A. Algemene doelstelling
Gemeenten, provincies en andere regionale openbare lichamen als bedoeld in de Wet op het Btw-compensatiefonds hebben de mogelijkheid om een evenwichtige keuze te maken tussen in- en uitbesteding. De btw speelt hierin geen rol.
B. Rol en verantwoordelijkheid
Het Btw-compensatiefonds (BCF) is opgericht om een eind te maken aan de factor btw bij de afweging door decentrale overheden tussen het uitbesteden van werkzaamheden of het uitvoeren ervan door de eigen organisatie. Decentrale overheden kunnen de door hen betaalde btw terugclaimen bij het BCF. Daardoor speelt de factor btw geen rol meer bij de afweging tussen inbesteden en uitbesteden bij decentrale overheden. Om btw terug te kunnen claimen bij het BCF, moet de betaalde btw aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de btw betaald zijn over een niet-ondernemerstaak en mag geen sprake zijn van verstrekking aan een individuele derde. Voorbeelden van taken waarvoor gemeenten btw kunnen terugvragen zijn de inzameling van huisvuil, het onderhoud aan gebouwen, het straatbeheer, schoonmaakactiviteiten, archivering, ingenieurswerkzaamheden en groenbeheer.
De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor en heeft een uitvoerende rol bij:
-
• het verstrekken, verzamelen en controleren van de opgaafformulieren en het uitbetalen van de compensabele btw, en
-
• het beheer van het BCF.
C. Beleidsconclusies
In 2017 hebben zich qua beoogde resultaten geen bijzonderheden voorgedaan en de beleidsdoelen zijn in 2017 bereikt zoals voorzien. Zoals ook in 2016 door middel van een beleidsdoorlichting55 is geconcludeerd, worden de algemene en operationele doelstelling van het BCF behaald: door de invoering van het BCF speelt btw geen rol meer bij de afweging tussen in- of uitbesteden. Hierdoor ontstaat er een grotere vrijheid voor gemeenten en provincies in de keuze tussen in- en uitbesteden en kan er een efficiëntievoordeel worden bereikt. Verder is geconcludeerd dat het plafond niet afdoet aan de effectiviteit van het BCF.
D. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid
2013 | 2014 | 2015 | 2016 | Realisatie 2017 | Vastgestelde begroting 2017 | Verschil 2017 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Verplichtingen | 2.715.812 | 2.953.836 | 2.870.250 | 3.003.566 | 3.029.706 | 2.922.888 | 106.818 |
Uitgaven | 2.715.812 | 2.953.836 | 2.870.250 | 3.003.566 | 3.029.706 | 2.922.888 | 106.818 |
(1) Programma-uitgaven | 2.715.812 | 2.953.836 | 2.870.250 | 3.003.566 | 3.029.706 | 2.922.888 | 106.818 |
waarvan bijdragen aan gemeenten en kaderwetgebieden | 2.413.355 | 2.614.164 | 2.546.903 | 2.618.435 | 2.630.051 | 2.540.453 | 89.598 |
waarvan bijdragen aan provincies | 302.457 | 339.672 | 323.347 | 385.131 | 399.655 | 382.435 | 17.220 |
Ontvangsten | 2.715.812 | 2.953.836 | 2.870.250 | 3.003.566 | 3.029.706 | 2.922.888 | 106.818 |
Uitgaven
Gemeenten declareren in absolute zin meer btw bij het BCF dan provincies. In relatieve zin declareren de provincies echter meer bij het BCF. De provincies zijn vooral actief op het gebied van verkeer en vervoer, een uitgavencategorie die veelal voor compensatie van btw in aanmerking komt. Dit is een mogelijke verklaring voor het feit dat provincies in vergelijking tot gemeenten een relatief groot beroep doen op het BCF.
Ontvangsten
De ontvangsten zijn gelijk aan de uitgaven omdat de terugbetaalde btw-bedragen tevens belastinginkomsten zijn.
Plafond
Realisatie 2017 | Vastgestelde begroting 2017 | Verschil 2017 | |
---|---|---|---|
Plafond | 3.201.884 | 3.165.647 | 36.237 |
W.v. stand Miljoenennota 2017 (basis) | 3.165.647 | ||
W.v. overhevelingen i.v.m. taakmutaties | 31.190 | ||
W.v. accres | 5.047 | ||
Uitgaven | 3.029.706 | 2.922.888 | 106.818 |
W.v. gemeenten | 2.630.051 | 2.540.453 | 89.598 |
W.v. provincies | 399.655 | 382.435 | 17.220 |
Ruimte onder plafond | 172.178 | 242.759 | – 70.581 |
W.v. gemeenten | 149.466 | 210.996 | – 61.530 |
W.v. provincies | 22.712 | 31.763 | – 9.051 |
Het plafond op het BCF is gekoppeld aan de accrespercentages zoals deze volgen uit de normeringssystematiek voor het Gemeentefonds en Provinciefonds. Het plafond wordt aangepast voor taakmutaties (zoals decentralisaties) die gepaard gaan met onttrekkingen of toevoegingen aan het BCF. Als het plafond overschreden wordt, komt het verschil ten laste van het Gemeentefonds en Provinciefonds. Bij een realisatie lager dan het plafond, komt het verschil ten gunste van het Gemeentefonds en Provinciefonds. De toevoeging of uitname moet worden verdeeld over gemeenten en provincies. Er is tussen decentrale overheden en het Rijk afgesproken dit te doen op basis van de verhouding van wat de gezamenlijke gemeenten en provincies in het afgelopen jaar ook daadwerkelijk hebben ontvangen uit het BCF56.
Aan de hand van de realisatiecijfers wordt in het Financieel Jaarverslag Rijk de definitieve ruimte onder het BCF-plafond bepaald. Het verschil tussen de voorlopige afrekening die bij Najaarsnota 2017 heeft plaatsgevonden (€ 180 mln.) en de definitieve ruimte onder het plafond (€ 172 mln.), wordt bij Voorjaarsnota verrekend met het Gemeentefonds en Provinciefonds.
In de volgende tabel worden de openstaande voorschotten weergegeven. Er is in 2017 meer afgerekend aan voorschotten dan dat er nieuwe voorschotten zijn verstrekt. Het openstaande saldo aan voorschotten is daarom gedaald in 2017.
Saldo per 1 januari 2017 | 170.230.911 |
---|---|
Bedrag nieuwe voorschotten 2017 | 199.232.229 |
Bedrag afgerekende voorschotten 2017 | 234.552.661 |
Saldo per 31 december 2017 | 134.910.479 |
E. Toelichting op de instrumenten
Compensatie
De Belastingdienst is belast met het verstrekken en verzamelen van opgaafformulieren en het compenseren van de btw over niet-ondernemersactiviteiten.
Controle- en toezichtsbeleid
Bij de uitvoering van de Wet op het Btw-compensatiefonds is een centrale rol toegekend aan de Belastingdienst. Dit vanwege de nauwe relatie tussen de heffing van de omzetbelasting op grond van de Wet op de Omzetbelasting en de compensatie van de omzetbelasting op grond van het BCF. Uit oogpunt van eenvoud en doelmatigheid is ervoor gekozen de Wet op het Btw-compensatiefonds in belangrijke mate aan te laten sluiten bij het systeem van heffing van omzetbelasting in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Dit betekent onder meer dat de controle van het BCF onderdeel uitmaakt van de reguliere controle van de aangiften omzetbelasting bij gemeenten en provincies. De handelwijze van de Belastingdienst met betrekking tot de opgaven voor het BCF is, gezien de nauwe relatie met het systeem van heffing van omzetbelasting, niet anders dan die met betrekking tot de aangifte omzetbelasting. Dit betekent de mogelijkheid van controle achteraf gedurende een periode van vijf jaar. Inherent aan het systeem van heffing van omzetbelasting (voldoening op de aangifte met slechts beperkte informatie) is dat de controle op de juistheid van de ingediende aangiften achteraf en op basis van risicoafweging plaatsvindt. Dit is ook het geval indien er sprake is van een zogenoemde negatieve aangifte (de voorbelasting overtreft de verschuldigde belasting). Slechts in uitzonderingsgevallen vormt de aangifte omzetbelasting zelf aanleiding tot het instellen van een boekenonderzoek. Voornoemde handelswijze met betrekking tot het BCF betekent dat de Belastingdienst niet per uitkeringsjaar vaststelt in welke mate de uitbetaalde bedragen rechtmatig zijn geweest, maar binnen het algemene handhavingsbeleid zich er op richt om in de actualiteit te beoordelen welke gemeenten en provincies op welke aspecten het meest voor nadere toezichtactiviteiten in aanmerking komen. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn indien blijkt dat opgaven voor het BCF in belangrijke mate afwijken van het historische patroon.
De algemene beleidsdoelstelling van de Belastingdienst is het onderhouden en versterken van de compliance bij belastingplichtigen. Hierbij maakt de Belastingdienst gebruik van de mogelijkheden die Horizontaal Toezicht (HT) biedt. Van de 399 gemeenten en provincies zijn er 380 beoordeeld op de mogelijkheden voor HT (95%) en is met 169 gemeenten en provincies een individueel toezichtconvenant gesloten. Hiermee is de streefwaarde van 85% ruim gehaald. In HT werkt een gemeente of provincie zichtbaar aan het onderhouden en versterken van de fiscale beheersing, met als doel het opstellen en indienen van aanvaardbare belastingaangiften en opgaven voor het BCF. De Belastingdienst bespreekt met de gemeenten en provincies hoe zij hun verantwoordelijkheid voor naleving van fiscale wet- en regelgeving nemen en zorgdragen voor volledige en juiste aangiften en opgaven. Tijdens deze gesprekken kan de Belastingdienst ook de wijze van administreren nader beoordelen. Daarbij krijgt de Belastingdienst zicht op hoe de gemeenten en provincies omgaan met fiscaliteit en of de randvoorwaarden voor een adequate beheersing daarvan zijn ingevuld. De gemeenten en provincies beoordelen vervolgens zelf de opzet, het bestaan en de werking van de interne beheersing van de (fiscaal relevante) bedrijfsprocessen. De resultaten daarvan delen zij met de Belastingdienst. Met deze informatie bepaalt de Belastingdienst in welke mate gesteund kan worden op de interne beheersing en in hoeverre aanvullende eigen werkzaamheden noodzakelijk zijn.
Wanneer daar aanleiding toe is kunnen ook boekenonderzoeken worden ingezet. Dit kunnen volledige boekenonderzoeken zijn waarvan het BCF onderdeel uitmaakt of deelonderzoeken die specifiek zijn gericht op de juistheid van de door gemeenten en provincies ingediende opgaven BCF. In 2017 zijn 14 specifieke boekenonderzoeken voor het BCF bij gemeenten en provincies uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben per saldo geleid tot een correctie van ruim € 4,9 mln.
Prestatie-indicator | Realisatie 2013 | Realisatie 2014 | Realisatie 2015 | Realisatie 2016 | Streefwaarde 2017 | Realisatie 2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
Percentage gevalideerde gemeenten en provincies voor horizontaal toezicht1 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | 91% | 85% | 95% |
Bron: Belastingdienst/directie Groot Ondernemingen.
De prestatie-indicator is ten opzichte van het jaarverslag 2015 gewijzigd (percentage in plaats van aantallen) om beter aansluiting te behouden bij het toezichtsproces zoals de Belastingdienst dat uitvoert. Hiermee wordt eveneens consistentie bereikt met de indicatoren zoals opgenomen in de toelichting bij artikel 1 Belastingen. De waarde van deze nieuwe indicator werd in 2015 en daarvoor nog niet geregistreerd.