Base description which applies to whole site

Artikel 11 Financiering staatsschuld

A. Algemene doelstelling

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de financiering van de staatsschuld. Het doel is om de schuld tegen zo laag mogelijke kosten met een acceptabel risico voor de begroting te financieren. De wettelijke basis voor deze verantwoordelijkheid is geregeld in de CW 2001.99 Het Agentschap van de Generale Thesaurie van het Ministerie van Financiën is namens de Minister van Financiën verantwoordelijk voor de financiering van de staatsschuld. Voor de inrichting van het risicobeleid en het financieringsbeleid baseert het Agentschap zich onder meer op de internationale richtlijnen voor staatsschuldfinanciering die zijn opgesteld door het IMF100. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn transparantie, consistentie en een goede verhandelbaarheid van Nederlands schuldpapier. Het beheersen van de risico’s betreft onder andere het renterisico, valutarisico en kredietrisico.

Aan het einde van ieder jaar wordt het financieringsplan opgesteld voor het nieuwe jaar. Dit plan wordt in december gepresenteerd in de zogeheten Outlook101. Hierin wordt uiteengezet hoe de Staat in het komende kalenderjaar de schuldfinanciering zal uitvoeren. De kapitaalmarktfinanciering ligt dan (binnen een bepaalde bandbreedte) voor een jaar vast. Schommelingen in de financieringsbehoefte worden vervolgens primair opgevangen op de geldmarkt. Deze werkwijze maakt het financieringsbeleid consistent en transparant en draagt bij aan het betrouwbare imago van de Nederlandse Staat op de financiële markten.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten wordt iedere vier jaar het renterisicokader herzien en vindt de afweging tussen acceptabel risico en kosten plaats. Het huidige kader is in 2016 ingegaan en geldt tot en met 2019. De belangrijkste elementen zijn een verlenging van de looptijd van de schuldportefeuille en het verminderen van de afhankelijkheid van renteswaps. Door de looptijd van de schuld te verlengen kunnen relatief lage rentekosten voor langere tijd worden vastgelegd. Voor het beheersen van de renterisico’s worden twee risicomaatstaven gehanteerd: één voor de lange termijn, de gemiddelde looptijd, en één voor de korte termijn, het RRB. Het RRB is het bedrag waarvoor de rente binnen 12 maanden opnieuw moet worden vastgesteld.

C. Beleidsconclusies

In 2018 is de staatsschuldfinanciering volgens planning en zonder grote bijzonderheden verlopen. De rentes hebben geen extreme schommelingen laten zien en lagen ongeveer op hetzelfde niveau als het jaar ervoor. De financieringsbehoefte was door het grotere kasoverschot lager dan verwacht, maar dit heeft bij de schuldfinanciering niet tot problemen in de uitvoering geleid. De omvang van de kapitaalmarktuitgiftes viel met € 23,6 mld. net binnen de vooraf aangekondigde bandbreedte van € 23–29 mld. De overige schommelingen in het financieringssaldo heeft het Agentschap kunnen opvangen op de geldmarkt. De gemiddelde looptijd van de schuld is verlengd volgens de streefwaarde uit het risicokader en het gemiddelde RRB is met 13,7% onder de maximale waarde van 18% gebleven. Al met al was 2018 qua schuldfinanciering daarom een succesvol jaar, waarin het Agentschap de strategie uit het financieringsbeleid en het risicokader conform plan heeft uitgevoerd. Hieronder worden de resultaten en activiteiten van 2018 nader toegelicht.

Financieringsbehoefte

In 2018 bedroeg de totale financieringsbehoefte van de Staat € 56,2 mld., wat € 11,1 mld. lager was dan voorzien in de begroting. Zie ook onderstaande tabel.

Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte van het Rijk in 2018, inclusief de geldmarkt (bedragen x € 1 mld.)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

Financieringsbehoefte

     

Aflossingen kapitaalmarkt in 2018

39,6

40,2

– 0,6

Geldmarkt ultimo 2017

18,3

17,7

0,5

Delta onderpand in contanten in 2018

13,0

15,8

– 2,8

Kassaldo Rijk 2018 (–/– is kasoverschot)

– 14,6

– 6,4

– 8,2

Totaal

56,2

67,4

– 11,1

       

Dekking

     

Kapitaalmarktuitgifte 2018 (op kasbasis1)

24,9

33,8

– 8,9

Geldmarkt ultimo 2018 (incl. cash collateral)

31,1

33,6

– 2,4

Mutatie overige banksaldi 2018

0,2

0,2

Totaal

56,2

67,4

– 11,1

1

De kapitaalmarktuitgifte is in deze tabel weergegeven op kasbasis. De nominale waarde van de uitgifte op de kapitaalmarkt was € 23,6 mld. Daarnaast is bij de uitgifte van de leningen € 1,3 mld. aan agio ontvangen. Agio is het bedrag dat een belegger boven de nominale waarde op een lening stort wanneer de prijs van de aangeboden obligatie hoger was dan de nominale waarde. In de verantwoordingsstaten wordt het agio gedurende de looptijd van de lening evenredig toegerekend aan de rentelasten van de lening (op transactiebasis). In de tabel budgettaire gevolgen van beleid wordt het agio meegenomen in de rentelasten vaste schuld die eveneens op transactiebasis worden weergegeven.

De belangrijkste oorzaak voor de afgenomen financieringsbehoefte zijn de groter dan verwachte kasoverschotten van zowel 2017 als 2018. Voor de dekking van de financieringsbehoefte zijn nieuwe leningen aangegaan op zowel de kapitaalmarkt als de geldmarkt. Bij het opstellen van de begroting is er nog vanuit gegaan dat de geldmarkt in omvang gelijk zou blijven. In december 2017 is vervolgens in de Outlook de omvang van de kapitaalmarktfinanciering voor 2018 aangekondigd. Sindsdien staat deze, met een zekere bandbreedte, vast. De schommelingen in het kassaldo die gedurende het jaar zijn opgetreden, zijn daarom grotendeels op de geldmarkt gefinancierd.

Financieringsactiviteiten in 2018

In onderstaande tabel is de omvang van de financieringsactiviteit per instrument weergegeven, evenals de begin- en eindstanden van de uitstaande schuld.102

Uitstaande standen, leningen en aflossingen per instrument (bedragen x € 1 mld.)1

Instrument

Uitstaande stand per 1–1

Totaal uitgegeven

Totaal afgelost

Uitstaande stand per 31–12

Vaste schuld (kapitaalmarkt)

313,8

23,6

– 39,3

298,1

Dutch State Loan (DSL) + grootboeken

313,2

23,6

– 39,3

297,5

MTN (Propertize)

0,6

0,0

0,0

0,6

         

Vaste schuld (Private loans)

0,6

0,0

– 0,2

0,4

Private loans

0,2

0,0

0,0

0,2

Private loans in foreign currency

0,4

0,0

– 0,1

0,2

         

Vlottende schuld (geldmarkt)

18,3

398,9

– 394,0

23,3

Dutch Treasury Cerfitficate (DTC)

17,0

48,6

– 45,9

19,7

Commercial Paper in EUR

0,0

29,3

– 29,3

0,0

Commercial Paper USD

0,0

143,2

– 141,0

2,2

Deposit borrow EUR

1,3

133,8

– 134,1

1,0

Deposit borrow USD

0,0

39,0

– 38,6

0,4

Sell Buy Back (SBB)

0,0

5,2

– 5,2

0,0

         

Vorderingen (geldmarkt)

0,0

– 77,2

76,3

– 0,9

Deposit lend

0,0

– 53,1

52,7

– 0,5

Buy Sell Back (BSB)

0,0

0,0

0,0

0,0

Eurex repo

0,0

– 24,1

23,7

– 0,4

         

Overig

10,6

   

6,5

Cash collateral

13,0

   

8,7

Banksaldi totaal

– 2,4

   

– 2,2

         

Totaal leningen incl. collateral (=staatsschuld)

345,7

   

330,5

Totaal vorderingen

– 2,4

   

– 3,0

1

Als gevolg van afrondingen kan de som der delen afwijken van het totaal.

De tabel laat zien dat het merendeel van de staatsschuld is gefinancierd met langlopende staatsobligaties (DSL’s). Maar tegelijk is ook te zien dat het grootste deel van de dagelijkse financieringsactiviteiten plaatsvindt op de geldmarkt. Door de korte looptijden wordt hier veel vaker afgelost en opnieuw geleend dan bij de langlopende leningen op de kapitaalmarkt. Opgeteld gaat het om grote bedragen. De omvang van de geldmarktfinanciering op enig moment fluctueerde in 2018 tussen € 13,7 mld. en € 42,5 mld. De piek van € 42,5 mld. viel in januari in een periode dat zowel een grote aflossing van een staatsobligatie als ambtenarensalarissen en toeslagen betaald moesten worden.

De basis van de korte financieringen wordt ingevuld met het DTC-programma. Dutch Treasury Certificates (DTC’s) zijn leningen met een looptijd variërend van drie tot zes maanden. Naast de DTC’s is in 2018 voor de korte financiering veel gebruik gemaakt van Commercial Paper (CP). CP’s hebben kortere looptijden, meestal tussen een week en drie maanden. Doordat ze flexibele start- en einddata hebben, kan met dit instrument goed worden geanticipeerd op schommelingen in de financieringsbehoefte op de korte termijn. Als laatste zijn er leningen met zeer korte looptijden (dagen en weken) zoals deposito’s en sell buy back’s (SBB). Indien nodig kunnen overtollige middelen aan het einde van de dag ook voor korte tijd uitgeleend worden via de geldmarkt, bijvoorbeeld wanneer meer belastinginkomsten binnenkomen dan verwacht.

CP en deposito’s kunnen worden uitgegeven in verschillende valuta. Vanwege de gunstige prijzen heeft het Agentschap in 2018 bijvoorbeeld veel gebruik gemaakt van CP in US dollars. Leningen in buitenlandse valuta worden altijd direct gehedged met behulp van valutaswaps, zodat het valutarisico volledig is afgedekt.

De post cash collateral betreft de onderpanden die het Agentschap ontvangt doordat de derivatencontracten door de lage rentestanden een positieve marktwaarde hebben voor de Staat. Door renteschommelingen en de afname van de omvang van de derivatenportefeuille is deze totale waarde in 2018 afgenomen.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de nominale omvang van de staatsobligaties die in 2018 zijn uitgegeven op de kapitaalmarkt en wat de effectieve rente was voor deze obligaties. Door het grote uitstaande volume en de langere looptijden van de staatsobligaties is het effect van deze leningen op de rentelasten van de Staat veel groter dan dat van de geldmarktleningen. Net als ieder jaar is een nieuwe 10-jaarslening uitgegeven. Het bedrag van € 12,4 mld. is verspreid over het jaar op vier verschillende dagen opgehaald. In de afgelopen jaren werd jaarlijks voor € 15 mld. aan 10-jaarsobligaties uitgegeven. Door de afnemende financieringsbehoefte van de Staat is er in 2018 voor gekozen om de omvang van deze lening te verkleinen.

Schulduitgifte op de kapitaalmarkt in 2018

DSL

Uitgifte

datum

Totaal volume

(in € mld.)1

(Resterende) looptijd op uitgiftedatum (in jaren)

Effectieve rente

(in %)

7-jaars DSL – initieel uitgegeven in 2017

 

8,8

   

DSL 2024-01-15 0,00 PCT (heropening)

9-1-2018

1,9

6,0

0,05%

DSL 2024-01-15 0,00 PCT (heropening)

10-4-2018

2,0

5,8

0,09%

DSL 2024-01-15 0,00 PCT (heropening)

12-6-2018

2,5

5,6

0,09%

DSL 2024-01-15 0,00 PCT (heropening)

25-9-2018

2,4

5,3

0,08%

         

10-jaars DSL

 

12,4

   

DSL 2028-07-15 0,75 PCT (DDA)

13-3-2018

5,8

10,3

0,79%

DSL 2028-07-15 0,75 PCT (heropening)

8-5-2018

1,8

10,2

0,68%

DSL 2028-07-15 0,75 PCT (heropening)

10-7-2018

2,5

10,0

0,47%

DSL 2028-07-15 0,75 PCT (heropening)

23-10-2018

2,2

9,7

0,56%

         

Overige uitgiftes

 

2,5

   

DSL 2037-01-15 4,00 PCT (heropening)

11-9-2018

0,9

18,4

0,85%

DSL 2042-01-15 3,75 PCT (heropening)

13-11-2018

0,7

23,2

0,98%

DSL 2047-01-15 2,75 PCT (heropening)

9-10-2018

0,8

28,3

1,18%

         

Totaal

 

23,6

   
1

Totaal volume is in deze tabel weergegeven op transactiebasis. Dit in tegenstelling tot de cijfers in de tabel met de cijfers van de financieringsbehoefte waar het totale effect van de kapitaalmarktuitgifte op kasbasis is weergegeven, dus inclusief het (dis)agio.

Verantwoording over de kengetallen: gemiddelde looptijd en renterisicobedrag

Zoals aangegeven hanteert het Agentschap voor het beheersen van de renterisico’s twee risicomaatstaven: één voor de lange termijn, de gemiddelde looptijd, en één voor de korte termijn, het RRB.

In het risicokader voor de jaren 2016–2019 is een streefpad vastgelegd voor de verlenging van de gemiddelde looptijd. Deze verlenging van de looptijd is in beginsel bereikbaar zonder nieuwe swaps af te sluiten. Dit past bij het uitgangspunt van het risicokader om de afhankelijkheid van swaps te verminderen. De looptijd is niet exact te plannen, omdat gedurende een jaar de financieringsbehoefte en de marktomstandigheden wijzigen. Daarom houdt het Agentschap voor de na te streven looptijd zowel naar boven als naar beneden een marge van 0,25 jaar aan.

Het verlengen van de looptijd kan op verschillende manieren. Eén van deze manieren is om alleen DSL’s uit te geven met heel lange looptijden en relatief veel geldmarktleningen met korte looptijden. Een grote omvang van de geldmarkt brengt echter grote risico’s voor de korte termijn met zich mee. Om het kortetermijnrisico te beperken is het RRB ingesteld. Het RRB is het bedrag waarover de rente binnen 12 maanden opnieuw moet worden vastgesteld. Door het RRB te maximeren op 18% van de staatsschuld, wordt het deel van de staatsschuld (incl. swaps) waarover op korte termijn renterisico wordt gelopen, begrensd. Deze maximale waarde is realistisch gezien de samenstelling van de schuld en past bij een voor eind 2019 nagestreefde looptijd van de schuldportefeuille van 6,4 jaar. Daarnaast biedt dit maximum ruimte voor onverwachte saldoschokken van ca. 1,5% bbp.

Eind 2018 is een looptijd van 6,4 jaar gerealiseerd. Het gemiddelde RRB is over heel 2018 uitgekomen op 13,7%. Daarmee is het Agentschap er net als de afgelopen jaren in geslaagd om de indicatoren te laten voldoen aan de waarden die door het renterisicokader worden voorgeschreven. De verlenging van de gemiddelde looptijd valt met 6,4 jaar binnen de marge van 0,25 jaar die de verlenging van het streefpad mag afwijken.

Streefwaarde/maximale waarde en realisatie van gemiddelde looptijd en RRB – risicokader 2016–2019
 

2016

2017

2018

2019

Gemiddelde looptijd (in jaren)

       

Streefwaarde

5,5

6,0

6,3

6,4

Realisatie

5,6

6,0

6,4

 
         

RRB (in %)

       

Maximale waarde RRB

18,0%

18,0%

18,0%

18,0%

Realisatie gemiddelde RRB

15,3%

15,4%

13,7%

 

De looptijd is in 2018 verlengd door obligaties op de kapitaalmarkt uit te geven en door receiverswaps voortijdig te beëindigen. Daarnaast zijn ook het kassaldo en de inkopen van schuld van invloed op de looptijd. Onderstaande tabel laat zien dat wanneer in 2018 geen transacties op de kapitaalmarkt gedaan zouden zijn (dus geen DSL-uitgiftes en geen swaptransacties met een looptijd van langer dan één jaar) en het kassaldo 0 was geweest, de looptijd gedaald zou zijn naar 5,1 jaar eind 2018 en het gemiddelde RRB zou zijn opgelopen naar 25% over 2018. Dat is te verklaren doordat in dit (onrealistische) nulscenario alle herfinancieringen op de geldmarkt plaats zouden vinden. Op de geldmarkt zijn de looptijden per definitie korter dan een jaar waardoor de gemiddelde looptijd van de schuld afneemt en het RRB oploopt.

Effect verschillende instrumenten en kassaldo op looptijd en RRB
 

Looptijd (jaren)

RRB (%)

Waarde op 1 januari 2018

6,0

16,3%

Waarde over 2018 zonder transacties op kapitaalmarkt en zonder kassaldo

5,1

25,0%

Effect DSL-uitgiftes

0,6

– 4,2%

Effect voortijdig beëindigen receiverswaps

0,5

– 3,3%

Effect kassaldo

0,2

– 3,9%

Effect DSL-inkopen

0,0

0,1%

Gerealiseerd over 2018

6,4

13,7%

De DSL-uitgiftes hebben in 2018 het grootste effect gehad op de indicatoren. Door de uitgifte van obligaties met langere looptijden stijgt de gemiddelde looptijd en daalt het percentage van de schuld dat binnen 12 maanden opnieuw gefinancierd moet worden. De uitgiftes hadden verschillende looptijden variërend van circa 5 tot 30 jaar en hebben de gemiddelde looptijd per saldo verlengd met 0,6 jaar en het RRB met 4,2%-punt verlaagd.

Het Agentschap kan de looptijd en het RRB ook bijsturen door middel van swaps; in 2018 is net als in voorgaande jaren gekozen om receiverswaps te beëindigen en daarmee de omvang van de derivatenportefeuille te verkleinen. Een receiverswap kent twee rentestromen: er wordt vaste, lange rente ontvangen en variabele, korte rente betaald. Omdat vaste rente wordt ontvangen is het effect van het afsluiten van een receiverswap op de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille tegengesteld aan het uitgeven van een obligatie. Het afsluiten van een receiverswap verkort dus de looptijd en omgekeerd zal het beëindigen van een receiverswap de looptijd verlengen. Doordat bij het beëindigen van de receiverswap ook het betalende, kortlopende deel van de swap wegvalt, wordt het deel van de schuld waarover binnen 12 maanden de rente opnieuw moet worden vastgesteld kleiner en daalt het RRB. In 2018 is de looptijd hierdoor met 0,5 jaar verlengd en het RRB met 3,3%-punt gedaald.

Ook het kassaldo is van invloed op de risico-indicatoren. Ontwikkelingen in het kassaldo worden in het lopende jaar primair op de geldmarkt opgevangen. Bij een kastekort neemt het beroep op de geldmarkt toe waardoor de gemiddelde looptijd daalt en het RRB oploopt. In 2018 was echter sprake van een kasoverschot waardoor de omvang van de geldmarkt kleiner is geworden. Het effect van het kassaldo was een verlenging van de looptijd met 0,2 jaar en een verlaging van het RRB met 3,9%-punt. Het Agentschap heeft zelf geen invloed op het kassaldo. Het effect van de schommelingen in het kassaldo op looptijd en RRB is in 2018 bijgestuurd door gedurende het jaar het schema voor het voortijdig beëindigen van receiverswaps aan te passen.

Ten slotte is er nog een zeer klein effect op het RRB geweest van 0,1%-punt als gevolg van het inkopen (vervroegd aflossen) van DSL’s met een resterende looptijd tot 24 maanden. Feitelijk betekent dit dat de kapitaalmarkt wordt omgezet in geldmarktfinanciering. Als de resterende looptijd van de ingekochte DSL’s langer was dan 12 maanden, wordt het RRB vergroot. Het effect op de gemiddelde looptijd was verwaarloosbaar.

Kostenverantwoording staatsschuld

Deze paragraaf biedt inzicht in de wijze waarop de in 2018 uitgegeven schuld is gefinancierd en wat de belangrijkste verklaringen zijn voor het verschil tussen de verwachte rentelasten bij het opstellen van de begroting en de gerealiseerde rentelasten.

In de analyse kijken we alleen naar de rentelasten van de nieuwe financieringen in 2018. Omdat dit slechts een onderdeel van de totaal geraamde en gerealiseerde bedragen in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» betreft (zie onderdeel D), is het niet mogelijk om de bedragen en verschillen van deze analyse aan te sluiten met die tabel. Zo blijft bijvoorbeeld de invloed van de financieringen en voortijdige beëindiging van schuld tussen september en december 2017 buiten beschouwing.

Het verschil tussen raming en realisatie kent drie oorzaken:

  • 1. Keuze voor instrumenten; voor het opstellen van de ramingen zijn alleen de korte en de lange rekenrentes van het Centraal Planbureau (CPB) beschikbaar. Daardoor is binnen een raming in feite sprake van slechts twee instrumenten, lange financiering en korte financiering. In de praktijk worden echter leningen aangegaan met een mix van verschillende looptijden die ieder hun eigen rentepercentage hebben. Een eerste belangrijk keuzemoment is het opstellen van het financieringsplan. Dan wordt in grote lijnen gekozen voor een verdeling tussen korte en lange financiering. Daarbij worden de looptijden van de lange financiering grotendeels vastgelegd. Gedurende het jaar zal de nadere invulling plaatsvinden.

  • 2. Omvang van de nieuwe financieringen; de financieringsomvang zal in werkelijkheid anders zijn dan ten tijde van de begroting wordt ingeschat. Bij het opstellen van de begroting 2018 zijn inschattingen van zowel het kassaldo 2017 als het kassaldo 2018 gebruikt. De financieringsomvang kan ook veranderen doordat wordt gekozen voor het voortijdig aflossen van leningen die in latere jaren aflopen.

  • 3. Rentestanden; de werkelijke rentepercentages zijn anders dan de rekenrentes van het CPB waarmee ramingen worden opgesteld. In deze paragraaf zal voor de werkelijke omvang van de financiering in 2018 berekend worden wat de rentelasten waren op basis van de rekenrentes. Vervolgens worden ze vergeleken met de werkelijke rentelasten.

In de begroting van 2018 waren de (netto) rentelasten voor 2018 voor de vaste en vlottende schuld geraamd op € 6,1 mld. Het grootste deel van dit bedrag ligt op dat moment al vast aangezien de meeste leningen vóór 2018 zijn aangegaan.

De nog vast te stellen rentelasten voor de begroting bestaan uit twee delen. Ten eerste de rente over het deel van de vaste schuld dat tussen september 2017 (het vaststellen van de begroting) en eind 2018 werd afgelost en opnieuw gefinancierd moest worden. Het tweede deel is de volledige rente over de vlottende schuld in 2018. Vlottende schuld bestaat namelijk uit schuld met looptijden korter dan een jaar. Eind 2017 was de stand van de vaste schuld € 314 mld., waarvan € 38 mld. in 2018 moest worden afgelost. De omvang van de vlottende schuld bedroeg ultimo 2017 € 31 mld.

Onderstaande tabel laat de begrotings- en realisatiecijfers zien van de omvang van de nieuwe financiering en bijbehorende rentelasten. Ten tijde van de begroting werd voor de nieuw uit te geven schuld in 2018 rekening gehouden met € 92 mln. aan negatieve rentelasten. Per saldo heeft de Staat echter € 124 mln. ontvangen op uitgifte van nieuwe schuld en zijn de totale rentelasten daarmee € 32 mln. lager uitgevallen dan voorzien tijdens het opstellen van de begroting.

Omvang en rentelasten van nieuwe financiering in 2018
 

Realisatie

Begroting

Verschil

 

omvang (mld.)

rentelasten (mln.)

omvang (mld.)

rentelasten (mln.)

omvang (mld.)

rentelasten (mln.)

Kapitaalmarkt

23,6

65

33,8

127

– 10,1

– 62

waarvan heropening 7-jaarslening uit 2017

8,8

4

       

waarvan nieuwe 10-jaarslening

12,4

53

       

waarvan heropening langlopende DSL's

2,5

8

       
             

Geldmarkt (gemiddelde stand 2018)

31,2

– 189

33,6

– 219

– 2,4

30

             

Totaal

54,8

– 124

67,4

– 92

– 12,6

– 32

De volgende tabel laat zien in hoeverre de veranderde financieringsomvang, rentestanden en inzet van instrumenten van invloed zijn geweest op het verschil tussen raming en realisatie.

Verklaring verschil in rentelasten van nieuwe financiering 2018 (bedragen x € 1 mln.)

Rentelasten begroting

– 92

verschil door andere inzet van instrumenten

– 75

verschil door andere financieringsomvang

47

verschil door andere rentestanden

– 4

Gerealiseerde rentelasten nieuwe financiering

– 124

Ad 1. Verschil door andere inzet van instrumenten (– € 75 mln.)

Doordat voor het opstellen van de ramingen alleen een korte en een lange rekenrente beschikbaar zijn, is in een raming in feite sprake van slechts twee looptijden voor schuldfinanciering: lange financiering (looptijd van 10 jaar) en korte financiering. In de praktijk wordt gebruik gemaakt van meerdere instrumenten die elk hun eigen rentepercentage kennen. Daarbij geldt normaal gesproken: hoe langer de rente wordt vastgelegd, hoe hoger de rentelasten. De keuze van de verdeling van de financiering over de verschillende looptijden is daarmee van invloed op de totale rentelasten.

Verschil rentelasten door andere inzet van instrumenten (bedragen x € 1 mln.)
 

Effect op rentelasten

Andere inzet instrumenten door keuze verdeling financiering tussen geld- en kapitaalmarkt bij financieringsplan

– 70

waarvan kapitaalmarkt

– 25

waarvan geldmarkt

– 44

   

Andere inzet instrumenten op de kapitaalmarkt

– 6

   

Totaal

– 75

Het effect van een andere inzet van instrumenten bestaat uit twee delen. Het eerste effect is de keuze voor de omvang van geld- en kapitaalmarktfinanciering in het financieringsplan. In het financieringsplan van 2018 werd een kapitaalmarktuitgifte aangekondigd van € 23 tot € 29 mld. (in de analyse wordt gerekend met € 26 mld.). In de begroting werd nog rekening werd gehouden met € 34 mld. Dit betekende een verlaging van het aandeel lange financiering en een verhoging van het aandeel korte financiering. Aangezien de rente op de korte financiering negatief was, geeft dit een verlaging van de rentelasten van € 70 mln.

Ten tweede is de nadere invulling van de lange financiering van belang. In de praktijk worden niet alleen obligaties met een looptijd van 10 jaar uitgegeven, maar wordt een mix van leningen met verschillende looptijden ingezet. Relatief veel leningen met een lange looptijd zullen de rentelasten verhogen aangezien obligaties met een langere looptijd een hogere rente kennen. In 2018 is één nieuwe 10-jaarslening uitgegeven. Daarnaast is door middel van heropeningen van de 7-jaarslening uit 2017 en een aantal langlopende leningen geld geleend op de kapitaalmarkt. Naar verhouding werden meer leningen met een looptijd korter dan 10 jaar uitgegeven waardoor het effect op de rentelasten per saldo – € 6 mln. was.

Wat hierbij ook een rol speelt is de timing van de uitgifte van de leningen. In de ramingen wordt uitgegaan van een geleidelijke uitgifte over het hele jaar, in de praktijk worden deze uitgiftes maar op een beperkt aantal data gedaan. Wanneer de rente op zo’n dag net hoger is dan gemiddeld, resulteert dat ook in relatief hogere rentelasten. Dit laatste is bijvoorbeeld te zien in de tabel «Schulduitgifte op de kapitaalmarkt in 2018» in het begin van onderdeel C. Het jaargemiddelde van de 10-jaars staatsrente was in 2018 0,60%. De eerste twee uitgiftes hadden een hogere effectieve rente, de laatste drie zijn tegen een lagere rente uitgegeven.

Ad 2. Verschil door andere financieringsomvang (+ € 47 mln.)

De financieringsomvang is afhankelijk van het kassaldo Rijk en de vervroegde aflossingen. De kassaldi van zowel 2017 als 2018 zijn hoger uitgevallen (hoger kasoverschot). Daarnaast is in 2018 voor € 1,2 mld. aan leningen met een afloopdatum in 2019 en 2020 vervroegd afgelost. Per saldo is de financieringsomvang € 12,6 mld. lager uitgevallen dan verwacht tijdens het opstellen van de begroting. Omdat schommelingen in het kassaldo gedurende het lopende jaar op de geldmarkt worden opgevangen heeft dit vooral een effect op de rentelasten van de kortlopende schuld. De korte rente was het hele jaar negatief, waardoor minder financiering op de geldmarkt tot minder renteontvangsten heeft geleid. Per saldo zijn de rentelasten daardoor € 47 mln. hoger uitgevallen.

Verschil rentelasten door andere financieringsomvang (bedragen x € 1 mln.)
 

Effect op rentelasten

Door aangepaste verandering kassaldo tussen begroting en financieringsplan

 

Effect werkt door op kapitaalmarkt

– 4

Door wijziging financieringsomvang gedurende 2018

 

Opgevangen op de kapitaalmarkt

– 9

Opgevangen op geldmarkt

60

Totaal

47

Ad. 3. Verschil door andere rentestanden (– € 4 mln.)

Verschil door ontwikkeling rentelasten
 

Gerealiseerde financieringsomvang

Rentelasten obv

CPB rente

Rentelasten obv gerealiseerde rente

Effect op rentelasten

 

€ mld.

€ mln.

€ mln.

€ mln.

Kapitaalmarkt

23,6

89

70

– 18

Gemiddelde stand geldmarkt

31,2

– 203

– 189

14

Totaal

54,8

– 115

– 119

– 4

Bij het opstellen van de begroting werd nog rekening gehouden met een lange rekenrente van 0,75%. In 2018 was de gemiddelde 10-jaars staatsrente echter 0,60%. In de tabel is te zien dat de lagere gemiddelde rente heeft geleid tot € 18 mln. minder rentelasten op de vaste schuld.

Op de geldmarkt vinden dagelijks uitzettingen en aflossingen plaats. Het totale volume van alle transacties op de geldmarkt is daarom in de praktijk veel hoger dan de gemiddelde stand van de geldmarkt. Ter illustratie: het deel van de schuld dat met schatkistpapier met een looptijd van 3 maanden wordt gefinancierd, wordt in een jaar viermaal afgelost en opnieuw geleend waardoor 4 verschillende rentes worden betaald. Voor de geldmarkt wordt daarom in de ramingen en ook in deze analyse gerekend met de gemiddelde stand van de geldmarkt en een rente van – 0,51%. Door de hogere, of feitelijk minder negatieve, rentestanden is in 2018 € 14 mln. minder ontvangen dan geraamd.

Central Counterparty (CCP)

In de begroting was aangekondigd dat het Agentschap ernaar streefde om eind 2018 central clearing van swaps mogelijk te maken. Central clearing betekent dat een tussen twee partijen afgesloten swap wordt overgebracht naar een derde partij, de CCP. De relatie tussen de twee oorspronkelijke partijen bestaat dan niet meer, maar beide partijen hebben na deze overdracht een swap met de CCP als tegenpartij. Het project is inmiddels met enige vertraging gestart en zal medio 2019 worden afgerond. De vertraging was het gevolg van prioritering van ICT-werkzaamheden binnen het ministerie en heeft geen gevolgen voor de uitvoering van de schuldfinanciering. Swapcontracten kunnen onverminderd op de huidige wijze met tegenpartijen worden afgesloten.

D. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid

Budgettaire gevolgen van beleid – artikel 11 Financiering staatsschuld (bedragen x € 1 mln.)1 2
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

Verplichtingen

59.639

60.779

43.840

54.275

45.831

46.645

– 814

               

Uitgaven

59.639

60.779

43.840

54.275

45.831

46.645

– 814

               

Rente

9.025

8.510

7.829

6.977

6.289

6.445

– 156

Rentelasten vaste schuld

8.746

8.145

7.533

6.847

6.236

6.445

– 209

Rentelasten vlottende schuld

78

47

40

29

0

0

0

Uitgaven bij voortijdige beëindiging

202

318

254

100

53

0

53

Rentelasten derivaten kort

   

1

0

0

0

0

               

Leningen

50.597

52.260

36.000

47.286

39.533

40.181

– 648

Aflossing vaste schuld

41.284

48.047

36.000

43.303

39.533

40.181

– 648

Mutatie vlottende schuld

9.313

4.213

0

3.983

0

0

0

               

Opdrachten

17

9

11

13

9

19

– 10

Overige kosten

17

9

11

13

9

19

– 10

               

Ontvangsten

51.337

52.878

40.651

35.529

32.539

38.322

– 5.783

               

Rente

415

5.471

6.678

2.995

4.762

1.771

2.991

Rentebaten vaste schuld

294

1.016

0

0

0

0

0

Rentebaten vlottende schuld

98

165

220

237

224

237

– 13

Voortijdige beëindiging schuld

0

0

0

0

0

0

0

Rente derivaten lang

   

1.087

1.210

1.202

1.534

– 332

Rente derivaten kort

       

1

0

1

Voortijdige beëindiging derivaten

22

4.290

5.371

1.547

3.335

0

3.335

               

Leningen

50.922

47.407

33.973

32.534

27.777

36.551

– 8.774

Uitgifte vaste schuld

50.922

47.407

28.957

32.534

23.637

36.551

– 12.914

Mutatie vlottende schuld

0

0

5.016

0

4.140

0

4.140

               

Overige baten

0

0

0

0

0

0

0

1

Als gevolg van afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

2

De rentelasten en -baten voor rentederivaten waren tot en met begrotingsjaar 2015 onderdeel van de rentelasten en -baten vaste en vlottende schuld. Met ingang van begrotingsjaar 2016 worden deze apart getoond.

E. Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen en Uitgaven

Rente (– € 156 mln.)

Rentelasten vaste schuld (– € 209 mln.)

De rentelasten op de vaste schuld zijn in 2018 € 209 mln. lager uitgevallen. Hier zijn meerdere oorzaken voor. Ten eerste waren de rentepercentages lager dan de rentepercentages die zijn gebruikt tijdens het opstellen van de begroting. Daarnaast zijn de rentelasten lager uitgevallen als gevolg vervroegde aflossingen tussen september 2017 en eind 2017 en als gevolg van de verlaging van de schulduitgifte op de kapitaalmarkt in het financieringsplan.

Uitgaven bij voortijdige beëindiging (+ € 53 mln.)

In 2018 is voor in totaal € 1,8 mld. aan staatsobligaties met een korte resterende looptijd voortijdig afgelost. Het voortijdig aflossen brengt kosten met zich mee. In 2018 bedroegen deze kosten € 53 mln. Doordat de rente de afgelopen jaren is gedaald, is de prijs waartegen een obligatie wordt ingekocht hoger dan de nominale waarde. Het verschil resulteert in een uitgave bij voortijdige beëindiging. Tegenover deze uitgaven staan lagere rentelasten in 2018, 2019 en 2020 omdat op de ingekochte obligaties geen rente meer betaald wordt.

Leningen (– € 648 mln.)

Aflossing vaste schuld (– € 648 mln.)

De aflossing van vaste schuld is per saldo € 648 mln. lager uitgevallen dan geraamd tijdens de begroting:

  • Eind 2017 is nog voor € 1,8 mld. aan leningen met een aflosdatum in 2018 vervroegd afgelost waardoor de aflossingen voor 2018 afnamen.

  • In 2018 is voor € 1,2 mld. aan leningen met een einddatum in 2019 en 2020 vervroegd afgelost waardoor de totale aflossingen zijn toegenomen.

Het vervroegd inkopen van leningen wordt gedaan uit hoofde van cashmanagement.

Opdrachten (– € 10 mln.)

Op de post overige uitgaven is € 10 mln. minder uitgegeven dan geraamd. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat er in 2018 slechts één Dutch Direct Auction (DDA)-veiling heeft plaatsgevonden.

Ontvangsten

Rente (+ € 2.991 mln.)

Rentebaten vlottende schuld (– € 13 mln.)

De rentebaten op de vlottende schuld zijn € 13 mln. lager uitgevallen. Dit komt doordat de rente op de geldmarkt minder negatief was dan geraamd en deels doordat de gemiddelde omvang van de geldmarktfinanciering gedurende het jaar lager was dan geraamd.

Rente derivaten lang (– € 332 mln.)

De rentebaten op de langlopende rentederivaten zijn in 2018 met name lager uitgevallen als gevolg van het voortijdig beëindigen van langlopende receiverswaps.

Voortijdige beëindiging derivaten (+ € 3.335 mln.)

In 2015 is begonnen met het voortijdig beëindigen van langlopende receiverswaps. Op receiverswaps ontvangt de Staat een vaste rente en betaalt een variabele rente. Doordat rentes sterk gedaald zijn, hebben receiverswaps een relatief hoge marktwaarde. Door deze langlopende receiverswaps voortijdig te beëindigen, ontvangt de Staat de marktwaarde die de swap op dat moment heeft. Deze marktwaarde is de contant gemaakte waarde van alle toekomstige renteontvangsten en -betalingen die nu in één keer wordt ontvangen. Het voortijdig beëindigen van receiverswaps heeft een verlengend effect op de gemiddelde looptijd van de portefeuille (schuld en swaps).

Leningen (– € 8.774 mln.)

Uitgifte vaste schuld (– € 12.914 mln.)

De uitgegeven vaste schuld (staatsobligaties) is € 12,9 mld. lager uitgevallen. Dit verschil wordt verklaard doordat bij het opstellen van de begroting het financieringsplan voor 2018 nog niet bekend was. De omvang van de uitgifte valt wel binnen de bandbreedte die was aangekondigd in het financieringsplan.

Mutatie vlottende schuld (+ € 4.140 mln.)

De stand van de vlottende schuld is eind 2018 € 4.140 mln. hoger dan begroot. De eindstand van de uitstaande schuld op de geldmarkt is het gevolg van meerdere ontwikkelingen gedurende het jaar, waarvan de ontwikkeling van het kassaldo, de keuze voor de omvang van de financiering op de kapitaalmarkt, de ontwikkeling van het onderpand in contanten dat is ontvangen voor de derivaten en de vervroegde aflossingen de belangrijkste zijn. Per saldo zijn meer nieuwe leningen aangegaan dan dat er op de vlottende schuld is afgelost.

99

Kamerstukken II 2001–2002, 28 035, nr. A.

100

IMF Revised guidelines for public dept management, april 2014.

Zie https://www.imf.org/external/np/pp/eng/2014/040114.pdf

101

Outlook 2018: Kamerstukken II 2017–2018, 34 775-IX, nr. 13.

102

De actuele stand van de staatsschuld wordt maandelijks gepubliceerd op www.dsta.nl

Licence