed, doordat de regeling in twee pijlers is onderverdeeld: online onderwijs en open leermaterialen. De regeling is bedoeld om instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal, en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2019 15 projecten gestart: 9 voor de pijler online onderwijs en 6 voor de pijler open leermaterialen (in 2018 waren dit er respectievelijk 7 en 5). De instellingen matchen de aan hun toegekende subsidie met ten minste hetzelfde bedrag. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over online onderwijs en open leermaterialen in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.

Overig (hbo en wo)

Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het gaat hier om middelen die deels juridisch en deels bestuurlijk verplicht zijn bijvoorbeeld op basis van de afstudeerregeling.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor diverse beleidsgerichte activiteiten/ onderzoeken en de communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

NWO

Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO: het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). Vanaf 2018 wordt vanuit het Regeerakkoord 2017–2021 extra geïnvesteerd (oplopend tot € 17,5 miljoen structureel vanaf 2020) in de verdere capaciteitsopbouw van praktijkgericht onderzoek. Ook is er om een impuls te geven aan de verwevenheid van onderwijs en onderzoek een hbo-postdocprogramma, waarmee onderzoekers moeten worden behouden voor hun onderwijstaken.

Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. Jaarlijks kan via NWO aan circa 60 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar worden verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie, opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid. Deze organisatie geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. In deze begroting is de bijdrage opgenomen die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar reguliere taken en voor haar taken in het kader van de kwaliteitsafspraken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Organisaties conform tabel 6.5

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Tabel 6.5 Middelen organisaties1 (bedragen x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

United Nations University (UNU)

982

982

982

982

982

Europees Universitair Instituut Florence (EUI)

1.708

1.771

1.791

1.791

1.791

Stichting NUFFIC

15.168

14.999

14.979

14.979

14.979

Stichting Handicap en Studie

698

698

698

698

698

Stichting voor Vluchteling Studenten UAF

2.477

2.457

2.457

2.457

2.457

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

292

249

249

249

249

Landelijke Studenten Vakbond (LSVb)

249

249

249

249

249

Stichting Studiekeuze123 (SKI123)

2.504

2.504

2.504

2.504

2.504

Totaal

24.078

23.909

23.909

23.909

23.909

1

In deze tabel zijn de organisaties vermeld en de bedragen waarop de bijdragen ten hoogste kunnen worden vastgesteld. Voor zover geen andere juridische grondslag van toepassing is, vormt deze begrotingsvermelding de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht voor de subsidieverlening aan deze subsidieontvangers.

Ontvangsten

Bij de ontvangsten is een raming opgenomen voor terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende subsidies.

Licence